ECLI:NL:RBOVE:2016:3658

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
C 08/15/566 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsanering van een persoon met verslavingsproblematiek en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van de schuldsanering van [A], die onder beschermingsbewind stond van de Stichting Christelijke Schuldhulp te Enschede. De rechter-commissaris had op 9 mei 2016 een voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering gedaan, welke voordracht op 16 augustus 2016 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting waren [A], zijn beschermingsbewindvoerder [C], zijn woonbegeleider [D] en de bewindvoerder [E] aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat [A] zijn inlichtingenplicht niet naar behoren was nagekomen. Hij had zijn bewindvoerder niet tijdig geïnformeerd over zijn terugval in alcohol- en wietgebruik en zijn opname in de GGZ-instelling Vincere. De rechtbank concludeerde dat [A] en zijn hulpverlener een onjuist beeld hadden geschetst van zijn verslavingsproblematiek. Dit had invloed op de beoordeling van zijn geschiktheid voor de schuldsanering. De rechtbank stelde vast dat indien de juiste informatie bekend was geweest, [A] niet in aanmerking zou zijn gekomen voor de schuldsanering.

De rechtbank besloot de schuldsanering tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 1.907,00, met een beschikbaar saldo van € 174,98 voor de boedel. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Verhoeven en mr. M.C. Bosch, en is openbaar uitgesproken in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
insolventienummer: C 08/15/566 R
uitspraakdatum: 23 augustus 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[A] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verder te noemen: [A] .
[A] is onder beschermingsbewind gesteld van de Stichting Christelijke Schuldhulp te Enschede.
In deze schuldsaneringsregeling is [B] , kantoorhoudende te Almelo, tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

