In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Steenwijk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ontving sinds 1 januari 1988 een toeslag op zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Het UWV heeft op 1 oktober 2015 besloten om de toeslag van eiser te verlagen en een terugvordering van € 6.594,74 opgelegd, alsook een boete van € 680,-. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV verklaarde het bezwaar tegen de verlaging van de toeslag ongegrond en herzag de boete tot € 10,-. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 18 augustus 2016 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij hobbymatige werkzaamheden verrichtte en dat hij geen melding hoefde te maken van zijn inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de toeslag. De rechtbank vond de onderbouwing van het UWV, die voornamelijk was gebaseerd op een summiere verklaring van eiser dat hij gemiddeld € 10,- per week verdiende, niet voldoende. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de intrekking van de uitkering en dat de terugvordering en de boete niet konden standhouden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte de primaire besluiten en droeg het UWV op het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 992,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.