ECLI:NL:RBOVE:2016:3698

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
08/730372-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal bezit van wapens uit de Tweede Wereldoorlog

Op 27 september 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen twee verzamelaars die illegaal wapens uit de Tweede Wereldoorlog in bezit hadden. De rechtbank oordeelde dat de 56-jarige man uit Rossum schuldig was aan het bezit van zeven Panzerfausten, die samen 5 kilogram springstof bevatten. De 57-jarige verzamelaar uit Enschede had een Remington-pistool, type 1911, in zijn bezit. Beide verdachten werden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht weken met een proeftijd van één jaar. Ze werden echter vrijgesproken van een groot deel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging op enkele onderdelen nietig was, maar dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte illegaal zeven koppen van Panzerfausten in zijn bezit had, maar sprak hem vrij van het bezit van 5 kilogram springstof, omdat dit als onderdeel van de Panzerfausten werd beschouwd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die een verwoed verzamelaar was van memorabilia uit de Tweede Wereldoorlog. De rechtbank besloot dat de inbeslaggenomen Panzerfausten onttrokken moesten worden aan het verkeer, terwijl andere inbeslaggenomen goederen aan de verdachte moesten worden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730372-13
Datum vonnis: 27 september 2016
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 september 2014, 9 januari 2015, 7 april 2016 en 13 september 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Blanco en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 16 mei 2001 tot en met 15 mei 2013 zonder consent (toestemming) samen met anderen wapens, vuurwapens, munitie, landmijnen, springstoffen en onderdelen of hulpstukken van voornoemde voorwerpen heeft doen binnenkomen vanuit Duitsland;
feit 2:op 15 mei 2013 te Rossum wapens, vuurwapens, munitie, onderdelen of hulpstukken van voornoemde voorwerpen en 5 kilogram springstof voorhanden heeft gehad;
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 mei 2001
tot en met 15 mei 2013,
in de gemeente(n) Enschede en/of Dinkelland en/of elders in Nederland,
meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander en/of anderen en/of alleen, (telkens) zonder consent een of meer
wapen(s) en/of vuurwapen(s) en/of munitie van categorie II en/of categorie III
(waaronder granaten (o.a. zgn. Panzerfausten) en/of (land)mijnen en/of
springstof(fen)) en/of onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd
zijn voor die wapens en van wezenlijke aard zijn, heeft doen binnenkomen
vanuit Duitsland;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 14 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2013,
te Rossum, in de gemeente Dinkelland,
(in en/of bij zijn woning aan [adres] aldaar),
een of meer hierna te noemen wapen(s) en/of vuurwapen(s) en/of munitie van
categorie II en/of categorie III, (waaronder granaten (o.a. zgn. Panzerfausten)
en/of landmijnen)
en/of onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens
en van wezenlijke aard zijn en/of ongeveer 5 kilogram springstof(fen)
(primair en secundair) voorhanden heeft gehad;
te weten:
7 althans een of meer stuks panzerfaust(en) en/of
(pag 180)
1. stuks tijdbuis No. 199 (Engels) en/of
1. stuks TNT pellet 10 gram en/of
1. stuks zundladung (Duits) en/of
1. stuks bodembuis 5103 (Duits) en/of
10 stuks seinpatronen 26,5 mm (Duits) en/of
1. stuks rookgranaatpatroon van 2,7 cm voor Kampfpistole (Duits) en/of
3 stuks schokbuis M48 A2 (Amerikaans) en/of
1. stuks pantsergranaat 6Pdr met lichtspoor (Engels) en/of
1. stuks kardoes (aanvuurlading) 600 gram en/of
1. stuks lichtgranaat 57 mm en/of
1. stuks brisantgranaat 2cm met schokbuis No254 (Engels) en/of
1. stuks pantser brandgranaat 2cm met lichtspoorelement (Engels) en/of
13 stuks slagpijpjes No.2 (Nederlands) en/of
1. lading staafkruit 50 gram en/of
1. stuks huls 15 cm en/of
l stuks huis 75 mm en/of
1. stuks huls 40 mm en/of
1. stuks huls 37 mm en/of
1. stuks pantsergranaat 2 Pdr met lichtspoorelement (Engels) en/of
3 stuks tijdbuis 22/560 (Engels) en/of
2 stuks schokbuis M572 (Amerikaans) en/of
2 stuks schokbuis 3,7 cm voor brisantgranaat (Duits) en/of
1. stuks mechanische tijdbuis No. 207 (Engels) en/of
1. stuks schokbuis EX zdr (Duits) en/of
1. stuks brisantgranaat 2Pdr (Engels) en/of
1. stuks schokbuis KLAZ23 (Duits) en/of
1. stuks schokbuis No 244 en/of
2 stuks pantsergranaat 3,7 cm (Duits) en/of
1. stuks signaalpatroon M21A1 en/of
1. stuks brisantgranaat 6Pdr met lichtspoor element (Engels) en/of
1. stuks brisantgranaat 3,7 cm met lichtspoor element (Duits) en/of
1. stuks brisantgranaat 7,5 cm met schokbuis KL AZ23 (Duits) en/of
17 stuks seinpatronen en/of
1. stuks Artillerie nabootser ‘A’ en/of
1. lading nitro cellulose kruit 150 gram;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot zes (6) maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren waarbij de bijzondere voorwaarde dient te worden opgelegd dat ambtenaren van het bureau Drugs & Wapens van de politie Oost Nederland, district Twente gedurende de proefperiode tweemaal per jaar onaangekondigd controles mogen uitvoeren bij verdachte. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en indien verdachte deze uren niet of niet behoorlijk verricht deze uren worden vervangen door 60 dagen hechtenis.

