ECLI:NL:RBOVE:2016:3538

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
08.149649-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over zware mishandeling met blijvend letsel

Op 20 september 2016 heeft de rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 120 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 juli 2012, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], ernstig knieletsel opliep door een trap van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. De medeverdachte in de zaak kreeg een geldboete van 250 euro opgelegd voor mishandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van bijna 10.000 euro toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit medische kosten en immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging van het tweede ten laste gelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.149649-14 (P)
Datum vonnis: 20 september 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 januari 2016 en 6 september 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich met een ander, dan wel alleen [slachtoffer 1] zwaar heeft mishandeld en [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (afscheuring kruisbanden en/of afbreken bot onderbeen en/of verbrijzeling bot aan buitenzijde van gewrichtsplateau onderbeen), heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal (met kracht) met geschoeide voet tegen zijn knie te trappen en/of te schoppen en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te Deventer tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer 1] , meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen/gestompt en/of (vervolgens) (met kracht) meermalen, althans éénmaal met geschoeide voet tegen zijn knie heeft/hebben getrapt en/of geschopt,
tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk (letsel afscheuring kruisbanden en/of afbreken bot onderbeen en/of verbrijzeling bot aan buitenzijde van gewrichtsplateau onderbeen), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 22 juli 2012 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ) meermalen, althans éénmaal (met kracht) op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, tot een bedrag van € 9.858,38, bestaande uit de posten medische kosten (€ 2.473,18), reiskosten (€ 1.699,20), diversen (€ 686,00) en immateriële schade
(€ 5.000,00) met wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Uit de dossierstukken blijkt dat de officier van justitie verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in kennis heeft gesteld hen niet verder te vervolgen ter zake van beide tenlastegelegde feiten vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Bij brief van 2 januari 2013 heeft enkel aangever [slachtoffer 1] hiertegen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beklag gedaan.
Bij beslissing van 21 november 2013 heeft het gerechtshof vervolgens de vervolging bevolen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de aangifte van [slachtoffer 1] .
Deze beslissing had geen betrekking op het vervolgen van verdachte ten aanzien van het tegen aangever H. [slachtoffer 2] gepleegde feit. Op grond van artikel 246 Wetboek van Strafvordering was deze zaak aldus geëindigd.
Gelet hierop dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van het onder 1 ten laste gelegde feit. Er zijn verder geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht en daarvan deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken, omdat het daartoe vereiste (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen en dat verdachte ter zake het onder 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde wordt veroordeeld.
5.2
Het standpunten van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is – net als de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder 1 ten laste gelegde zware mishandeling. Niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 1 subsidiair
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen. De verklaringen die de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierover hebben afgelegd komen niet overeen. [slachtoffer 1] heeft namelijk verklaard dat hij tweemaal is geslagen terwijl
[slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] verklaren één klap gezien te hebben. Uit de bewijsmiddelen kan wel vastgesteld worden dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft geslagen. Deze medeverdachte heeft bij de politie zelf verklaard dat hij [slachtoffer 1] een klap heeft gegeven en deze verklaring wordt ook ondersteund door de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2] . Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het slaan tegen het hoofd van verdachte.
