ECLI:NL:RBOVE:2016:3730

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
C/08/177154 / HA ZA 15-536
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij kredietovereenkomsten en gevolgen van waardedaling van onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 september 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen RABOHYPOTHEEKBANK N.V. en [X]. De bank vorderde betaling van een restschuld na de verkoop van een woning, terwijl [X] in reconventie stelde dat de bank haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de bank bij het aangaan van de kredietovereenkomsten niet hoefde te verwachten dat de geldlening niet uit de opbrengst van de woning zou kunnen worden afgelost, vooral door de aanzienlijke waardedaling van de woningmarkt als gevolg van de kredietcrisis. De rechtbank stelde vast dat de bank haar zorgplicht had nageleefd door [X] te waarschuwen voor de risico's van de financiering en dat [X] zich bewust was van deze risico's. De vordering van de bank werd toegewezen, terwijl de vordering in reconventie van [X] werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde [X] tot betaling van € 120.037,91, vermeerderd met rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer : C/08/177154 / HA ZA 15-536
Vonnis van 14 september 2016
in de zaak van
1. naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
2. coöperatieve vereniging
COȌPERATIEVE RABOBANK U.A.
gevestigd te Amsterdam
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna te noemen de bank,
advocaat: mr. R.M. Burger te Amsterdam,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [X] ,
advocaat: mr. G.J. Ligtenberg te Almelo.