4.De voorvragen

4.1
Geldigheid van de dagvaarding
Nietigheid
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging op een aantal onderdelen nietig is en heeft daartoe, zakelijk weergegeven aangevoerd dat de feiten 1 en 2 op de dagvaarding voor en deel onvoldoende feitelijk zijn en dat dit telkens gedeeltelijke nietigheid van dagvaarding meebrengt.
De officier van justitie is van mening dat in de tenlastelegging voldoende duidelijk is omschreven wat aan verdachte ten laste wordt gelegd. Er is daarom geen reden om over te gaan tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding.
De rechtbank zal de dagvaarding wat betreft de feiten 1 en 2 nietig verklaren ten aanzien van het respectievelijk in de zevende en vijfde regel vermelde woord “waaronder”, aangezien niet duidelijk is dat er meer zou zijn en deze toevoeging telkens onvoldoende is bepaald .
Het woord “waaronder” maakt dus geen deel uit van de hierna inhoudelijk te beoordelen tenlastelegging.
De overige ten laste gelegde onderdelen van de tenlastelegging zijn naar oordeel van de rechtbank voldoende feitelijk omschreven en voldoen aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen.
Ontvankelijkheid
Voorts heeft de verdediging gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het zonder consent binnen Nederland brengen van twee vuurwapens (geweren 43). De raadsman heeft gesteld dat aan verdachte met terugwerkende kracht een consent is verleend door de politie. De verdediging heeft dit consent ook overgelegd aan de rechtbank. Door nu verdachte alsnog te vervolgen is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel nu verdachte na afgifte van het consent erop mocht vertrouwen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd.
De officier van justitie is van mening dat zij wel ontvankelijk is in haar vervolging, immers heeft verdachte pas nadat hij voornoemde vuurwapens binnen Nederland had gebracht een consent aangevraagd terwijl dit consent al eerder aangevraagd had moeten worden immers dan waren de wapens legaal binnen Nederland gebracht vanuit Duitsland.
De rechtbank is verder van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging ten aanzien het zonder consent binnenbrengen van vuurwapens binnen Nederland. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte pas achteraf het binnenbrengen van voornoemde vuurwapens in Nederland heeft gelegaliseerd door middel van het aanvragen en het verkrijgen van het consent, terwijl dit voorafgaande aan het binnenbrengen van de vuurwapen in Nederland had moeten gebeuren.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Ten aanzien van de 2 vuurwapens (geweren 43) stelt hij dat deze niet te kwalificeren zijn als vuurwapen in de zin van de Wet wapens en munitie (WWM) nu deze volledig in de Duitse grond waren weggeroest en daardoor niet meer konden worden gebruikt als wapen.
Ten aanzien van de overige onder feit 1 ten laste gelegde wapens, vuurwapens, landmijnen, munitie, springstoffen en/of onderdelen c.q. hulpstukken van wapens stelt de verdediging dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte deze in Nederland zou hebben ingevoerd en wanneer hij dat dan zou hebben gedaan.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde Panzerfausten stelt de raadsman bovendien dat verdachte deze in 1998 heeft ingevoerd in Nederland, aldus voor de ten laste gelegde periode, zodat ook om deze reden vrijspraak dient te volgen. Subsidiair stelt de verdediging dat het in 1998 invoeren van de Panzerfausten verjaard is, zodat het OM op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat nu uit de rapporten van deskundigen Klein en Ensink blijkt dat verdachte voor een groot deel van de in feit 2 genoemde voorwerpen een verlof of een ontheffing had, ten aanzien van die voorwerpen een vrijspraak dient te volgen.