De rechtbank ziet zich in het kader van de feitenvaststelling nu voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn knie heeft getrapt, waardoor hij het letsel heeft bekomen zoals dat bij hem is geconstateerd. Vastgesteld kan worden dat er enerzijds belastende verklaringen zijn van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die ondersteund worden door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Anderzijds zijn er de verklaringen van verdachte, medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] alsmede de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] die daar lijnrecht tegenover staan.
Uit de door aangever [slachtoffer 1] bij de politie afgelegde verklaring, gelezen in samenhang met de door aangever [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, blijkt de aanleiding een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 2] geweest te zijn waarna verdachte aangever [slachtoffer 2] met gebalde vuist een krachtige klap in zijn gezicht heeft gegeven waardoor deze op de grond is gevallen Op het moment dat [slachtoffer 1] deze [slachtoffer 2] overeind wilde helpen kreeg hij van medeverdachte [medeverdachte] met kracht een klap op zijn hoofd.
[medeverdachte] rende vervolgens hard weg en [slachtoffer 1] rende hier enige passen achteraan. Vervolgens liep [slachtoffer 1] terug naar de op dat moment nog op de grond liggende [slachtoffer 2] . Dit is het moment geweest dat hij van verdachte een harde trap tegen de buitenkant van zijn linker knie kreeg waardoor hij op de grond viel.
Bij de politie en ook ter terechtzitting heeft verdachte stellig ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij juist van [slachtoffer 2] een harde vuistslag in zijn gezicht kreeg en dat hij deze [slachtoffer 2] hierop uit zelfverdediging terugsloeg. Volgens de verklaring van verdachte kwam [slachtoffer 1] vervolgens aanrennen en sloeg deze [slachtoffer 1] [medeverdachte] met zijn vuist in het gezicht toen hij tussen verdachte en
[slachtoffer 1] in sprong. Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] uiteindelijk tijdens de achtervolging zijn knie zelf heeft verdraaid waarna hij op de grond is gevallen. Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat aangever [slachtoffer 1] door eigen toedoen door zijn been zakte. Volgens [medeverdachte] ging [slachtoffer 1] door zijn enkel toen [slachtoffer 1] achter hem aanrende.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet geloofwaardig met name gelet op het objectieve bewijsmiddel, te weten de lestelbeschrijving, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het bij [slachtoffer 1] toegebrachte letsel niet past bij de door verdachten gestelde toedacht daarvan.
Zo schrijft Forensisch arts S.J. Th. Van Kuijk in zijn op 27 juli 2016 opgemaakte en ondertekende letselbeschrijving van [slachtoffer 1] onder meer het volgende:
“(…) Er zijn gezien de aard van het letsel geen alternatieve scenario’s denkbaar omdat bij die scenario’s krachten op de buitenkant van de knie en hefboomkrachten ontbreken. Scenario van verdachte past volstrekt NIET bij het geconstateerde letsel, het scenario van [slachtoffer 1] past daar WEL bij. (…)”.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisselende verklaringen hebben afgelegd over het moment en de wijze waarop aangever
[slachtoffer 1] is gestruikeld dan wel gevallen. Ook dit doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door verdachte geschetste gang van zaken.
In de filmpjes die in de zittingszaal zijn vertoond, waarop medeverdachte [slachtoffer 2] aan het woord is, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen. De rechtbank heeft tijdens het afspelen van deze filmpjes niet gehoord dat [slachtoffer 2] terug komt op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring dat hij heeft gezien dat verdachte tegen de knie van [slachtoffer 1] schopte. Hij verklaart in het filmpje slechts dat hij dit, gelet op het lange tijdsverloop, niet meer goed kon herinneren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn knie heeft getrapt.
Medeplegen:
Uit bestendige jurisprudentie volgt dat voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en). De bijdrage van de medepleger kan worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Het accent ligt echter meer op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Toetsend aan de hiervoor weergegeven maatstaf van medeplegen oordeelt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat [medeverdachte] geen bijdrage van enige importantie heeft geleverd aan de door verdachte gepleegde mishandeling, te weten de trap tegen de knie van aangever [slachtoffer 1] . De gedragingen van medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan, op en na het moment dat verdachte [slachtoffer 1] een krachtige trap tegen zijn knie gaf, zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en deze [medeverdachte] .
