ECLI:NL:RBOVE:2016:3332

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
5222020 \ HA VERZ 16-96
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en wedertewerkstelling van een werknemer na 23 jaar dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tot vernietiging van een ontslag op staande voet door [verweerder]. [Verzoeker], die sinds 1993 in dienst was bij [verweerder] als schoonmaakster, werd op 6 juni 2016 ontslagen wegens diefstal van drankjes en snoep uit de bibliotheek te Deventer. [Verzoeker] stelde dat zij niet op de hoogte was van de regels omtrent het meenemen van deze artikelen, omdat zij eerder in de bibliotheek te Bathmen werkte waar dergelijke regels niet golden. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat [verweerder] onvoldoende zorg had gedragen voor duidelijke instructies aan [verzoeker]. De rechter vernietigde het ontslag en veroordeelde [verweerder] tot wedertewerkstelling van [verzoeker] en betaling van het verschuldigde salaris vanaf de datum van ontslag. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval [verweerder] niet aan de veroordeling tot wedertewerkstelling voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5222020 \ HA VERZ 16-96
Beschikking van de kantonrechter van 31 augustus 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Holten,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. M. van Til-Flipse, toegevoegd onder nummer 2FG9278, d.d. 6 juli 2016,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerder],
gevestigd en kantoorhoudende te IJsselstein,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: N. van den Berg, Van den Berg Legal en HR Advies

1.De procedure

1.1
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend tot vernietiging van het gegeven ontslag op staande voet ex artikel 7:681 BW. Dit verzoek is ter griffie ontvangen op 11 juli 2016. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Op 17 augustus 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De raadslieden van partijen hebben een pleitnota voorgedragen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting op hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1
[verzoeker] , geboren 12 augustus 1961, is op 1 maart 1993 in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van schoonmaakster. Het laatst genoten salaris bedraagt € 11,46 bruto per uur, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. De omvang van het dienstverband bedraagt 4 uur per week.
2.2
[verzoeker] heeft van 1 maart 1993 tot 1 april 2016 haar werkzaamheden verricht in de bibliotheek te Bathmen. Zij droeg daar alleen de zorg voor de schoonmaak. De bibliotheek te Bathmen is per laatst genoemde datum gesloten.
2.3
Sinds 1 april 2016 is [verzoeker] door [verweerder] te werk gesteld bij de bibliotheek te Deventer.
2.4
In de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoeker] is onder artikel 14 opgenomen:
Werknemer verklaart zich ermee bekend dat hij/zij het vertrouwen geniet met betrekking tot de eigendommen van de klant van de werkgever. Indien werkgever constateert dat werknemer dit vertrouwen beschaamt door eigendommen van de klant van werkgever, waarbij waarde geen enkele rol speelt, weg te nemen, daaronder mede begrepen het gebruik maken van telefoon van de klant anders dan in noodgevallen, zal werkgever dit ten allen tijde aanmerken als een dringende reden met ontslag op staande voet tot gevolg.