Voorts blijkt niet uit het dossier dat de munitie die niet onder het voornoemde verlof of ontheffing valt weer geschikt kon worden gemaakt om munitie van de te maken in de zin van de Wet wapens en munitie. Deze voorwerpen zijn direct vernietigd door de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) en zijn niet nader onderzocht waardoor niet kan worden vastgesteld of deze goederen enige explosieve lading hebben bevat.
Wel heeft de raadsman gesteld dat verdachte illegaal zeven koppen van Panzerfausten in zijn bezit had. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat de officier van justitie verdachte ook vervolgt voor het voorhanden hebben van vijf kilo springstof. Deze springstof zat echter in de koppen van de Panzerfausten zodat volgens de raadsman sprake is van een dubbele vervolging.
De officier van justitie heeft op basis van het onderliggende strafdossier geconcludeerd dat de beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat zij partieel vrijspraak vordert van de goederen die in feit 2 staan genoemd en waarvoor verdachte volgens de deskundigen Klein en Ensink een ontheffing dan wel verlof had.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Uit het onderliggende strafdossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte in de periode van 16 mei 2001 tot en met 15 mei 2013 (vuur)wapens, munitie, landmijnen, springstoffen en onderdelen en of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die wapens zonder een consent binnen Nederland heeft gebracht. Uit het strafdossier blijkt niet welke goederen er precies zijn meegenomen door verdachte en in welke periode deze goederen door verdachte zijn meegenomen. Niet uit te sluiten valt dat het binnen Nederland brengen al voor 16 mei 2001 plaats heeft gevonden.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel, dat verdachte een zevental koppen van Panzerfausten met als inhoud vijf kilo springstof, die zijn aangetroffen bij de huiszoeking, illegaal in zijn bezit heeft gehad. Dit onderdeel van feit 2 kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden.
Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte illegaal zeven (koppen) Panzerfausten in zijn bezit had, zal zij verdachte niet afzonderlijk veroordelen voor het bezit van 5 kilogram springstof. Dit omdat de springstof de lading is geweest van de koppen van de Panzerfausten en dit bezit derhalve niet als losstaande gedraging kan worden aangemerkt .
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte voor het voorhanden hebben van de voorwerpen waarvoor verdachte een ontheffing dan wel verlof had, zoals verwoord in de rapportages van de deskundigen Klein en Ensink, moet worden vrijgesproken.
Van het illegaal bezit van de overige goederen die staan genoemd in feit 2 zal de rechtbank verdachte vrijspreken. Uit het dossier blijkt niet of verdachte in de ten laste gelegde periode wapens en/of munitie van categorie II of III WWM voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt.
De EOD heeft op de datum van de huiszoeking bij verdachte lijsten opgesteld van de spullen die naar zijn mening in beslag moesten worden genomen en moesten worden vernietigd. De rechtbank gaat er althans vanuit dat deze lijsten van de EOD afkomstig zijn. Uit de lijsten zelf blijkt dit niet.
Deze lijsten hebben zowel bij de rechtbank als bij de verdediging een aantal vragen opgeroepen die zij graag beantwoord hadden willen zien.
De rechtbank hecht er waarde aan op voorhand te stellen dat zij de deskundigheid van de EOD ter zake van haar uitgevoerde werkzaamheden op geen enkele manier in twijfel trekt. Zij merkt echter wel op dat de constateringen zoals die zijn opgetekend op enkele deels handgeschreven lijsten (zonder ondertekening), niet zijn te controleren. Er is door de EOD geen proces-verbaal van bevindingen en geen proces-verbaal van de zoeking opgemaakt. Ook bevinden zich geen foto’s van de zoeking of van de inbeslaggenomen voorwerpen in het dossier, hoewel deze wel zijn gemaakt zo heeft de rechtbank van de deskundige Klein en van de officier van justitie begrepen. De deskundigen Ensink en Klein, die beiden ter terechtzitting zijn gehoord door de rechtbank, hebben verklaard dat zij niet bij de zoeking aanwezig zijn geweest en dat zij hun bevindingen in de door hen opgemaakte rapporten enkel hebben gebaseerd op de lijsten die door de EOD zijn opgesteld.