Dat [medeverdachte] aangever [slachtoffer 1] wel heeft geslagen, maakt dat niet anders. Dit was namelijk op een moment voorafgaand aan het moment dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen zijn knie trapte.
Aangezien beide gedragingen hebben plaatsgevonden op verschillende momenten en los van elkaar staan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft wel bewezen.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2012 te Deventer [slachtoffer 1] , et kracht met geschoeide voet tegen zijn knie heeft getrapt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (afscheuring kruisbanden en afbreken bot onderbeen en verbrijzeling bot aan buitenzijde van gewrichtsplateau onderbeen) en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] op straat mishandeld. Verdachte heeft het slachtoffer met kracht tegen de knie getrapt ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte in de eerste plaats de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] op grove wijze geschonden. [slachtoffer 1] heeft zeer ernstig onherstelbaar knieletsel opgelopen De gevolgen zal hij de rest van zijn leven met zich mee moeten dragen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarbij neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daad jegens het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juli 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf in rekening de straffen die de verdachte bij uitspraken van de politierechter d.d. 1 juni 2015 en 18 februari 2016 zijn opgelegd.
De rechtbank houdt daarnaast ook rekening met de inhoud van het advies van Reclassering Nederland d.d. 29 mei 2016 waarin wordt geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het lange tijdsverloop in deze strafzaak.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] , wonende te [adres 2] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 80.000,00
(tachtigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De geleden schade bestaat volgens de vordering uit de volgende posten:
  • Verlies arbeidsvermogen € 10.000,00
  • Huishoudelijke hulp € 43.554,93
  • Medische kosten € 2.473,18
  • Reiskosten € 1.699,20
  • Zelfwerkzaamheid € 8.253,78
  • Diversen € 686,00
  • Immateriële schade € 25.0000,00.
Het bedrag van € 80.000,00 is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade van € 91.667,10.
De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard omdat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit ten gevolge waarvan deze benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden, dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat het gevorderde eigen risico enkel gerelateerd is aan onderhavige zaak en dat de ziekenhuiskosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
De opgevoerde materiële schadeposten: medische kosten, reiskosten en diversen zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 9.858,38 (bestaande uit een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en € 4.858,38 aan materiële schade) te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering omdat haar vordering voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 2
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1] , wonende te [adres 2] , voor een deel van
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. N.J.C.Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0400-2014027823 Z. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 10 augustus 2012, pagina 17 t/m 20, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(…) Plaats delict: Verzetslaan, Deventer.
Pleegdatum/tijd: tussen zondag 22 juli 2012 te 15:30 uur en zondag 22 juli 2012 te 15:45 uur
(…) Ik ben (…) terug gelopen naar [slachtoffer 2] . Ik zag dat die jongen met het blauwe
shirt niet meer bij [slachtoffer 2] was.(…) [slachtoffer 2] lag nog steeds op de grond en toen ik terug liep naar [slachtoffer 2] , voelde ik in en een hele harde trap tegen mijn linker knie. Ik zag deze trap helemaa1niet aankomen. voelde dat ik een trap kreeg tegen de buitenkant van
mijn knie. Ik voelde dat mijn knie door de trap naar binnen werd getrapt. Tegelijkertijd voelde ik ook een klap op mijn hoofd. Ik voelde deze klap weer aan de rechterzijde van mijn hoofd. Ik viel door deze trap en deze klap weer op de grond. Ik voelde een helse pijnscheut in mijn linker knie. Ik wist gelijk dat het mis was met mijn knie. Ik kon mijn been nier meer bewegen .(…) Die jongen met het blauwe shirt moest [verdachte] heten.
 Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 26 juli 2012, pagina 14 t/m 16, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :

(…) Ik zag dat [verdachte] naar mij toe kwam en mij probeerde te laten opstaan. Ik zag dat (…) [verdachte] hem zijwaarts tegen het been schopte, ter hoogte van zijn knie. Ik zag dat [verdachte] hem met de wreef van zijn been schopte (…)

 Het proces-verbaal van verhoor getuige van 30 augustus 2012, pagina 21 en 22, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(…) Ik hoorde dat [slachtoffer 1] iets zei van wat daarvan de bedoeling en of zij het normaal vonden. Ik zag dat hij naar Harut liep en hem wilde helpen. Hij bukte en ik zag dat hij ineens een klap op zijn hoofd kreeg. Volgens mij was het de jongen met dat Porsche shirt, de grootste van die drie Ik zag toen dat die persoon [slachtoffer 1] ook met kracht tegen zijn linkerknie schopte.
Daardoor kwam [slachtoffer 1] te vallen.(…)
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 augustus 2012, pagina 23 en 24, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :

(…) Ik zag nog dat [slachtoffer 1] uit de auto kwam en naar mij toe kwam om me te helpen.(…) . Toen hij bij me kwam en zich over me bukte om me te helpen, zag ik dat hij een klap op zijn hoofd kreeg. Tegelijkertijd kreeg hij ook een schop tegen zijn knie. Dat gebeurde door die [verdachte] . Ik zag hem slaan en schoppen tegen [slachtoffer 1] . Ik zag toen [slachtoffer 1] naast me neer vallen. Hij schreeuwde het uit dat hij erge pijn aan zijn knie had.(…)

 Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 augustus 2012, pagina 25 en 27, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
(…) Ik ben vervolgens terug gelopen naar [slachtoffer 2] . Ik zag dat die jongen met het blauwe shirt niet neer bij [slachtoffer 2] was. Ik zag hem niet meer. [slachtoffer 2] lag nog steeds op de grond en toen ik terug liep naar [slachtoffer 2] , voelde ik ineens een hele harde trap tegen min linker knie. Ik zag deze trap helemaal niet aankomen. Ik kreeg die trap van achter, althans die persoon die me tegen mijn knie trapte, stond achter me.
Ik voelde dat ik een trap kreeg tegen de buitenkant van mijn knie. Ik voelde dat mijn knie door de trap naar binnen klapte. Tegelijkertijd voelde ik ook een klap op mijn hoofd. Ik voelde deze klap weer aan de rechterzijde van mijn hoofd. Ik viel door deze trap en deze klap op de grond. Ik voelde een helse pijnscheut in mijn linker knie. Ik wist gelijk dat het mis was met mijn knie. Ik kon mijn been niet meer bewegen.
 De letselbeschrijving van [slachtoffer 1] d.d. 27 juli 2016 opgemaakt door S.J. Th. Van Kuijk forensisch arts, inhoudende:
“(…)
Uit de door de behandelaars verstrekte informatie blijkt dat er bij slachtoffer (SO) zeer ernstig knieletsel is ontstaan en dat dit letsel geleid heeft tot blijvende schade van het linker kniegewricht. In het letselrapport is op grond van deze bevindingen uitgelegd dat het geconstateerde knieletsel is ontstaan door massaal en met grote kracht uitgeoefend geweld aan de buitenzijde van de knie, terwijl voet en bovenlichaam min of meer gefixeerd zijn (anders zou het been meebewogen hebben).
(…) het linker been is in de knie naar binnen gedrukt waardoor ernstige schade aan botstructuren en afscheuren van kruisbanden is veroorzaakt:
- door druk van buitenaf (…) is het bot aan de buitenzijde van het gewrichts-plateau van het onderbeen aan de buitenzijde door extreme druk en kracht ter plaatse

volledig verbrijzeld (…)

