5.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is – net als de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder 1 ten laste gelegde zware mishandeling. Niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 1 subsidiair
Partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd heeft geslagen. De verklaringen die de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierover hebben afgelegd komen niet overeen. [slachtoffer 1] heeft namelijk verklaard dat hij tweemaal is geslagen terwijl
[slachtoffer 2] en getuige [getuige 1] verklaren één klap gezien te hebben. Uit de bewijsmiddelen kan wel vastgesteld worden dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] heeft geslagen. Deze medeverdachte heeft bij de politie zelf verklaard dat hij [slachtoffer 1] een klap heeft gegeven en deze verklaring wordt ook ondersteund door de verklaringen van verdachte en getuige [getuige 2] . Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het slaan tegen het hoofd van verdachte.
De rechtbank ziet zich in het kader van de feitenvaststelling nu voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn knie heeft getrapt, waardoor hij het letsel heeft bekomen zoals dat bij hem is geconstateerd. Vastgesteld kan worden dat er enerzijds belastende verklaringen zijn van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die ondersteund worden door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Anderzijds zijn er de verklaringen van verdachte, medeverdachten [medeverdachte] en [getuige 2] alsmede de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] die daar lijnrecht tegenover staan.
Uit de door aangever [slachtoffer 1] bij de politie afgelegde verklaring, gelezen in samenhang met de door aangever [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, blijkt de aanleiding een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 2] geweest te zijn waarna verdachte aangever [slachtoffer 2] met gebalde vuist een krachtige klap in zijn gezicht heeft gegeven waardoor deze op de grond is gevallen Op het moment dat [slachtoffer 1] deze [slachtoffer 2] overeind wilde helpen kreeg hij van medeverdachte [medeverdachte] met kracht een klap op zijn hoofd.
[medeverdachte] rende vervolgens hard weg en [slachtoffer 1] rende hier enige passen achteraan. Vervolgens liep [slachtoffer 1] terug naar de op dat moment nog op de grond liggende [slachtoffer 2] . Dit is het moment geweest dat hij van verdachte een harde trap tegen de buitenkant van zijn linker knie kreeg waardoor hij op de grond viel.
Bij de politie en ook ter terechtzitting heeft verdachte stellig ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft geschopt en geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij juist van [slachtoffer 2] een harde vuistslag in zijn gezicht kreeg en dat hij deze [slachtoffer 2] hierop uit zelfverdediging terugsloeg. Volgens de verklaring van verdachte kwam [slachtoffer 1] vervolgens aanrennen en sloeg deze [slachtoffer 1] [medeverdachte] met zijn vuist in het gezicht toen hij tussen verdachte en
[slachtoffer 1] in sprong. Verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] uiteindelijk tijdens de achtervolging zijn knie zelf heeft verdraaid waarna hij op de grond is gevallen. Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat aangever [slachtoffer 1] door eigen toedoen door zijn been zakte. Volgens [medeverdachte] ging [slachtoffer 1] door zijn enkel toen [slachtoffer 1] achter hem aanrende.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet geloofwaardig met name gelet op het objectieve bewijsmiddel, te weten de lestelbeschrijving, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het bij [slachtoffer 1] toegebrachte letsel niet past bij de door verdachten gestelde toedacht daarvan.
Zo schrijft Forensisch arts S.J. Th. Van Kuijk in zijn op 27 juli 2016 opgemaakte en ondertekende letselbeschrijving van [slachtoffer 1] onder meer het volgende:
“(…) Er zijn gezien de aard van het letsel geen alternatieve scenario’s denkbaar omdat bij die scenario’s krachten op de buitenkant van de knie en hefboomkrachten ontbreken. Scenario van verdachte past volstrekt NIET bij het geconstateerde letsel, het scenario van [slachtoffer 1] past daar WEL bij. (…)”.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisselende verklaringen hebben afgelegd over het moment en de wijze waarop aangever
[slachtoffer 1] is gestruikeld dan wel gevallen. Ook dit doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door verdachte geschetste gang van zaken.
In de filmpjes die in de zittingszaal zijn vertoond, waarop medeverdachte [slachtoffer 2] aan het woord is, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen. De rechtbank heeft tijdens het afspelen van deze filmpjes niet gehoord dat [slachtoffer 2] terug komt op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring dat hij heeft gezien dat verdachte tegen de knie van [slachtoffer 1] schopte. Hij verklaart in het filmpje slechts dat hij dit, gelet op het lange tijdsverloop, niet meer goed kon herinneren.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn knie heeft getrapt.
Medeplegen:
Uit bestendige jurisprudentie volgt dat voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en). De bijdrage van de medepleger kan worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Het accent ligt echter meer op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Toetsend aan de hiervoor weergegeven maatstaf van medeplegen oordeelt de rechtbank dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat [medeverdachte] geen bijdrage van enige importantie heeft geleverd aan de door verdachte gepleegde mishandeling, te weten de trap tegen de knie van aangever [slachtoffer 1] . De gedragingen van medeverdachte [medeverdachte] voorafgaand aan, op en na het moment dat verdachte [slachtoffer 1] een krachtige trap tegen zijn knie gaf, zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en deze [medeverdachte] .
Dat [medeverdachte] aangever [slachtoffer 1] wel heeft geslagen, maakt dat niet anders. Dit was namelijk op een moment voorafgaand aan het moment dat verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen zijn knie trapte.
Aangezien beide gedragingen hebben plaatsgevonden op verschillende momenten en los van elkaar staan, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van medeplegen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft wel bewezen.