De rechter-commissaris heeft op 9 mei 2016 een voordracht tot tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling gedaan.
De voordracht is behandeld ter zitting van 16 augustus 2016, waar [A] is verschenen, vergezeld van zijn beschermingsbewindvoerder [C] en van zijn woonbegeleider de heer [D] (hierna: [D] ). Namens de bewindvoerder is de heer [E] verschenen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De voordracht van de rechter-commissaris:
De rechter-commissaris heeft zijn voordracht gegrond op de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens de toelatingszitting op 28 juli 2015 heeft [A] verklaard dat hij overdag nooit alcohol drinkt en dat alcohol geen probleem voor hem is. [D] heeft tijdens die zitting verklaard dat het heel goed gaat en dat [A] stabiel is.
In november 2015 heeft de bewindvoerder van [D] vernomen dat [A] een terugval heeft gehad in alcohol- en wietgebruik en dat een kortstondige opname in een verslavingskliniek voor hem wenselijk zou zijn.
Op 30 maart 2016 heeft de bewindvoerder bericht dat [A] per 21 maart 2016 is opgenomen in de GGZ-instelling Vincere te Cadier en Keer (Limburg) voor een behandeling van acht tot twaalf weken. Nadat de beschermingsbewindvoerder is verzocht om onderbouwende stukken, heeft deze gemeld dat [A] de opname reeds op 23 maart 2016 heeft beëindigd. De opname zou volgens [A] een averechts effect hebben gehad.
De bewindvoerder heeft opgemerkt dat in ieder geval vanaf november 2015 niets van [A] zelf is vernomen.
De rechter-commissaris concludeert – samengevat – dat [A] en in mindere mate zijn hulpverlener ter zitting van 28 juli 2015 een onjuist beeld hebben geschetst van de mate waarin [A] zijn verslavingen onder controle heeft. Indien die informatie ten tijde van de zitting bekend was geweest, was niet aannemelijk geacht dat [A] in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. De rechter-commissaris is tevens van oordeel dat [A] zijn inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen door niets van zichzelf te laten horen.
De – zakelijk weergegeven – toelichting namens de bewindvoerder:
Namens de bewindvoerder is ter zitting verklaard dat [A] is ingeschreven bij Tactus Verslavingszorg voor een behandeling in de kliniek te Rekken per 1 augustus 2016 gedurende drie tot vier maanden. Namens de bewindvoerder is tevens verklaard dat de gemeente Almelo aan [A] tot 1 maart 2017 vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft verleend.
De – zakelijk weergegeven – toelichting door [A] :
[A] heeft ter zitting verklaard dat hij de bewindvoerder niet heel veel heeft gesproken. Hij heeft erkend dat hij nalatig is geweest met het verstrekken van inlichtingen. Desgevraagd wist [A] wel van de inlichtingenplicht. [A] heeft verder verklaard dat hij tijdens de toelatingszitting geen toneelstukje heeft opgevoerd. Volgens [A] was hij toen ‘niet zoveel aan de drank’. Volgens [A] is het na de toelating tot de schuldsaneringsregeling niet meteen misgegaan. Desgevraagd heeft [A] verklaard dat hij nu wel veel alcohol drinkt. Volgens [A] staat hij bij een kliniek ingeschreven voor behandeling van zijn verslavingen. Over het vertrek uit de GGZ-instelling Vincere na twee dagen heeft [A] verklaard dat die kliniek ‘zijn plek niet was’. [A] wil naar de kliniek in Rekken en vervolgens de behandeling van twee, drie of vier maanden volhouden. [A] heeft ten aanzien van de vrijstelling van de sollicitatieplicht tot 1 maart 2017 verklaard dat deze vrijstelling daarvóór ook is verleend. Volgens [A] heeft hij drie jaar geleden in coma gelegen en heeft hij last van zijn rug.
De – zakelijk weergegeven – toelichting van [D] :
[D] heeft ter zitting verklaard dat hij het met [A] eens is dat hij tijdens de toelatingszitting geen toneelstukje heeft opgevoerd. Volgens [D] was de situatie toen absoluut stabiel en konden zij vooruit kijken. [D] erkent dat kort na de toelatingszitting toch een terugval bij [A] heeft plaatsgehad. Volgens [D] is verslaving iets waar je je levenslang van bewust moet zijn. Hij vindt de terugval spijtig en vindt dat [A] op een heleboel vlakken juiste keuzes zal moeten maken. [D] heeft daar wel vertrouwen in. Volgens [D] zou het, kijkend naar de toekomst van [A] , jammer zijn als de regeling tussentijds wordt beëindigd omdat [A] daardoor op alle vlakken aan de grond zou komen.
De overwegingen van de rechtbank:
De rechtbank dient, gelet op het bepaalde in artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en f, Faillissementswet (Fw) te beoordelen of er bij [A] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het bekend worden van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid, Fw.
De rechtbank stelt vast dat [A] vanaf november 2015 de bewindvoerder niet ongevraagd, volledig en tijdig heeft geïnformeerd over zijn terugval in alcohol- en wietgebruik, over zijn opname in de GGZ-instelling Vincere op 21 maart 2016 en over de beëindiging van de opname op 23 maart 2016. De informatie is slechts en na verloop van tijd door de beschermingsbewindvoerder verstrekt. Van [A] werd taal noch teken vernomen. Ter zitting heeft [A] ook erkend dat hij nalatig is geweest ten aanzien van de inlichtingenverplichting. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat [A] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Voorts getuigt de opstelling van [A] niet van een saneringsgezinde houding.
Ten aanzien van de verslavingsproblematiek van [A] is de rechtbank van oordeel dat [A] en in mindere mate zijn hulpverlener een onjuist beeld hebben geschetst van de mate waarin [A] zijn verslavingen onder controle heeft, dan wel zaken hieromtrent hebben verzwegen. Uit het verzoekschrift blijkt niet dat [A] in het verleden zowel kampte met een drugsverslaving als met een alcoholverslaving. Tijdens de toelatingszitting heeft [A] desgevraagd ook verklaard dat alcohol geen probleem voor hem is. Hij drinkt ‘s avonds een stuk of drie pilsjes tijdens de film. Overdag drinkt hij naar zijn zeggen nooit. Voor een nadere vraagstelling hierover was derhalve geen aanleiding. Vervolgens heeft de bewindvoerder kort na de toelatingszitting in november 2015 van [D] vernomen dat [A] een terugval heeft gehad in alcohol- en wietgebruik en dat een kortstondige opname in een verslavingskliniek voor [A] wenselijk zou zijn.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat [A] ten tijde van de toelatingszitting nog kampte met zijn verslavingen, terwijl hij tevens niet heeft gemeld dat hij (in het verleden) zowel met een drugsverslaving als een alcoholverslaving kampte.
Door de rechtbank tijdens de toelatingszitting niet volledig en spontaan te informeren over de verslavingsproblematiek van [A] , is de rechter destijds niet in staat gesteld om op basis van juiste en complete informatie te beoordelen, of voldoende aannemelijk is dat [A] gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen. Indien de alcoholverslaving of de reële mogelijkheid van een terugval ten tijde van de toelatingszitting bekend zou zijn geweest, was niet aannemelijk geacht dat [A] in staat is zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen en zou dat een reden zijn geweest om hem de toelating tot de schuldsaneringsregeling te weigeren. In beginsel wordt een verzoeker met verslavingsproblemen immers alleen toegelaten indien aannemelijk is dat de verslaving al een behoorlijke tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd niet meer gebruikt. Daarvan is in het onderhavige geval ten aanzien van het alcoholgebruik in ieder geval geen sprake nu [A] ter toelatingszitting zelf heeft verklaard ’s avonds nog alcohol te gebruiken. Tenslotte is gebleken dat [A] door zijn verslaving en de geplande behandelingen niet in staat is aan zijn verplichtingen voortvloeiende uit de wettelijke schuldsaneringsregeling te voldoen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [A] tussentijds beëindigd dient te worden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank deze schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder c en f Fw.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder vaststellen.
Gebleken is dat er geen baten zijn om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Om die reden is artikel 350 vijfde lid Fw niet van toepassing en zal deze schuldsaneringsregeling eindigen op de dag dat deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 1.907,00 (inclusief onkosten en omzetbelasting);
- stelt het salaris (inclusief onkosten en omzetbelasting) vast op het voor salaris beschikbare saldo van € 174,98 en brengt dit ten laste van de boedel.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken door
mr. M.C. Bosch ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2016, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. (Art. 351 jo 361 Fw)