ECLI:NL:RBOVE:2016:3476

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
08/955011-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door niet verlenen van voorrang

Op 15 september 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige vrachtwagenbestuurder, die op 3 september 2015 in Nieuwleusen een verkeersongeval veroorzaakte. De verdachte verleende geen voorrang aan een scooter, waardoor de bestuurder van de scooter zwaar gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, ondanks de aanwezigheid van verkeersborden en haaientanden die hem verplichtten voorrang te verlenen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 120 uur werkstraf en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als beroepschauffeur, zich bewust had moeten zijn van de gevaren van zijn gedrag. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt, en dat de verdachte geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om zich aan de verkeersregels te houden en de veiligheid van andere weggebruikers te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/955011-16 (P)
Datum vonnis: 15 september 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 september 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging aan de verdachte, luidt dat:
hij op of omstreeks 03 september 2015, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (trekker)), gaande in de richting van de kruising, gevormd door de wegen, de Grift en de Jagtlusterallee, daarmee rijdende over de weg, de Grift,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Grift, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, een in zijn, verdachtes rijrichting een gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" was aangebracht en/of
terwijl hij, verdachte niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of zich heeft overtuigd of zich verkeer op die kruisende weg, de Jagtlusterallee bevond, zonder te stoppen die voorrangskruising/kruisende (voorrangs)weg, de Jagtlusterallee is opgereden en/of geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig (bromfiets), en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, gelet op zijn verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 03 september 2015 te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto (trekker)), gaande in de richting van de kruising, gevormd door de wegen, de Grift en de Jagtlusterallee, daarmee rijdende over de weg, de Grift
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Grift, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en/of
voor die kruising, een in zijn, verdachtes rijrichting een gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" was aangebracht,
zonder te stoppen die voorrangskruising/kruisende (voorrangs)weg, de Jagtlusterallee is opgereden en/of geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig (bromfiets) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, toen, gelet op zijn verdachtes rijrichting, dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig (bromfiets), ten gevolge waarvan die bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte “aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gereden en dat aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
De verdediging heeft zich - conform de inhoud van een op schrift gesteld pleidooi - op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken en dat het subsidiair ten last gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
De raadsvrouw heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
Er is geen sprake van “grove schuld” in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Het enkele feit dat verdachte de bromfietser, [slachtoffer] , aan wie hij voorrang heeft moeten verlenen, niet heeft gezien, hoewel die voor hem zichtbaar moet zijn geweest bij de snelheid die verdachte hanteerde, is daarvoor niet voldoende. Verder is het letsel van het slachtoffer, zoals blijkt uit de beperkte informatie in het dossier, volgens vaste jurisprudentie niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vraag of er van een “verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden” sprake is geweest.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte is op 3 september 2015, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een trekker zonder oplegger, in de richting van de kruising gereden die wordt gevormd door de wegen, de Grift en de Jagtlusterallee. Op de weg de Grift, alwaar verdachte reed, waren voor die kruising op het wegdek van die weg haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geplaatst. Daarnaast was er voor die kruising, een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement aangebracht. Verkeersdeelnemers die rijden op de Grift moeten, gelet op de haaientanden en het genoemde verkeersbord, voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Verdachte is echter bij de kruising de Jagtlusterallee opgereden, met de bedoeling rechtdoor de Meelsloot op te gaan, zonder dat hij voorrang aan een bromfietser, [slachtoffer] , heeft verleend. De bromfietser reed op dat moment op de Jagtlusterallee en was verdachte toen dicht, aan de voor verdachte linker zijde, genaderd.
De voorzijde van de trekker is tegen de bromfiets gebotst. De bromfiets is na de botsing in de linker berm, gezien zijn oorspronkelijke rijrichting, van de Jagtlusterallee terechtgekomen. De bromfiets is achter een boom beland en links van de bromfiets is de bestuurder van de bromfiets tegen een hekwerk terecht gekomen. De trekker is op de rechter rijstrook, gezien zijn rijrichting, van de Meelsloot stil komen te staan. [2]
Om tot het oordeel te komen dat er sprake is van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994, moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Voor de beoordeling van verdachtes verkeersgedrag in dit geval beziet de rechtbank het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij met ongeveer 15 kilometer per uur de genoemde kruising is opgereden. Verdachte heeft bij de kruising niet stilgestaan maar heeft de koppeling op laten komen. Hij heeft verder verklaard dat hij voorafgaand aan en tijdens het oversteken van de kruising de scooter in het geheel niet heeft gezien. Ter zitting heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij voorafgaand aan het oversteken van de kruising, naar links en rechts heeft gekeken. [3] Het slachtoffer heeft zich van de aanrijding niets kunnen herinneren.
Blijkens het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, zijn de gegevens, die zijn opgeslagen door de digitale tachograaf, waarmee de trekker was voorzien, onderzocht.
Uitgaande van de eindpositie van de voorzijde van de trekker van circa 11,3 meter voorbij het voornoemde kruisingsvlak en de wegbreedte van de Jagtlusterallee van circa 6,1 meter, zijn de door de trekker afgelegde meters terug uitgerold over het door de trekker afgelegde traject. Geconcludeerd is dat verdachte, rijdende in de richting van het kruisingsvlak Jagtlusterallee- De Grift-Meelsloot, zonder daar te stoppen en met een gemiddelde snelheid van ongeveer 36 kilometer per uur het kruisingsvlak is opgereden. Daarbij kan uit het onderzoek, en een daarvan opgemaakte tabel, ook worden afgeleid dat verdachte secondes voordat hij het kruisingsvlak was genaderd, zelfs nog harder, tot wel 45 kilometer per uur, is gaan rijden. [4] De rechtbank heeft geen reden aan het gedane onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies te twijfelen en maakt deze conclusies dan ook tot de hare.
De rechtbank stelt aldus vast dat verdachte zijn snelheid voorafgaand aan en bij het oversteken van de kruising niet zodanig heeft aangepast dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om zich ervan te vergewissen dat er geen andere verkeersdeelnemers aanwezig waren die hij voorrang had moeten verlenen. Hij is daarentegen in aanloop naar de kruising sneller gaan rijden, tot 45 kilometer per uur, en is uiteindelijk met de snelheid van 36 kilometer per uur de kruising opgereden. De vraag is daarbij of verdachte, gelet op deze snelheid ter plaatse, wel in de gelegenheid zou zijn geweest om bij het tijdig waarnemen van de bromfietser de trekker nog tot stilstand te brengen zodat een aanrijding voorkomen had kunnen worden. Daarbij heeft het feit, dat verdachte in een trekker reed, een groot en zwaar voertuig, het risico vergroot dat andere (kwetsbare) verkeersdeelnemers bij niet inachtneming van de verkeersregels in gevaar zouden worden gebracht. Van verdachte had, zeker als beroepschauffeur, mogen worden verwacht dat hij zich van de gevaren bewust was geweest en dat hij daar naar zou hebben gehandeld. Verdachte heeft zich, gezien het hiervoor overwogene, dan ook aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen.
Uit het letselrapport van GGD IJsselland, d.d. 21 januari 2016, is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van het ongeval - onder meer - het volgende letsel heeft opgelopen:
- stomp letsel op de borstkas rechts, waarbij de 9e rib rechts is gebroken;
- een gedeeltelijke klaplong (pneumothorax) rechts.
Blijkens het rapport is het de verwachting dat een volledig functioneel herstel twee tot drie maanden zal duren. [5] Blijkens het proces-verbaal aanrijding misdrijf, is er vanuit de politie op 9 december 2015 contact met het slachtoffer, [slachtoffer] , geweest. Gebleken is dat het slachtoffer (in ieder geval) tot 9 december 2015 niet in staat is geweest om te werken, nog dagelijks pijn ervaart en dat hij nog regelmatig voor behandelingen en herstelprocedures in het ziekenhuis is geweest. [6]
De hiervoor genoemde factoren maken, mede gelet op de geldende jurisprudentie op dit punt, dat de rechtbank van oordeel is dat het letsel naar gewoon spraakgebruik als ‘zwaar lichamelijk letsel’ kan worden aangemerkt.
4.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2015, te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, bedrijfsauto (trekker), gaande in de richting van de kruising, gevormd door de wegen, de Grift en de Jagtlusterallee, daarmee rijdende over de weg de Grift,
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, de Grift, haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht en
voor die kruising, een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudende: "Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg" was aangebracht en
terwijl hij, verdachte niet of in onvoldoende mate zich ervan heeft overtuigd of zich verkeer op die kruisende weg, de Jagtlusterallee bevond,
zonder te stoppen die voorrangskruising/kruisende voorrangsweg, de Jagtlusterallee is opgereden en geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig, bromfiets, en
is gebotst tegen dat andere over die Jagtlusterallee rijdende, gelet op zijn verdachtes rijrichting, toen dicht van links genaderd zijnde motorrijtuig, bromfiets, ten gevolge waarvan die bestuurder van die bromfiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welk feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 6 en 175 Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en;
  • een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis
wordt opgelegd.
De verdediging heeft verzocht, rekening houdend met een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, verdachte een geldboete op te leggen.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft door zijn gedragingen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen waarvan hij maandenlang heeft moeten herstellen. Verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen voor het slachtoffer niet verstrekkender zijn geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het erg betreurt dat het ongeval heeft plaatsgevonden en dat hij na het ongeval nog contact met het slachtoffer heeft opgenomen.
Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij als gevolg van ongeval van werk is veranderd en vrachtwagenmonteur is geworden. Verdachte is getrouwd en heeft kinderen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft, nu zijn werkzaamheden mede uit het wegbrengen en ophalen van vrachtwagens bestaat. Indien verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou worden opgelegd, zal volgens verdachte zijn contract, dat binnenkort afloopt, niet worden verlengd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Bij overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, waarbij van een aanmerkelijke verkeersfout en zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer sprake is, geldt als oriëntatiepunt een werkstraf van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name het blanco strafblad en het feit dat hij zijn rijbewijs vanwege zijn werk niet kan missen, reden van de oriëntatiepunten af te wijken en de rijontzegging voorwaardelijk op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b en 22c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de WVW 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de rijbevoegdheidvoor de duur van
zes maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren.
- bepaalt dat de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016. Mr. Meijer en mr. Taalman zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, onder dossiernummer PL0600-2015431730-1, opgemaakt op (d.d.) 6 februari 2016.
2.Proces-verbaal Verkeersongevalanalyse, pagina 23 t/m 45.
3.De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
4.Het onder voetnoot 2 bedoelde proces-verbaal, pagina 43.
5.Letselrapportage van GGD IJsselland, d.d 21 januari 2016, opgemaakt door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, pagina 20 t/m 22.
6.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 5.