2.5
Op 6 juni 2016 heeft [verweerder] met [verzoeker] gesproken en heeft zij [verzoeker] op staande voet ontslagen. Bij brief van 6 juni 2016 is aan [verzoeker] geschreven:
(…)De reden van uw ontslag is de door de klant geconstateerde diefstal van drankjes, snoep en anderszins op de locatie Bibliotheek te Deventer. Uit de camera beelden is gebleken dat u en uw collega artikelen heeft weggenomen zoals drankjes, snoepjes. U heeft erkent dat dit heeft plaatsgevonden maar u heeft ook aangegeven dat dit maar enkele keren zou zijn gebeurd. Wij hebben u erop gewezen dat hier sprake is van diefstal en dat wij dit nooit zullen en kunnen tolereren.U heeft verder aangegeven dat u pas enkele maanden op dit object werkzaam bent en dus niet veel weggenomen heeft. Wij hebben u gewezen op het feit dat de klant de gederfde inkomsten gaat verhalen op ons als werkgever en wij vervolgens weer op u. Het is momenteel nog niet duidelijk of onze klant, Bibliotheek Deventer, aangifte gaat doen van deze diefstal. Tijdens het gesprek heeft u geen verzoek gedaan om de opnames te bekijken, dit terwijl al het filmmateriaal op de aanwezige laptop klaar stond. (…)

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beslissing,
Primair:
vernietiging van de opzegging, bestaande in het ontslag op staande voet, op basis van artikel 7:681 BW en haar weer toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag, voor elke dag of een gedeelte daarvan dat werkgever daarmee in gebreke blijft. Tevens verzoekt zij doorbetaling van het verschuldigde salaris vanaf 6 juni 2016 (van € 183,36 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag) vermeerderd met wettelijke verhoging, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, alsmede verstrekking van salarisspecificaties vanaf 6 juni 2016 op straffe van een dwangsom van € 100,= per dag met een maximum van € 10.000,=;
Subsidiair:
verklaring voor recht dat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voet en vervallen verklaring van het concurrentiebeding c.q. relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst, onder toekenning van een billijke vergoeding van € 25.000,= en veroordeling van [verweerder] tot betaling van het loon over de opzegtermijn en tot betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten met de verplichting om aan [verzoeker] deugdelijke loonspecificaties te verstrekken op straffe van een dwangsom;
Meer subsidiair:
voor het geval er wel sprake zou zijn van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, te verklaren voor recht dat de dringende reden niet ernstig verwijtbaar is met vervallen verklaring van het concurrentiebeding c.q. relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst, onder betaling van de transitievergoeding ex artikel 7:673 BW met wettelijke rente en met de verplichting om aan [verzoeker] deugdelijke loonspecificaties te verstrekken op straffe van een dwangsom.
3.2
[verzoeker] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Zij stelt dat zij al 23 jaar naar tevredenheid voor [verweerder] heeft gewerkt bij de bibliotheek te Bathmen. Als gevolg van de sluiting van die bibliotheek heeft [verweerder] [verzoeker] met ingang van 1 april 2016 te werk gesteld op de bibliotheek te Deventer. Hoewel zij het schoonmaakwerk kende, moest zij wel wegwijs gemaakt worden in het gebouw in Deventer. [verzoeker] stelt dat zij er op haar eerste werkdag in Deventer op had gerekend om ontvangen en rondgeleid te worden door de objectleidster van [verweerder] , maar bij aanvang van het werk was die persoon niet aanwezig. Zij is toen ontvangen en rondgeleid door een collega eveneens werkzaam voor [verweerder] , ene Danielle. In haar pauze kreeg zij van Danielle wat te drinken. Volgens Danielle mocht dat gewoon gepakt worden en hetzelfde gold voor snoepjes en koekjes. Tijdens al haar werkdagen heeft zij op deze wijze van Danielle drinken gekregen en heeft zij zelf wel eens een snoepje gepakt, aldus [verzoeker] . Pas aan het einde van haar eerste dienst kwam de objectleidster van [verweerder] nog langs, maar [verzoeker] had toen geen verdere vragen meer. [verzoeker] stelt dat zij er vanwege de mededelingen van Danielle, van uit ging dat de situatie wat eten en drinken betreft niet verschilde van wat zij gewend was in Bathmen. [verweerder] heeft haar niet verteld dat er in Deventer andere regels golden. Op maandag 6 juni 2016 heeft [verweerder] haar voor een gesprek bij zich geroepen en is haar ontslag aangezegd wegens diefstal. Dit zou zijn gebleken uit camerabeelden van de bibliotheek. [verzoeker] is ontdaan door de beschuldiging en het haar gegeven ontslag. Volgens [verzoeker] heeft [verweerder] er onvoldoende zorg voor gedragen dat [verzoeker] de regels die in Deventer gelden, kende en is het daarom onterecht dat [verweerder] haar zonder waarschuwing en zonder dat zij de mogelijkheid heeft gehad om haar kant van het verhaal te vertellen onmiddellijk op staande voet heeft ontslagen.