1.De procedure

1.1
De rechtbank heeft op 17 februari 2016 een tussenvonnis gewezen. Ingevolge dat tussenvonnis heeft er op 26 mei 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden.
1.2
Voorafgaand aan de comparitie heeft de bank een conclusie van antwoord in reconventie genomen met producties. Tevens heeft de bank bij brief van 20 mei 2016 nog een tweetal producties in het geding gebracht.
1.3
Van hetgeen ter comparitie is besproken is een proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
1.4
Vervolgens is er vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet betwiste producties het navolgende vast.
2.2
[X] is in 2003 gescheiden. Bij de scheiding is de woning aan
[X] toebedeeld. Op dat moment was er sprake van een overwaarde. Op de woning rustte een hypotheek van € 90.756,-- en de executiewaarde was getaxeerd door
OGB Makelaars te Neede op € 340.000,--.
2.3
Om haar partner uit te kunnen kopen, is aan [X] een financiering vertrekt van € 230.000,-- via een aflossingsvrije hypotheek. Daarnaast is een krediet verstrekt van € 25.000,--.
2.4
Aangezien het inkomen van [X] op dat moment onvoldoende was voor een financiering van € 230.000,-- heeft de bank haar vader, de heer [A] als hoofdelijk mededebiteur laten meetekenen.
2.5
In de door [X] getekende offerte is opgenomen:
“ De bank heeft u erop geattendeerd dat de lasten die zijn verbonden aan deze financiering in verhouding tot uw inkomen hoog zijn. De bank heeft u gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden.
U heeft jegens de bank verklaard deze risico’s acceptabel te achten.”
2.6
In 2006 was het maximale kredietlimiet bereikt op de KeuzePlus Hypotheek.
De woning is daarom opnieuw getaxeerd door OGB Makelaars.
De executiewaarde van de woning bedroeg volgens het taxatierapport € 400.000,--.
2.7
De bank heeft hierna het krediet van [X] opgehoogd tot een bedrag van
€ 70.000,--, onder aflossing van het eerdere krediet van € 25.000,--. De totale financiering kwam daarbij uit op € 300.000,--.
2.8
In die overeenkomst is opgenomen dat de financiering is gebaseerd op de huidige waarde van de woning en niet of gedeeltelijk is gebaseerd op het inkomen van [X] en dat dit ten gevolg kan hebben dat de woning verkocht moet worden om de financiering af te lossen. [X] heeft de overeenkomst getekend.
2.9
Eind 2007 heeft [X] contact opgenomen met de bank voor een verdere verhoging van de KeuzePlus Hypotheek.
2.1
Per brief van 11 januari 2008 heeft OGB Makelaars in aanvulling op het taxatierapport van 17 mei 2006 aan de bank meegedeeld dat de executiewaarde van de woning € 432.000,-- bedroeg.
2.11
Op 11 januari 2008 heeft de bank [X] een aanbiedingsbrief met offerte gezonden inzake een financiering van € 94.000,-- onder aflossing van de eerdere financiering van € 70.000,--. In de offerte is opgenomen, voor zover van belang:
“(…) Uw hypothecaire financieringen bij de bank zijn op uw verzoek uitsluitend gebaseerd op de waarde van uw woning en niet (meer) op uw inkomen. Dit heeft tot gevolg dat uw woning op een door de bank te bepalen moment wordt verkocht om genoemde financiering(en) af te lossen en de daaraan verbonden lasten te kunnen voldoen. U bent bekend met de risico’s die daaraan verbonden (kunnen) zijn. U heeft jegens de bank verklaard dat u zich bewust bent van deze risico’s en deze acceptabel te achten. (…)“
2.12
Als productie 10 heeft de bank een productie overgelegd waarboven staat vermeld: “Klantinformatie en toelichting behorende bij financieringsaanvraag d.d. 11012008”.
Op blad twee van die productie staat, voor zover van belang vermeld:
“(…) Overige zaken van belang of als verdere toelichting: Mevr. [X] is in 2003 gescheiden van de heer [B] en heeft toen de woning aan de [adres] overgenomen om daar samen met haar dochter (toen 0 jaar) te blijven wonen. In juni 2007 is de partneralimentatie gestopt zodat er toen sprake was van een daling van haar inkomen van € 680,= per maand. Destijds is een opeetconstructie verstrekt waarvan er nu een uitbreiding volgt i.v.m. de waarde ontwikkeling van de woning. Tevens zal er € 5.000,= worden overgeboekt naar de betaalrekening. Maandelijks moet er € 300,= worden overgeboekt als aanvulling op haar inkomen. Zij wil de komende periode op zoek naar een nieuwe relatie en is zich er volledig van bewust dat deze verhoging de laatste is. Indien het limiet is bereikt zal verkoop van de woning automatisch het gevolg zijn. E.e.a. uitgebreid met haar besproken en zij realiseerd zich dit ook terdege. (…)”
2.13
In augustus 2009 is het krediet nogmaals verhoogd nu tot € 120.000,-- onder aflossing van het krediet van € 94.000,--. Op dat moment stond de woning al in de verkoop.
2.14
De bank heeft berekend dat [X] met de laatste ophoging van de financiering 23 maanden de tijd zou hebben om de woning te verkopen. De bank heeft zich bij de verstrekking van de financiering gebaseerd op de in het taxatierapport van
januari 2008 getaxeerde executiewaarde van € 432.000,-- en de vraagprijs van € 435.000,--.
2.15
Als productie 7 heeft de bank een informatieblad overgelegd. Hierin staat voor zover van belang:
“(…) Het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de geldlening kan leiden tot verkoop van de woning en/of uitwinning van eventuele andere zekerheden. Op het moment dat sprake is van rentebijschrijving en de limiet bereikt is, leidt deze situatie tot betaling van rente en/of aflossing. Indien de betaling hiervan niet haalbaar is, kan dit leiden tot verkoop van de woning. Bij verkoop van de woning kan na aflossing van de leningen een restantschuld blijven bestaan. (…)”
2.16
Bij ‘Opeetconstructie’ staat onder het kopje “schommelingen in de waardeontwikkeling van uw woning” op pagina 3 vermeld:
“ Bij een waardedaling van uw woning bestaat de mogelijkheid dat de woning bij (gedwongen) verkoop minder opbrengt dan het totale financieringsbedrag (waaronder de Opeetconstructie). In dit geval kan er voor u een schuld na verkoop van de woning resteren.”
2.17
Het is [X] niet gelukt om de woning binnen 23 maanden te verkopen. Begin 2012 is de vraagprijs van de woning verlaagd naar € 372.500,--.
2.18
In 2012 heeft de bank de woning wederom laten taxeren. De executiewaarde is toen getaxeerd op € 224.000,--.
2.19
De woning is in 2013 met verlies verkocht voor een bedrag van € 267.500,--.
De restvordering van de bank op [X] bedraagt € 108.055,44.
2.2
De bank heeft [X] gesommeerd tot betaling hiervan over te gaan.
[X] heeft niet betaald.
3. De vordering
In conventie
3.1
De bank vordert dat de rechtbank [X] zal veroordelen om aan haar te betalen het bedrag van € 120.037,91 te vermeerderen met de contactuele rente van 4,20% per jaar over € 108.055,44 vanaf 23 september 2015 tot aan de dag van voldoening, alsmede
[X] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
De bank stelt daartoe aan [X] een lening te hebben verstrekt voor de aankoop van de onroerende zaak aan het adres [adres] te [plaats] . Ter zekerheid is een hypotheek verstrekt met als onderpand voornoemde onroerende zaak.
3.3
De verhypothekeerde onroerende zaak is op 2 augustus 2013 met verlies verkocht. De vordering van de bank betreft de restschuld inclusief rente.
In reconventie
3.4
[X] vordert in reconventie dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de bank haar zorgplicht jegens [X] heeft geschonden en daarmee toerekenbaar tekort is geschoten jegens [X] .
3.5
Tevens vordert [X] dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het naar de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bank [X] houdt aan betaling van de restschuld.
3.6
Ook vordert [X] dat de rechtbank de bank zal verbieden de restschuld geheel of gedeeltelijk op [X] te verhalen.
3.7
[X] heeft zich hiervoor op schending van de zorgplicht beroepen.

