ECLI:NL:RBOVE:2016:3423

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
C/08/187893 / KG RK 16-481
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in een strafzaak

In de zaak van de verzoeker tot wraking, die betrokken was bij een strafzaak onder parketnummer 08/760039-16, heeft de wrakingskamer op 26 augustus 2016 het verzoek tot wraking afgewezen. De verzoeker had op 16 juni 2016 tijdens een openbare terechtzitting een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de leden van de meervoudige strafkamer, bestaande uit M. van Bruggen, J.H.W.R. Orriëns-Schipper en G. Edelenbos. De verzoeker stelde dat de dagvaarding nietig was omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 11 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en dat er sprake was van een schending van de rechtsgang door contact tussen de benadeelde partij en de officier van justitie.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de leden van de meervoudige strafkamer in twijfel trekken. De wrakingskamer stelde vast dat de meervoudige strafkamer de geldigheid van de dagvaarding had beoordeeld en dat de beslissing hierover vatbaar was voor beroep, maar niet voor wraking. Ook het contact tussen de officier van justitie en de benadeelde partij vond buiten de aanwezigheid van de rechtbank plaats, wat geen invloed had op de onpartijdigheid van de rechters.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geoordeeld dat er geen objectieve redenen waren om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren, en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/187893 / KG RK 16-481
Beslissing van 26 augustus 2016
in de zaak van
[verdachte],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 08/760039-16 heeft op 16 juni 2016 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, alwaar de meervoudige kamer (bestaande uit mrs. M. van Bruggen, J.H.W.R. Orriëns-Schipper en G. Edelenbos) zitting had.
1.2.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek van 16 juni 2016 en het faxbericht van verzoeker van 16 juni 2016.
1.3.
De leden van de meervoudige strafkamer hebben niet berust in de wraking. Bij brief van 8 juli 2016 hebben de leden van de meervoudige strafkamer op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.4.
Bij brief van 11 juli 2016 heeft de officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld, op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5.
Het wrakingsverzoek is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 19 juli 2016. De leden van de meervoudige strafkamer zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verzoeker is evenmin verschenen. Hierop heeft de wrakingskamer het onderzoek gesloten.
1.6.
Bij brief van 19 juli 2016 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer gedaan.
1.7.
De leden van de wrakingskamer hebben niet berust in de wraking.
1.8.
Bij beslissing van 8 augustus 2016 (zaaknummer: 08/189328/ KG RK 16-556) heeft de opvolgende wrakingskamer het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer afgewezen.
2. De beoordeling
2.1.
Aan het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer legt verzoeker, samengevat, ten grondslag dat de dagvaarding op grond van artikel 11 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) nietig is, omdat er geen datum, handtekening en initialen van de officier van justitie op staan. Daarbij wijst verzoeker erop dat hij dit standpunt reeds bij brief van 3 juni 2016 kenbaar heeft gemaakt en dat de rechtbank daarop bij brief van 9 juni 2016 heeft meegedeeld dat dit op de zitting van 16 juni 2016 zal worden besproken. Verzoeker stelt dat de meervoudige strafkamer ten onrechte dit punt niet voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft beoordeeld. Voorts voert verzoeker aan dat de meervoudige strafkamer ten onrechte in eerste instantie heeft toegestaan dat [benadeelde] als benadeelde partij tijdens een onderbreking van de zitting in de zittingszaal mocht blijven en dat het onderlinge contact tussen deze partij en de officier van justitie een schending van de rechtsgang oplevert.
2.2.
De leden van de meervoudige strafkamer stellen zich op het standpunt dat zij op uitdrukkelijk verzoek van verzoeker primair de geldigheid van de dagvaarding hebben beoordeeld en dat zij – na intern beraad – tot de conclusie zijn gekomen dat deze aan de door de wet en in de jurisprudentie gestelde vereisten voldoet, waarmee een beslissing is genomen over een formeel aspect van de strafprocedure. Ten aanzien van het beweerdelijke illegale contact tussen de benadeelde partij en de officier van justitie betoogt de meervoudige strafkamer dat niet valt in te zien hoe het optreden van de officier van justitie raakt aan de onpartijdigheid van de rechtbank, nog afgezien van het feit dat dit contact zich heeft voorgedaan buiten aanwezigheid van de rechtbank.
2.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor onpartijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
2.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat thans in het kader van deze wrakingsprocedure slechts ter beoordeling staat de vraag of feiten en omstandigheden aan de orde zijn waardoor de onpartijdigheid van de leden van de meervoudige strafkamer in twijfel moet worden getrokken. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.5.
Ten aanzien van de vermeende strijdige handelwijze van de meervoudige strafkamer met artikel 11 Rv overweegt de wrakingskamer dat de beslissing van de meervoudige strafkamer dat de dagvaarding voldoet aan de door de wet en in de jurisprudentie gestelde vereisten een voor beroep vatbare beslissing is waarvoor de wrakingsprocedure zich niet leent, maar waartegen verzoeker de door het Wetboek van Strafvordering geboden rechtsmiddelen kan instellen.
2.6.
Ten aanzien van het onderlinge contact van de officier van justitie met de benadeelde partij is de wrakingskamer van oordeel dat niet valt in te zien dat dit contact, wat daar verder ook van zij, de onpartijdigheid van de leden van de meervoudige strafkamer raakt. Daarbij betrekt de wrakingskamer dat zowel de leden van de meervoudige strafkamer als de officier van justitie hebben verklaard dat gemeld contact buiten aanwezigheid van de rechtbank heeft plaatsgevonden. Tot slot is gesteld noch gebleken dat tijdens de afwezigheid van verzoeker door de leden van de meervoudige strafkamer is gesproken met de benadeelde partij.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat gebleken is van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn van de leden van de meervoudige strafkamer. Dit betekent dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.R. Hidma, W.J.B. Cornelissen en E. Venekatte, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P. van der Stroom, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016. [1]
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.type: