4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte is op 3 september 2015, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een trekker zonder oplegger, in de richting van de kruising gereden die wordt gevormd door de wegen, de Grift en de Jagtlusterallee. Op de weg de Grift, alwaar verdachte reed, waren voor die kruising op het wegdek van die weg haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geplaatst. Daarnaast was er voor die kruising, een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement aangebracht. Verkeersdeelnemers die rijden op de Grift moeten, gelet op de haaientanden en het genoemde verkeersbord, voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Verdachte is echter bij de kruising de Jagtlusterallee opgereden, met de bedoeling rechtdoor de Meelsloot op te gaan, zonder dat hij voorrang aan een bromfietser, [slachtoffer] , heeft verleend. De bromfietser reed op dat moment op de Jagtlusterallee en was verdachte toen dicht, aan de voor verdachte linker zijde, genaderd.
De voorzijde van de trekker is tegen de bromfiets gebotst. De bromfiets is na de botsing in de linker berm, gezien zijn oorspronkelijke rijrichting, van de Jagtlusterallee terechtgekomen. De bromfiets is achter een boom beland en links van de bromfiets is de bestuurder van de bromfiets tegen een hekwerk terecht gekomen. De trekker is op de rechter rijstrook, gezien zijn rijrichting, van de Meelsloot stil komen te staan.
Om tot het oordeel te komen dat er sprake is van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994, moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Voor de beoordeling van verdachtes verkeersgedrag in dit geval beziet de rechtbank het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij met ongeveer 15 kilometer per uur de genoemde kruising is opgereden. Verdachte heeft bij de kruising niet stilgestaan maar heeft de koppeling op laten komen. Hij heeft verder verklaard dat hij voorafgaand aan en tijdens het oversteken van de kruising de scooter in het geheel niet heeft gezien. Ter zitting heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij voorafgaand aan het oversteken van de kruising, naar links en rechts heeft gekeken.Het slachtoffer heeft zich van de aanrijding niets kunnen herinneren.
Blijkens het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, zijn de gegevens, die zijn opgeslagen door de digitale tachograaf, waarmee de trekker was voorzien, onderzocht.
Uitgaande van de eindpositie van de voorzijde van de trekker van circa 11,3 meter voorbij het voornoemde kruisingsvlak en de wegbreedte van de Jagtlusterallee van circa 6,1 meter, zijn de door de trekker afgelegde meters terug uitgerold over het door de trekker afgelegde traject. Geconcludeerd is dat verdachte, rijdende in de richting van het kruisingsvlak Jagtlusterallee- De Grift-Meelsloot, zonder daar te stoppen en met een gemiddelde snelheid van ongeveer 36 kilometer per uur het kruisingsvlak is opgereden. Daarbij kan uit het onderzoek, en een daarvan opgemaakte tabel, ook worden afgeleid dat verdachte secondes voordat hij het kruisingsvlak was genaderd, zelfs nog harder, tot wel 45 kilometer per uur, is gaan rijden.De rechtbank heeft geen reden aan het gedane onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies te twijfelen en maakt deze conclusies dan ook tot de hare.
De rechtbank stelt aldus vast dat verdachte zijn snelheid voorafgaand aan en bij het oversteken van de kruising niet zodanig heeft aangepast dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zich ervan te vergewissen dat er geen andere verkeersdeelnemers aanwezig waren die hij voorrang had moeten verlenen. Hij is daarentegen in aanloop naar de kruising sneller gaan rijden, tot 45 kilometer per uur, en is uiteindelijk met de snelheid van 36 kilometer per uur de kruising opgereden. De vraag is daarbij of verdachte, gelet op deze snelheid ter plaatse, wel in de gelegenheid zou zijn geweest om bij het tijdig waarnemen van de bromfietser de trekker nog tot stilstand te brengen zodat een aanrijding voorkomen had kunnen worden. Daarbij heeft het feit, dat verdachte in een trekker reed, een groot en zwaar voertuig, het risico vergroot dat andere (kwetsbare) verkeersdeelnemers bij niet inachtneming van de verkeersregels in gevaar zouden worden gebracht. Van verdachte had, zeker als beroepschauffeur, mogen worden verwacht dat hij zich van de gevaren bewust was geweest en dat hij daar naar zou hebben gehandeld. Verdachte heeft zich, gezien het hiervoor overwogene, dan ook aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen.
Uit het letselrapport van GGD IJsselland, d.d. 21 januari 2016, is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval - onder meer - het volgende letsel heeft opgelopen:
- stomp letsel op de borstkas rechts, waarbij de 9e rib rechts is gebroken;
- een gedeeltelijke klaplong (pneumothorax) rechts.
Blijkens het rapport is het de verwachting dat een volledig functioneel herstel twee tot drie maanden zal duren.Blijkens het proces-verbaal aanrijding misdrijf, is er vanuit de politie op 9 december 2015 contact met het slachtoffer, [slachtoffer] , geweest. Gebleken is dat het slachtoffer (in ieder geval) tot 9 december 2015 niet in staat is geweest om te werken, nog dagelijks pijn ervaart en dat hij nog regelmatig voor behandelingen en herstelprocedures in het ziekenhuis is geweest.
De hiervoor genoemde factoren maken, mede gelet op de geldende jurisprudentie op dit punt, dat de rechtbank van oordeel is dat het letsel naar gewoon spraakgebruik als ‘zwaar lichamelijk letsel’ kan worden aangemerkt.