- daarnaast is het bot aan de buitenzijde van het gewrichtsplateau van het onderbeen afgebroken (…)
- tenslotte zijn zowel de voorste als de achterste kruisband afgescheurd (…)
SO is direct na het ontstaan van het letsel geopereerd waarbij is getracht de aangerichte schade zoveel mogelijk te herstellen. Er was echter al direct duidelijk dat volledig herstel niet mogelijk was.
Bij hercontrole in maart en april 2013 bleek dat het buitenste deel van het onder-plateau van
kniegewricht (…) ondanks de operatie blijvend is ingezakt en 5 tot 10 mm lager is geworden dan oorspronkelijk. Verder is ook het gewrichtskraakbeen aan de binnenste deel van het knieplateau blijvend beschadigd, zijn de kniebanden aan de binnen en buitenzijde door
beschadiging uitgerekt en (te) slap geworden (geeft extra instabiliteit), zijn beide menisci gescheurd en blijkt dat (alleen) de achterste kruisband gescheurd is. Dit heeft geleid tot beperkte belastbaarheid van de knie met forse blijvende loopbeperkingen waardoor op termijn steeds verdere invalidering.
Botten van een volwassen persoon bestaan voornamelijk uit kalk waardoor zij hard, stevig en bijna niet vervormbaar zijn. Bij inwerking van krachten van buitenaf kan botweefsel door minimale buiging en/of indeuking een groot deel van die energie nog wel opvangen. Boven een bepaalde grens (…) zal een bot breken. Bij lange pijpbeenderen zoals arm of been zal dit vooral ontstaan als er hefboomkrachten worden uitgeoefend.
Botten, die met elkaar verbonden zijn door pezen en kapsels zoals bijvoorbeeld in het kniegewricht, kunnen door de flexibele verbindingen nog veel grotere krachten doorstaan voordat zij breken of de vastzittende kapsels scheuren. Het feit dat het beschreven letsel bij SO is ontstaan betekent dat er excessief grote kracht op de buitenzijde van de knie van SO moet zijn uitgeoefend om deze schade te kunnen veroorzaken.
(…)
Bij vallen door hard achter iemand aan te lopen zal men met het lichaam voorover vallen. Het letsel wat hierbij zou kunnen ontstaan is dan gesitueerd aan de voorzijde van het lichaam. Hierbij kan worden gedacht aan schaafwonden op de knieën en handpalmen (opvangreflex bij vallen) en afhankelijk van de ondergrond waarop en valt eventueel ook aan bloedende huidwonden. Omdat er tijdens een dergelijke val geen fixatie van het onderbeen ten opzichte van de ondergrond bestaat zal er geen hefboomwerking optreden en worden er ook geen dermate grote krachten op het botweefsel van het been uitgeoefend dat dit tot botbreuken zal leiden. Uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld ziekelijke afwijkingen in de botten zoals bijvoorbeeld uitzaaiingen van kanker of botafwijkingen als gevolg van ernstige stofwisselingsziekten. Daarvan is / was bij SO geen sprake. Het letsel bij SO kan dus NIET passen bij een dergelijke toedracht. In de verklaring van SO wordt heel duidelijk verwoord waar en hoe SO op de buitenzijde van de knie is geraakt. Het bij SO geconstateerde letsel past WEL (heel goed) bij deze toedracht.
Vraag 1: Of er iets valt te zeggen over de (alternatieve ontstaans) oorzaak van het knieletsel van [slachtoffer 1] (scenario verdachte versus scenario [slachtoffer 1] )
Antwoord 1: Er zijn gezien de aard van het letsel geen alternatieve scenario’s denkbaar omdat bij die scenario’s krachten op de buitenkant van de knie en hefboomkrachten ontbreken. Scenario van verdachte past volstrekt NIET bij het geconstateerde letsel, het scenario van [slachtoffer 1] past daar WEL bij.
Vraag 2: Of en in hoeverre een eventuele predispositie van de knie een rol kan hebben gespeeld bij het ontstaan c.q. de ernst van het letsel.
Antwoord 2: Uit de ontvangen medische informatie blijkt dat er voorafgaand aan het ontstaan van het letsel GEEN predisponerende factoren of afwijkingen aan de knie zijn geweest, die een rol gespeeld hebben of hadden kunnen spelen bij het ontstaan van het letsel en / of de ernst hiervan.(…)
 de door
verdachteter terechtzitting van 6 september 2016 afgelegde verklaring, voor zover – zakelijk weergegeven- inhoudende:

Op 22 juli 2012 was ik aanwezig in de Verzetslaan te Deventer. (…) Er ontstond een gevecht tussen [slachtoffer 2] en mij. (…) Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 1] uit de auto op ons afrennen. (…) ik hoorde gegil en zag [slachtoffer 1] naar de grond vallen.