ECLI:NL:RBOVE:2016:3744

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
5313303 \ VV EXPL 16-61
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming: afwijzing van vordering wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 20 september 2016, hebben eisers, de eigenaren van een woning, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de huurder, vanwege een huurachterstand van € 7.369,70. Gedaagde huurt de woning sinds 23 november 2009 en heeft sinds mei 2016 geen huur meer betaald. Eisers vorderen ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen.

De kantonrechter overweegt dat voor een ontruimingsvordering in kort geding voldoende spoedeisend belang moet bestaan. Hoewel er sprake is van een aanzienlijke huurachterstand, hebben eisers niet aangetoond dat er een bijzonder belang is bij onmiddellijke ontruiming. De enkele huurachterstand is niet voldoende om aan te nemen dat ontruiming noodzakelijk is, vooral omdat er geen andere huurder is gevonden en er geen bewijs is dat gedaagde niet in staat zou zijn om de huur te betalen.

Daarnaast heeft gedaagde verweer gevoerd tegen de huurachterstand, onder andere door te stellen dat een deel van de schuld is getroffen door een schone-lei-verklaring in het kader van de WSNP. Ook heeft gedaagde gewezen op gebreken in de woning die het huurgenot aantasten, wat een beroep op huurvermindering rechtvaardigt. De kantonrechter concludeert dat de gegrondheid van de geldvordering niet vaststaat en dat de zaak beter in een bodemprocedure kan worden beoordeeld.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering af en veroordeelt eisers in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 5,78.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5313303 \ VV EXPL 16-61
Vonnis in kort geding van 20 september 2016
in de zaak van

1.[eiser 1] , en

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 2] ,
eisende partij, hierna te noemen [eisers] ,
gemachtigde: mr. J.A. Kaspers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van 24 augustus 2014, houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
- een ongedateerde brief (‘pleitnota’) van [gedaagde] met een aantal bijlagen, die op
5 september 2016 is ontvangen.
1.2.
De vordering is behandeld ter zitting van 6 september 2016. [eisers] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Kaspers. [gedaagde] is in persoon verschenen. [eisers] hebben hun standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde. [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn eigenaar van de woning aan de [adres] . Sinds 23 november 2009 huurt [gedaagde] deze woning. De huurprijs bedroeg bij aanvang van de huurovereenkomst € 750,00. Bij de vaststelling van de huurprijs is, zo volgt uit de huurovereenkomst, rekening gehouden
‘met het feit dat de huurder zorg en kosten draagt voor het onderhoud, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde van de woning’.
2.2.
De huurprijs is telkens met ingang van het nieuwe kalenderjaar verhoogd. Per
1 januari 2016 bedraagt de huur € 841,80. Volgens de brieven van 4 december 2012,
27 december 2014 en 7 december 2015 ontvangt [gedaagde] een huurkorting van € 1.200,00 op jaarbasis omdat [gedaagde] het ‘buitenonderhoud’ verzorgt.
2.3.
[eisers] hebben [gedaagde] bij brief van 21 juni 2016 in gebreke gesteld. [eisers] sommeren [gedaagde] tot betaling van de huurachterstand, in totaal € 7.369,70. Sinds mei 2016 heeft [gedaagde] geen huur meer betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
- om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, met al degene die en al datgene dat zich daarin bevindt, te verlaten en te ontruimen en in oorspronkelijke, onbeschadigde en schone staat op te leveren, onder afgifte van de sleutels aan [eisers] , met het verbod de woning na de ontruiming opnieuw te betrekken c.q. te gebruiken.
Daarbij vorderen [eisers] , voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordeling tot ontruiming voldoet, dat zij gemachtigd worden de ontruiming te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm, en de kosten daarvan op [gedaagde] te verhalen.
- tot betaling van een bedrag van € 9.053,30, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldag, althans vanaf 24 augustus 2016, tot aan de dag waarop alles is betaald, te vermeerderen met een bedrag van € 841,80 per maand na 31 augustus 2016 tot aan de dag waarop de woning is ontruimd, een ingegane maand ten volle gerekend.
- in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] haar verplichting tot betaling van huur niet nakomt. Sinds haar echtscheiding is het op tijd betalen van de huur een probleem. In het verleden heeft [gedaagde] een huurschuld laten ontstaan. De huurschuld is al tot een aanzienlijk bedrag opgelopen en sinds mei 2016 betaalt [gedaagde] geen enkel bedrag aan huur meer waardoor de achterstand steeds verder oploopt. [eisers] hebben dan ook geen enkel vertrouwen meer in voortzetting van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst moet worden ontbonden en vooruitlopend daarop vorderen zij dat [gedaagde] de woning ontruimt. Daarnaast vorderen zij betaling van de huurachterstand, vermeerderd met de wettelijke rente en een vergoeding van de buitengerechtelijke incasso-kosten.
4.2.
[gedaagde] heeft de huurachterstand bestreden. In hun berekening zijn [eisers] deels uitgegaan van een huurschuld die al op 31 december 2011 bestond. [gedaagde] stelt dat zij nadien is toegelaten tot de WSNP. Zij heeft de WSNP afgesloten met een schone-lei-verklaring. Dat betekent dat de ‘oude’ huurschuld niet langer afdwingbaar is. Daarnaast heeft [gedaagde] toegelicht dat zij sinds mei 2016 de huur niet meer betaalt, omdat de keuken veel gebreken vertoont en aan vervanging toe is. Zij heeft [eisers] verzocht om een oplossing, maar daarop heeft zij geen reactie ontvangen.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. De vordering strekt ten dele tot ontruiming van de woning van [gedaagde] . Een ontruimingsvordering is in kort geding toewijsbaar, indien voldoende aannemelijk is dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen én indien van [eisers] niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van de eventuele bodemprocedure afwachten. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang hebben [eisers] in hun dagvaarding gewezen op de grote huurachterstand en dat zij de structurele wanbetaling door [gedaagde] ‘zat’ zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt de enkele omstandigheid dat sprake is van een huurachterstand, hoewel fors, niet zonder meer een spoedeisend belang mee bij het nu al ontruimen van de woning door [gedaagde] . [eisers] hebben geen bijzonder belang gesteld bij het nu al kunnen beschikken over de woning, bijvoorbeeld omdat een andere huurder is gevonden. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] de huur niet zal kunnen betalen en dat [eisers] om die reden hun schade wensen te beperken. Omdat [eisers] onvoldoende spoedeisend belang hebben gesteld bij hun vordering tot ontruiming van de woning, dient deze te worden afgewezen.
4.4.
De vordering strekt daarnaast tot veroordeling tot betaling van een geldsom. De gegrondheid van die geldvordering staat niet vast, gelet op het niet weerlegde verweer dat een deel van de huurschuld is getroffen door de schone-lei-verklaring. Voorts heeft [gedaagde] een beroep gedaan op opschorting ter verrekening met een haar toekomend recht op huurvermindering in verband met de gebreken in de woning die het huurgenot aantasten. [eisers] hebben dat beroep niet adequaat kunnen weerleggen, omdat zij met de gestelde gebreken in de woning onvoldoende op de hoogte zijn. Daarin ligt een aanwijzing besloten dat de zaak in een bodemprocedure, waar ruimte is voor het aanbrengen van nader bewijs, dient te worden beoordeeld. Daarnaast oordeelt de kantonrechter dat [eisers] ook ten aanzien van hun geldvordering onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening (een voorschot) is vereist.
4.5.
De vordering wordt afgewezen. [eisers] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 5,78 wegens reiskosten.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af.
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 5,78.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016. (CT)