Volgens de officier van justitie heeft de EOD ervoor gekozen goederen met een gevaarlijke explosieve lading direct te vernietigen. Uit veiligheidsoverwegingen is er niet voor gekozen eerst een sporenonderzoek te doen, monsters veilig te stellen en per onderdeel exact aan te geven of er explosieve lading was. De rechtbank constateert dat geen nader (forensisch) onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijk explosieve lading van de vermeende voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat gelijk is aan het standpunt van de raadsman, dat, nu enkel een vermoeden omtrent de explosieve lading van de (vermeende) voorwerpen is uitgesproken en omtrent de vernietiging van de voorwerpen geen nadere stukken voorhanden zijn, niet in rechte kan worden vastgesteld dat het werkelijk ging om voorwerpen die verdachte niet voorhanden mocht hebben, in de zin van artikel 26, eerste lid van de WWM. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het voorhanden hebben van de overige voorwerpen waarvoor verdachte geen verlof danwel ontheffing had.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2013, te Rossum, in de gemeente Dinkelland,
een of meer hierna te noemen munitie van categorie II (zgn. Panzerfausten)
voorhanden heeft gehad te weten: 7 Panzerfausten.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 26 lid 1 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte is een verwoed verzamelaar van memorabilia uit de Tweede Wereldoorlog. Met name is zijn aandacht uitgegaan naar het verzamelen van wapens of onderdelen daarvan. Verdachte heeft zelfs een klein museum aan huis waarin hij voornoemde spullen ten toon stelt. Verdachte heeft diverse reizen naar Duitsland ondernomen waarbij hij met anderen heeft gegraven op zoek naar spullen voor zijn verzameling. Verdachte heeft zich niet gehouden aan de relevante regelgeving en heeft illegaal zeven koppen van Panzerfausten met een explosieve lnding van vijf kilo in zijn bezit gehad. Verdachte had deze provisorisch in een ton onder de grond in zijn achtertuin verstopt. Hij heeft daarmee onaanvaardbare risico’s genomen. Bij een eventuele ontploffing van deze koppen waren de gevolgen niet te overzien geweest.
Verdachte heeft zich van dit gevaarzettend karakter geen enkele rekenschap gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat voor een dergelijk feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd in het voordeel van verdachte laten meewegen dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict met justitie in aanraking is geweest en zijn volledige medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat echter ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Verdachte is op 15 mei 2013 in verzekering gesteld. Op die datum heeft verdachtes vervolging een aanvang genomen. De zaak is op 23 september 2014 voor de eerste keer ter terechtzitting behandeld. Op die datum is de zaak aangehouden, maar het tijdsverloop dat van deze aanhouding het gevolg is geweest komt niet voor rekening van verdachte. De inhoudelijke behandeling heeft op 13 september 2016 plaatsgevonden en er wordt op 27 september 2016 uitspraak gedaan. De totale tijdsduur van deze zaak bedraagt daarmee ruim drie jaren en vier maanden. Verdachte heeft al deze tijd in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van zijn strafzaak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde aan verdachte een duidelijke waarschuwing voor de toekomst mee te geven.
Daarbij zal de rechtbank de gevraagde bijzondere voorwaarde niet opleggen omdat zij daarin geen meerwaarde ziet. Immers is verdachte sinds 2013 niet meer in aanraking geweest met politie en justitie, terwijl verdachte sinds 2013, zoals de officier van justitie het stelt, onder het vergrootglas ligt bij de ambtenaren van het bureau Drugs & Wapens van de politie Oost Nederland, district Twente.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen zeven koppen van Panzerfausten, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien, met betrekking tot deze voorwerpen feit 2 is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is verder van oordeel dat alle overige inbeslaggenomen niet vernietigde goederen aan verdachte moeten worden teruggegeven.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36c, 36d en 91 Sr en artikel 55 WWM.

10.De beslissing

De rechtbank:
Nietigheid
- verklaart de tenlastelegging partieel nietig met betrekking tot de feiten 1 en 2 ten aanzien van het respectievelijk in de zevende en vijfde regel vermelde woord “waaronder”;
Ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging;
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de WWM;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beslag
  • Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen zeven Panzerfausten;
  • Gelast dat alleen de andere voorwerpen die in beslag zijn genomen en die niet zijn vernietigd worden teruggegeven aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. J.H. Olthof en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.