In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 20 september 2016, hebben eisers, de eigenaren van een woning, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de huurder, vanwege een huurachterstand van € 7.369,70. Gedaagde huurt de woning sinds 23 november 2009 en heeft sinds mei 2016 geen huur meer betaald. Eisers vorderen ontruiming van de woning en betaling van de huurachterstand, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
De kantonrechter overweegt dat voor een ontruimingsvordering in kort geding voldoende spoedeisend belang moet bestaan. Hoewel er sprake is van een aanzienlijke huurachterstand, hebben eisers niet aangetoond dat er een bijzonder belang is bij onmiddellijke ontruiming. De enkele huurachterstand is niet voldoende om aan te nemen dat ontruiming noodzakelijk is, vooral omdat er geen andere huurder is gevonden en er geen bewijs is dat gedaagde niet in staat zou zijn om de huur te betalen.
Daarnaast heeft gedaagde verweer gevoerd tegen de huurachterstand, onder andere door te stellen dat een deel van de schuld is getroffen door een schone-lei-verklaring in het kader van de WSNP. Ook heeft gedaagde gewezen op gebreken in de woning die het huurgenot aantasten, wat een beroep op huurvermindering rechtvaardigt. De kantonrechter concludeert dat de gegrondheid van de geldvordering niet vaststaat en dat de zaak beter in een bodemprocedure kan worden beoordeeld.
Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering af en veroordeelt eisers in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 5,78.