ECLI:NL:RBOVE:2016:3623

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
C/08/189033 / KG ZA 16-255
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van uitweg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen eiser [A] en gedaagden [X] en [Y] over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van uitweg. Eiser [A] is pachter van twee percelen landbouwgrond, terwijl gedaagde [X] eigenaar is van het dienende erf. De erfdienstbaarheid, die op 5 maart 1999 is gevestigd, geeft [A] het recht om via het dienende erf toegang te krijgen tot zijn percelen. In april 2016 heeft [X] een hek geplaatst dat de toegang van [A] tot zijn percelen belemmert, wat heeft geleid tot een sommatie van [A] aan [X] en [Y] om de toegang te herstellen. Gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven, wat heeft geleid tot deze rechtszaak.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [A] en dat de erfdienstbaarheid niet persoonsgebonden is, maar een zakelijk recht betreft. De rechter heeft geoordeeld dat [X] en [Y] inbreuk maken op de erfdienstbaarheid door de toegang te ontzeggen en dat er geen rechtvaardiging is voor deze belemmering. De vordering van [A] om [X] en [Y] te gebieden de toegang niet te belemmeren, is toegewezen. Tevens zijn [X] en [Y] veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/189033 / KG ZA 16-255
Vonnis in kort geding van 16 september 2016
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te [plaats 2] ,
2.
[Y],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagden,
[Y] verschenen in persoon en [X] (middellijk) vertegenwoordigd door haar bestuurder [Y] .
Partijen zullen hierna enerzijds [A] en anderzijds [X en Y] dan wel [Y] of [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met tien producties;
  • de brief van [X en Y] , ontvangen op 23 augustus 2016, met zes foto’s en (nog) drie ongenummerde producties;
  • de aanvullende productie 11 van [A] , ontvangen op 7 september 2016;
  • de brief van [X en Y] , ontvangen op 8 september 2016 met twee ongenummerde producties;
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [A]
  • de pleitnota van [X en Y]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is, op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst met een looptijd van 21 april 2016 tot en met 31 maart 2021, pachter van twee percelen (landbouw)grond, kadastraal bekend als gemeente [plaats 3] , [nummer 1] en [nummer 2] (beiden deels), verder ook “het heersend erf”. De percelen behoren in (mede)eigendom toe aan mevrouw [E] , verpachtster.
2.2.
[X] heeft in eigendom het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 3] , verder ook “het dienend erf”.
2.3.
Ten behoeve van het heersend erf en ten laste van het dienend erf is op 5 maart 1999 een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd. De akte van levering waarbij [X] het dienend erf in eigendom heeft verworven, vermeldt dienaangaande:
“Filiatie
Het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 3] is afkomstig van het vervallen perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 4] en een gedeelte van het vervallen perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 5] .
[…]
3. Onbezwaarde levering. Bijzondere lasten/beperkingen
Verkoper levert het gekochte:
a. […];
b. vrij van erfdienstbaarheden en andere beperkte rechten ten laste van het gekochte;
c. […];
d. […];
een en ander voor zover in deze akte niet anders is vermeld, of betreffende het hiervoor onder b. en c. vermelde, overigens nog uit de Openbare Registers kenbaar is of uit de situatie ter plaatse valt af te leiden.
[…]
OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN EN/OF BIJZONDERE BEPALINGEN
Met betrekking tot de erfdienstbaarheden en/of bijzondere bepalingen en bedingen wordt verwezen naar gemelde akte van levering op vijf maart negentienhonderd negen en negentig ([…]) verleden […] en in welke akte onder meer woordelijk staat vermeld:
Vestiging van erfdienstbaarheid van uitweg:
De comparanten sub A. en C. genoemd verklaarden nog als volgt.
