ECLI:NL:RBOVE:2016:3591

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
ak_15_2512
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een systeembeheerder, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze was door het UWV beëindigd per 2 september 2015. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich op 15 augustus 2013 ziek had gemeld en dat hij na een eerstejaars ZW-beoordeling geschikt was geacht voor verschillende functies, ondanks zijn klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waaronder de onderwaardering van zijn klachten en de onterecht niet opgenomen beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank oordeelde dat het UWV in strijd met de wet had gehandeld door niet de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid van eiser als maatstaf te nemen voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de wettelijke rente over de nog te betalen ZW-uitkering en de proceskosten van eiser. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 1.488,-- en het betaalde griffierecht van € 45,-- moet door het UWV aan eiser worden vergoed. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Hengelo, eiser,

gemachtigde: mr. J.P.J. Fransen,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: L.A.P. ter Laak.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 2 september 2015 beëindigd.
Bij besluit van 13 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is fulltime werkzaam geweest als systeembeheerder. Na het einde van zijn dienstverband heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 21 mei 2010 is eiser ten gevolge van rugklachten en een operatie in verband met die klachten ongeschikt geworden tot het verrichten van zijn werkzaamheden. Eiser heeft een ZW-uitkering ontvangen tot 1 november 2010. Van 15 januari 2012 tot en met 31 januari 2013 heeft eiser fulltime gewerkt als systeembeheerder in dienst van V.o.f. Intobytes.
Op 15 augustus 2013 heeft eiser zich vanuit de WW-uitkering ziek gemeld met rechterschouderklachten. Bij de eerstejaars ZW-beoordeling is vastgesteld dat eiser meer dan 65% kon verdienen van het maatmanloon. Daarbij is eiser geschikt geacht tot het vervullen van onder meer de functies magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (Sbc-code 267050) en elektronica monteur (nieuwbouw en onderhoud) (Sbc-code 267040). Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft verweerder eisers ZW-uitkering beëindigd vanaf 2 oktober 2014. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 14 januari 2015 ongegrond verklaard. Het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep met registratienummer Awb 15/441 is bij uitspraak van
16 december 2015 van deze rechtbank ongegrond verklaard. Het door eiser ingestelde hoger beroep is door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 11 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaard in verband met termijnoverschrijding.
Op 26 mei 2015 heeft eiser zich opnieuw vanuit de WW-uitkering ziek gemeld met rechterschouderklachten en een slaapstoornis. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Eiser stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en de beperkingen, die hij ten gevolge daarvan ondervindt. Met name de slaap- en apneuklachten zijn ondergewaardeerd en hieraan zijn onvoldoende beperkingen gekoppeld. Verder is onbegrijpelijk dat de reële voet- en rugklachten niet serieus worden genomen en dat hiervoor geen beperkingen zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Eiser stelt ten slotte dat hij niet geschikt kan worden geacht voor zijn (oorspronkelijke) arbeid en daarom in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de ZW.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Indien iemand voorafgaand aan de ziekmelding werkloos was, dient onder ‘zijn arbeid’ te worden verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Dit is bepaald in artikel 19, vijfde lid, van de ZW.
3.3
Dit betekent dat in deze zaak onder ‘zijn arbeid’ verstaan zou moeten worden eisers arbeid als fulltime systeembeheerder. Eiser is immers na de beëindiging, met ingang van
2 oktober 2014, van zijn ZW-uitkering weer in het genot gesteld van een uitkering ingevolge de WW en was tot en met zijn ziekmelding op 26 mei 2015 op grond daarvan verzekerd ingevolge de ZW.
3.4
In de jurisprudentie is één uitzondering aangenomen op de regel dat als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW het eigen werk van de verzekerde moet worden gehanteerd.
Als de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd voor de WIA, blijvend ongeschikt is geacht voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, geldt als maatstaf de arbeid, zoals die is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WIA.
3.5
Bij de huidige beoordeling heeft verweerder als ‘zijn arbeid’ aangemerkt ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van artikel 19aa van de ZW. Verweerder heeft daarbij analoge toepassing en uitbreiding gegeven aan de hiervoor genoemde uitzondering voor gevallen waarin een verzekerde in het kader van de WIA geschikt is geacht voor passend werk.
3.6
Eiser heeft, voorafgaand aan 2 oktober 2014, weliswaar gedurende een onafgebroken periode van 52 weken ziekengeld ontvangen, maar de wachttijd voor de WIA heeft hij niet volbracht. Ook is eiser weliswaar ongeschikt geacht voor zijn oude werk, maar niet is vastgesteld dat deze ongeschiktheid blijvend is. Verweerder is daaraan voorbijgegaan en heeft de hiervoor genoemde uitzondering op de hoofdregel naar analogie op eiser toegepast.
3.7
Voor een dergelijke beperking van de aanspraken van verzekerden op ziekengeld in verband met ongeschiktheid voor het eigen, oorspronkelijke werk dient naar het oordeel van deze kamer van de rechtbank een wettelijke grondslag te bestaan. Een toepassing naar analogie acht de rechtbank niet geoorloofd. Een uitzondering op de hoofdregel hoort voorts niet extensief te worden geïnterpreteerd, zoals verweerder heeft gedaan: eiser voldoet immers niet aan de voorwaarden van de naar analogie toegepaste uitzondering. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met de wet niet de laatstelijk feitelijk verrichte arbeid heeft aangemerkt als ‘zijn arbeid’.
Aan dit oordeel doet niet af dat deze rechtbank in andere zaken op dit punt anders heeft geoordeeld, hoe onwenselijk het ook is dat verschillende kamers van dezelfde rechtbank verschillend oordelen.
3.8
Nu verweerder in strijd met de wet heeft gehandeld door niet eisers arbeid als fulltime systeembeheerder tot maatstaf te nemen voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, moet het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat verweerder heeft aangenomen dat eiser ten tijde van de ziekmelding op 26 mei 2015 nog ongeschikt was tot het verrichten van het eigen werk, dient verweerder aan hem een uitkering ingevolge de ZW toe te kennen. De rechtbank voorziet niet zelf in de zaak omdat haar de gegevens ontbreken voor het vaststellen van de uitkering.
3.9
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank in het midden kan laten of eiser, zoals hij heeft gesteld, meer of ernstiger beperkingen had dan door verweerder is aangenomen.
4. Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade. Deze schade bestaat uit de wettelijke rente over wat nog aan ZW-uitkering moet worden nabetaald over de periode vanaf 26 mei 2015. Deze wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958. Na afloop van een jaar dient het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte kosten van rechtsbijstand in bezwaar en in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,-- en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser, in overeenstemming met hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente als in overweging 4. van deze uitspraak is vermeld,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.488,-- en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
W. Veldman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.