3.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd. [verweerder] beroept zich daarbij op de arbeidsovereenkomst waarin reeds is bepaald dat het niet is toegestaan om zaken die toebehoren aan de klanten van [verweerder] , weg te nemen. [verweerder] moet erop kunnen vertrouwen dat dit niet gebeurt en wanneer dat vertrouwen is geschonden, rest alleen een ontslag op staande voet. [verweerder] voert aan dat de situatie in de bibliotheek in Deventer verschilt van de situatie die in Bathmen bestond. In Deventer was er midden in de bibliotheek duidelijk sprake van een café annex winkeltje “Koek en Boek” genaamd waar tegen betaling drinken en snoepgoed te verkrijgen is. Een dergelijk verkooppunt bestond in Bathmen niet. [verzoeker] had daarom moeten begrijpen dat zij de zaken uit het verkooppunt niet zomaar zonder betaling mocht wegnemen en anders had zij moeten vragen aan haar leidinggevende hoe het zat. De objectleidster van [verweerder] is op de eerste werkdag van [verzoeker] in Deventer langs geweest en heeft aan het eind van de week nogmaals een bezoek gebracht om na te gaan of er bij [verzoeker] nog vragen waren. [verzoeker] is echter niet met vragen gekomen. Het is de bibliotheek geweest die op advies van de politie eind mei 2016 een camera heeft opgehangen om waar te nemen wie er betrokken waren bij het wegnemen van zaken uit het verkooppunt. Er zijn meerdere filmpjes gemaakt. Op één van de filmpjes is [verzoeker] te zien die een snoepje wegneemt. Naast [verzoeker] zijn er nog twee andere werkneemsters van [verweerder] betrapt. Deze werkneemsters hebben eveneens ontslag op staande voet gekregen en hebben daarin berust.

4.De beoordeling

4.1
Gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is het verzoek tijdig ingediend. Aangezien er in het onderhavige geval sprake is geweest van een gegeven ontslag op staande voet, dat wil zeggen een opzegging van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, is het noodzakelijk om te beoordelen of er sprake is geweest van een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW die dit ontslag kan rechtvaardigen. Bij die beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de arbeidsovereenkomst, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben (Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643 Schrijvers/Van Essen). De door [verweerder] ingenomen stelling ter rechtvaardiging van het ontslag op staande voet, inhoudende “diefstal = diefstal”, doet te kort aan de hierboven beschreven norm.
4.2
Als dringende reden is door [verweerder] aangemerkt de door haar klant, de bibliotheek te Deventer, geconstateerde diefstal van drankjes en snoep
.[verzoeker] heeft deze aan haar verweten gedraging in zoverre erkend dat zij aangeeft dat zij zelf wel eens een snoepje heeft genomen, dat zij in haar pauzes tijdens werktijd van collega Danielle een drankje heeft gekregen en dat dit alles volgens Danielle geoorloofd was.
4.3
Met betrekking tot de aard en de ernst van voornoemde gedraging van [verzoeker] is van belang dat zij zich bij het werk in de bibliotheek in een vertrouwenspositie bevond. Haar werkgever [verweerder] , moet erop kunnen vertrouwen dat [verzoeker] zich tijdens haar werkzaamheden voor [verweerder] niet vergrijpt aan zaken die toebehoren aan de klant van [verweerder] , in dit geval de bibliotheek. Nu er in dit geval wel zaken van de bibliotheek zijn weggenomen, is hetgeen is voorgevallen niet als een lichtvaardig voorval aan te merken. Er zijn echter andere omstandigheden die maken dat er in het onderhavige geval toch geen sprake kan zijn van een dringende reden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4
Van belang is dat [verzoeker] 23 jaar lang 4 uur per week (2 maal 2 uur) voor [verweerder] heeft gewerkt als enige schoonmaakster in de Bibliotheek van Bathmen. Vaststaat dat op het functioneren van [verzoeker] in die periode door [verweerder] niets valt aan te merken. Vast staat verder dat [verzoeker] in de bibliotheek van Bathmen gewend was dat zij in haar pauze iets te drinken mocht nemen (koffie, thee of chocolademelk uit de automaat of een glas ranja) zonder daarvoor te betalen. Als er af en toe een schaal met koekjes of snoepgoed stond dan mocht zij daar ook van nemen. [verweerder] voert aan dat [verzoeker] had moeten begrijpen dat de situatie in Deventer anders was, aangezien er in Deventer duidelijk sprake is van een verkooppunt, “Koek en Boek” genaamd, zodat duidelijk moet zijn geweest dat zij daaruit niet zomaar artikelen mocht wegnemen. Als [verzoeker] daarover twijfelde dan had zij navraag moeten doen bij de objectleidster, haar leidinggevende bij [verweerder] . [verweerder] verwijt [verzoeker] dat zij dit niet gedaan heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter slaat [verweerder] op dit punt de plank mis.