De comparante sub A. genoemd is onder meer nog eigenaresse van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 6] en [nummer 1] .Teneinde de openbare weg [straatnaam] te bereiken heeft comparante sub A. genoemd bedongen, dat evengemelde percelen zullen worden bevoorrecht met een erfdienstbaarheid van weg ten laste van het verkochte.De uitweg zal plaatshebben via het aldaar gelegen pad.Het traject van de erfdienstbaarheid is met een stippellijn aangegeven op gemelde, aan deze akte te hechten, kaart.In verband daarmede verklaarden de comparanten sub C. genoemd bij deze te vestigen de erfdienstbaarheid van weg/pad ten behoeve van de aan de comparante sub A. in eigendom verblijvende percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 6] en [nummer 1] en ten laste van de verkochte gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 5] en [nummer 4] , om te komen van en te gaan naar de openbare weg [straatnaam] .De comparante sub A. genoemd verklaarde gemelde erfdienstbaarheid aan te nemen.Deze erfdienstbaarheid zal worden uitgeoefend over bedoeld aldaar gelegen pad.Ten aanzien van de erfdienstbaarheid zijn partijen overeengekomen als volgt:
1.
De kosten van onderhoud komen voor rekening van de dienende- en heersend erven, ieder de helft.
2.
De eigenaar van de heersende erven zal op voor de eigenaar van de dienende erven minst bezwarende wijze de erfdienstbaarheid uitoefenen.
3.
De eigenaar van de dienende erven zal er zorg voor dienen te dragen, dat de eigenaar van de heersende erven te allen tijde gebruik van gemeld pad kan maken.
Teneinde de openbare weg [straatnaam] te bereiken dient mogelijk voorts gebruik gemaakt te maken van het perceel [nummer 7] , gemeente en sectie alsvoren.Evengemeld perceel is eigendom van het Waterschap Wold en Wieden. Voor zover nodig dient verkoopster een en ander rechtstreeks met gemeld waterschap nader te regelen. De comparanten sub C. genoemd garanderen in dezen niets. Voor zover nodig vrijwaart de comparante sub A. genoemd de comparanten sub C. genoemd in dezen.Alle hiervoor vermelde rechten en verplichtingen zullen tussen de percelen erfdienstbaarheden vormen en worden bij deze als zodanig over en weer verleend en gevestigd.Het vervallen perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 6] is opgegaan in de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats 3] , [nummer 8] , [nummer 9] en [nummer 10] .”
2.4.
Het traject van de erfdienstbaarheid loopt aan de zuidzijde van het dienende erf tegen (en mogelijk deels op) het perceel van het waterschap.
2.5.
In april 2016 heeft [X en Y] bij de ingang het pad een (niet afgesloten) hek geplaatst. Hij heeft daarbij aan [A] mondeling en schriftelijk (per e-mail op 30 april 2016) te kennen gegeven dat [A] de toegang tot zijn percelen wordt ontzegd.
2.6.
Bij brief van 26 mei 2016 heeft [A] [X en Y] doen sommeren schriftelijk binnen drie dagen de ontzegging per direct in te trekken en [A] alsnog de volledige onbelemmerde toegang tot zijn percelen te bieden.
2.7.
Aan deze sommatie heeft [X en Y] geen gehoor gegeven. Ook na ommekomst van de termijn is [X en Y] zich op het standpunt blijven stellen c.q. heeft [X en Y] zich op het standpunt gesteld dat [A] niet langer op zijn percelen mag komen, in ieder geval niet tot het pad (deels op kosten van [A] ) is verhard.

3.Het geschil

3.1.
De (ter zitting gewijzigde) vordering van [A] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [X en Y] zal gebieden handelingen na te laten en zal verbieden maatregelen te nemen, welke de toegang van [A] tot de door hem gepachte percelen via de erfdienstbaarheid van weg op het dienend erf van [X] (abusievelijk is in de dagvaarding vermeld “ [X BV] ”) verhinderen of nodeloos bemoeilijken, alles op straffe van een dwangsom van € 500 per keer en per dag dat deze overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 25.000, kosten rechtens.
3.2.
Aan de vordering heeft [A] - samengevat - ten grondslag gelegd dat hij recht en belang heeft bij onbelemmerde uitoefening van de erfdienstbaarheid, welke uitoefening nu in woord en daad wordt belemmerd, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat.
3.3.
Volgens [X en Y] dient de vordering te worden afgewezen.