4.Het verweer

4.1
[X] voert verweer tegen de vordering in conventie. Voor zover van belang zal hieronder op dat verweer nader worden ingegaan.
4.2
De bank voert verweer tegen de vordering in reconventie. Ook hierop zal hieronder nader worden ingegaan, voor zover van belang.

5.De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

In conventie en in reconventie
5.1
Tegen de hoogte van de vordering heeft [X] geen verweer gevoerd, zodat deze vast staat. Aan de orde is of [X] met een beroep op schending van de zorgplicht uit haar betalingsverplichting jegens de bank kan worden ontslagen.
Meer specifiek gaat het om het antwoord of de vraag of de bank met het verstrekken van de (hypothecaire) financieringen aan [X] haar zorgplicht heeft geschonden, nu
[X] dit als verweer tegen de vordering van de bank aanvoert.
De rechtbank stelt hierbij het volgende voorop.
5.2
Niet in geschil is dat op banken, tegenover (potentiële) particuliere cliënten een bijzondere zorgplicht rust en dat de omvang en reikwijdte van de bijzondere zorgplicht af hangt van de aard van de door de bank verleende dienst en van de overige omstandigheden van het geval.
5.3
In het onderhavige geval bestaat de zorgplicht van de bank als verstrekker van een hypothecaire geldlening, dat als een relatief eenvoudig product heeft te gelden, erin dat zij jegens [X] gehouden was haar voldoende informatie te geven over de aard en omvang van de te verstrekken hypothecaire geldlening en de daaraan verbonden risico’s om haar in staat te stellen een verantwoorde keuze te maken en dat zij daarnaast gehouden was de kredietwaardigheid van [X] zorgvuldig te onderzoeken teneinde te voorkomen dat [X] hogere financiële lasten op zich zou nemen dan gelet op haar draagkracht verantwoord zou zijn. Onder overige omstandigheden van het geval valt dan dat hier sprake is van een zogenaamde opeetconstructie.
5.4
De bank stelt terecht dat het bij het onderzoek naar de kredietwaardigheid niet alleen gaat om de financiële informatie met betrekking tot het inkomen, maar ook met betrekking tot het vermogen, waaronder de (over)waarde die de woning op het moment van de verstrekkingen vertegenwoordigde.
5.5
Volgens [X] heeft de bank niet aan de zorgplicht voldaan. Volgens
[X] beschikte zij op het moment van de kredietverstrekking en ook de ophogingen van het krediet over een inkomen nabij bijstandsniveau. Volgens [X] was het de bank duidelijk, dan wel had dit de bank duidelijk moeten zijn dat [X] op basis van dat inkomen de financiering van de woning niet kon dragen.
5.6
De bank heeft dit gemotiveerd weersproken. Volgens de bank is het krediet verstrekt op basis van het eigen inkomen van [X] en de borgstelling van haar vader en kon op basis van de norm dat 75% van de executiewaarde kon worden geleend een financiering van € 255.000,-- worden verstrekt met de woning als onderpand.
5.7
Volgens de bank bedroegen de maximaal toegestane lasten € 11.280,90 en zijn de werkelijke lasten daaronder gebleven zodat de verstrekking aan alle eisen heeft voldaan.
[X] heeft dit niet, althans niet gemotiveerd, weersproken.
5.8
Tevens staat vast dat de bank in de door [X] ondertekende offerte
[X] er op heeft geattendeerd dat de lasten verbonden aan de financiering in verhouding tot het inkomen hoog zijn. De bank heeft [X] gewezen op de risico’s die daaraan zijn verbonden. [X] heeft jegens de bank verklaard deze risico’s acceptabel te achten. De rechtbank is van oordeel dat de bank hiermee de stelling van [X] als weergegeven onder 5.5 voldoende heeft weersproken.
5.9
Als bijzondere omstandigheid in deze weegt hierbij tevens mee dat bewust is gekozen voor een opeetconstructie. [X] wilde graag in de woning blijven wonen. Met de opeetconstructie was dit mogelijk.
5.1
De ophogingen van de kredieten van € 25.000,-- naar uiteindelijk € 120.000,-- zijn ook niet verstrekt op basis van het inkomen van [X] , maar op basis van de overwaarde van de woning (‘opeetconstructie’). De bank heeft de financiering steeds onder de 75% van de executiewaarde gehouden.
5.11
Dat er sprake was van een opeetconstructie was [X] bekend.
Ter comparitie heeft [X] hierover verklaard dat er voor elke verhoging van het krediet een gesprek is geweest met de bank. In dat gesprek is over de mogelijkheden van de verhoging gesproken. [X] wist dat zij de overwaarde aan het opeten was. Zij wilde graag in de woning blijven wonen, aldus [X] . [X] heeft niet weersproken dat juist daarom de opeetconstructie is toegepast.
5.12
Dat het ging om een opeetconstructie is ook in de kredietoffertes en overeenkomsten als zodanig opgenomen. Tevens is hierin opgenomen dat [X] bekend is met de risico’s die hieraan zijn verbonden, waarbij zij tevens heeft verklaard zich bewust te zijn van deze risico’s en deze acceptabel te achten. De offertes zijn alle door
[X] getekend.
5.13
[X] heeft erkend dat de bank haar heeft gewezen op het risico dat zij haar woning zou moeten verkopen. [X] verwijt het de bank met name dat zij niet heeft gewaarschuwd dat er een restschuld zou kunnen ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de bank dit verwijt niet valt te maken.
5.14
Vast staat dat de bank de financiering steeds onder de 75% van de executiewaarde heeft gehouden. In tegenstelling tot hetgeen [X] stelt hebben er wel degelijk taxaties/waardebepalingen plaatsgevonden en heeft de bank bij elke verhoging van het krediet onderzocht wat de executiewaarde van de woning was (zie hiervoor de productie 4 en 5 bij conclusie van antwoord in reconventie). De gestelde waardes van de woning heeft
[X] niet betwist, zodat uitgegaan moet worden van de juistheid daarvan.
5.15
Gelet hierop had de bank bij het aangaan van de kredietovereenkomsten niet hoeven verwachten dat er bij een eventuele (gedwongen) verkoop de geldlening niet uit de opbrengst daarvan zou kunnen worden afgelost.
5.16
Dat de geldlening niet uit de opbrengst kon worden voldaan, komt met name door de aanzienlijke waardedaling van de woningen als gevolg van de kredietcrisis. De bank heeft tot 2008 echter niet voorzien en niet hoeven voorzien wat er met de woningmarkt zou gaan gebeuren. Op haar rustte ter zake dan ook geen waarschuwingsplicht. Vast staat dat de bank bij het aangaan van de financiering in 2009 wel heeft gewaarschuwd.
5.17
De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat van schending van de zorgplicht geen sprake is. Het verweer van [X] kan dan niet slagen. De rechtbank zal de vordering van de bank toewijzen. Hieruit volgt tevens dat de vordering in reconventie dient te worden afgewezen.
5.18
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie
I. veroordeelt [X] om aan de bank te voldoen het bedrag van € 120.037,91 te vermeerderen met de contractuele rente ad 4,20% per jaar over € 108.055,44 vanaf
23 september 2015 tot aan de dag van voldoening.
II. Veroordeelt [X] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op € 6.802,16 waaronder € 2.842,- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
IV Wijst de vorderingen af;
V. Veroordeelt [X] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op € 1.421,--.
VI. verklaart ook onderdeel V van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. Marsman en is op 14 september 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.