In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een systeembeheerder, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze was door het UWV beëindigd per 2 september 2015. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 15 augustus 2013 ziek had gemeld en dat hij na een eerstejaars ZW-beoordeling geschikt was geacht voor verschillende functies, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder de onderwaardering van zijn klachten en de onterecht niet opgenomen beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd met de wet had gehandeld door niet de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid van eiser als maatstaf te nemen voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over de nog te betalen ZW-uitkering en de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 1.488,-- en het betaalde griffierecht van € 45,-- moet door het UWV aan eiser worden vergoed. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.