In de eerste plaats is volgens [X en Y] de erfdienstbaarheid vervallen op het moment dat hij eigenaar van het perceel is geworden. De erfdienstbaarheid zou persoonsgebonden zijn. Voor zover deze omstandigheid er al niet toe zou moeten leiden dat de vordering wordt afgewezen wijst hij erop dat zijn weigering om [A] over zijn perceel te laten gaan verband houdt met:
  • i) de door [A] ingediende bezwaren tegen vergunningverlening voor bedrijfsuitbreiding, die tot gevolg hebben gehad dat [X en Y] in zijn bedrijfsvoering ernstig wordt geschaad;
  • ii) de omstandigheid dat inmiddels sprake is van een voor landbouwvoertuigen onbegaanbaar pad en structuurbederf omdat door de aanplant van mais (in plaats van gras), de draagkracht van het pad is afgenomen;
  • iii) het kapotrijden van 5 rijen mais over een lengte van 220 meter;
  • iv) het verspillen van een aanzienlijke hoeveelheid mest op het dienende erf, met een begrote schade van € 5.861,38.
Daar komt bij dat er een alternatief is: [A] zou ook een met grind verhard pad aan de noordzijde van het perceel kunnen gebruiken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [A] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken. Door [X en Y] is (ook) niet aangevoerd dat een gebrek aan spoedeisendheid aan toewijzing van de vordering in de weg staat.
4.2.
Uit de door [A] in het geding gebrachte leveringsakte blijkt van het bestaan van een erfdienstbaarheid van uitweg als omschreven in die akte en geciteerd in rechtsoverweging 2.3. Anders dan [X en Y] ingang wil doen vinden is een erfdienstbaarheid niet een persoonlijk, maar een zakelijk recht. Dat volgt uit artikel 5:70 eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW), dat voor zover van belang bepaalt:
“Een erfdienstbaarheid is een last, waarmede
een onroerende zaak - het dienende erf -ten behoeve van
een andere onroerende zaak - het heersende erf -is bezwaard”.
Daaruit volgt dat het recht kan ingeroepen tegen de eigenaar van het dienende erf, ongeacht de vraag of dat dezelfde eigenaar is als die welke de erfdienstbaarheid (mede) heeft doen vestigen. Opvolgers die onder algemene of bijzondere titel rechthebbende zijn geworden van voormelde percelen die aldus met de erfdienstbaarheid zijn belast moeten dus het bestaan van die erfdienstbaarheid respecteren tot het moment dat de erfdienstbaarheid teniet is gegaan.
4.3.
Voorts is voldoende aannemelijk dat [X en Y] inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid. [X en Y] heeft immers een hek opgericht dat de directe toegang vanaf [straatnaam] tot het pad belemmert en aan [A] zowel schriftelijk als (meerdere keren) mondeling mededeling gedaan dat [A] niet langer gebruik mag maken van het pad. Bij die stand van zaken kan niet langer worden gezegd dat [X en Y] - zoals in de leveringsakte genoemd in rechtsoverweging 2.3 is voorgeschreven - ervoor zorgt dat [A] te allen tijde gebruik kan maken van het pad. Gelet op het door [X en Y] gevoerde verweer bestaat gegronde vrees dat deze (dreigende) inbreuk zal worden gecontinueerd indien [X en Y] in rechte geen halt wordt toegeroepen. [A] heeft dus recht en belang bij de gevraagde voorziening. Overigens wijst de voorzieningenrechter er op dat de enkele oprichting van een hek, zolang dat door de gebruiker van het heersende erf op eenvoudige wijze kan worden geopend en gesloten, op zichzelf toelaatbaar is.
4.4.
Voor een afwijzing van de vordering zou bij deze stand van zaken slechts sprake kunnen zijn indien het ervoor moet worden gehouden dat de bodemrechter desgevorderd de wijze waarop [A] de erfdienstbaarheid uitoefent, zal kwalificeren als misbruik van recht. De door [X en Y] daartoe aangevoerde overige omstandigheden leiden echter niet tot die conclusie.
4.4.1.
De opstelling van [A] in (bestuursrechtelijke) procedures tegen bedrijfsuitbreiding door [X en Y] kan naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter bij de vraag of [A] al dan niet van deze erfdienstbaarheid gebruik mag maken, geen rol spelen.
4.4.2.
Het kapotrijden van mais vormt evenmin een reden om [A] de toegang tot het pad te ontzeggen. [A] heeft onbetwist naar voren gebracht dat [X en Y] al meerdere jaren de rijen mais heeft ‘doorgezaaid’, over het pad heen. Dat vervolgens schade ontstaat bij gebruik van het pad, komt in dat geval voor rekening en risico van [X en Y]
4.4.3.
Eventueel structuurbederf leidt ook niet tot de door [X en Y] gewenste conclusie. Dat [A] met beduidend zwaardere of bredere landbouwvoertuigen het pad berijdt als is voorzien bij vestiging van de akte (in 1999) is niet gesteld of aannemelijk geworden. [X en Y] heeft er zelf op gewezen dat de percelen aanvankelijk grasland betroffen en de kwetsbaarheid van het pad is toegenomen nadat hij de percelen heeft ingezaaid met mais. De gevolgen van die keuze liggen (eveneens) in zijn risicosfeer.
4.4.4.
Het spillen van mest vormt evenmin voldoende aanleiding [A] toegang tot het pad te ontzeggen. Een dergelijk ‘bedrijfsongeluk’ zou hooguit aanleiding kunnen vormen voor een schadevergoedingsverplichting aan de zijde van [A] , te meer nu [A] heeft benadrukt dat hij alles in het werk zal stellen in de toekomst het spillen van mest te voorkomen. Voor de conclusie dat [A] ter zake daadwerkelijk schadeplichtig zou zijn, zou in ieder geval voldoende moeten komen vast te staan dat als gevolg van voormeld ‘bedrijfsongeluk’ sprake is van een lagere opbrengst van de mais, hetgeen door [A] gemotiveerd is betwist.
4.5.
Het door [X en Y] genoemde alternatief - het pad aan de noordzijde van de percelen - brengt niet mee dat [A] het gebruik van het pad zal moeten staken. Juist is dat de eigenaar van het dienende erf onder omstandigheden een ander deel van dienende erf kan aanwijzen als pad, maar een dergelijke aanwijzing is wel aan voorwaarden gebonden. Uit artikel 5:73 tweede lid BW volgt dat verlegging slechts mogelijk is mits (i) de eigenaar van het dienende erf een ander gedeelte van
zijnerf aanwijst en (ii) geen sprake is van verlies van genot door de eigenaar van het heersende erf. [A] heeft er onder meer op gewezen - hetgeen door [X en Y] niet is weersproken - dat het alternatieve pad voor een deel voert over het perceel van een derde (de verpachter), die tegen gebruik van dit pad door [A] bezwaar heeft. Aan de voorwaarde, genoemd onder (i) is derhalve naar voorshands moet worden aangenomen al niet voldaan. Het antwoord op de vraag of sprake is van vermindering van genot kan derhalve onbesproken blijven.
4.6.
Evenmin kan [X en Y] aan de uitoefening van de erfdienstbaarheid de voorwaarde verbinden dat [A] de helft bijdraagt ten behoeve van het verharden van het pad (totale kosten door [X en Y] begroot op € 24.500). De eigenaar van het heersende erf is blijkens de leveringsakte gehouden tot bijdrage voor de helft in de kosten van
onderhoud. Nog daargelaten dat [A] de pachter en niet de eigenaar van het heersende erf is, moet worden aangenomen dat het verharden van het pad op de door [X en Y] voorgestane wijze geen (regulier) onderhoud betreft.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden toegewezen op na te melden wijze.
4.8.
[Y] en [X] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen (hoofdelijk, nu dat niet is weersproken) in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,08
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.198,08

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [X en Y] handelingen na te laten en verbiedt [X en Y] maatregelen te nemen, welke de toegang van [A] tot de door hem gepachte percelen via de erfdienstbaarheid van weg op het dienend erf van [X] verhinderen of nodeloos bemoeilijken, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500 per keer en per dag dat deze overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 25.000,
5.2.
veroordeelt [X en Y] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 1.198,08,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016.