4.5
Hoewel [verweerder] aanvoert dat [verzoeker] door de bezoekjes van de objectleidster in de eerste werkweek in Deventer en het bezoek van haar rayonmanager in de tweede week goed is ingewerkt, gaat zij eraan voorbij dat het pauzegedrag door de leidinggevenden van [verweerder] kennelijk niet expliciet aan de orde is gesteld. De verantwoordelijkheid voor de leemte in de instructies op dit gebied legt [verweerder] ten onrechte op het bord van [verzoeker] . [verweerder] doet dit door aan te voeren dat [verzoeker] zelf vragen had behoren te stellen, wanneer zij twijfelde over de regels op dat punt. [verzoeker] heeft echter gesteld dat zij geen vragen meer had omdat die vragen door Danielle waren beantwoord en [verzoeker] vertrouwde, hetgeen misschien niet handig maar wel begrijpelijk is, op de juistheid daarvan. [verzoeker] trof immers bij aanvang van haar allereerste dienst in Deventer geen leidinggevende van [verweerder] aan, terwijl zij wel werd opgevangen en wegwijs gemaakt door Danielle, die ook voor [verweerder] werkte. Nu [verweerder] de eerste ontvangst in Deventer aan een collega schoonmaakster heeft overgelaten, gaat het te ver om in die situatie van [verzoeker] te verwachten dat zij actief navraag zou doen naar de juistheid van de mededelingen van Danielle. Dit geldt te meer nu in de beleving van [verzoeker] de situatie met betrekking tot het eten en drinken in de pauze vergelijkbaar was met de haar bekende situatie in Bathmen. Vervolgens gaat het zeker te ver om [verzoeker] op de ontstane situatie af te rekenen met een ontslag op staande voet. Pas in het gesprek van 6 juni 2016 zijn de regels omtrent eten en drinken expliciet tussen [verzoeker] en haar leidinggevende ter sprake gekomen. Het was passend geweest als [verweerder] in die situatie aan [verzoeker] , die al 23 jaar zonder mankeren voor haar werkte, na een duidelijke waarschuwing nog een nieuwe kans had geboden. In de gegeven omstandigheden kan het handelen van [verzoeker] daarom niet worden aangemerkt als een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet kan rechtvaardigen.
4.6
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [verzoeker] primair verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet toewijsbaar is. Tevens kan worden toegewezen het verzoek van [verzoeker] tot toelating tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, met dien verstande dat dit kan gebeuren hetzij bij de bibliotheek te Deventer hetzij op een nader tussen partijen overeen te komen locatie die redelijkerwijs qua reisafstand, werktijden en uit te voeren werkzaamheden vergelijkbaar is met de eerder uitgevoerde werkzaamheden. [verzoeker] heeft voorts verzocht om aan de veroordeling tot wedertewerkstelling een dwangsom te koppelen. Deze dwangsom zal worden vastgesteld op een bedrag van € 500,= per dag met een maximum van € 20.000,= en [verweerder] verbeurt de dwangsom voor elke dag waarop [verzoeker] gebruikelijk zou worden ingeroosterd en [verweerder] niet aan de veroordeling tot wedertewerkstelling voldoet binnen 2 weken na betekening van deze uitspraak.
4.7
Tevens is toewijsbaar de verzochte doorbetaling van het salaris ten bedrage van € 183,36 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten, vanaf 6 juni 2016 tot aan de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Wegens de vertraging in de betaling van het loon is mede toewijsbaar de verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Daarnaast is de verzochte wettelijke rente over deze loonbedragen toewijsbaar.
4.8
Ten aanzien van de uitbetaling van het loon heeft [verzoeker] recht op de verstrekking van salarisspecificaties. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om aan de toewijzing hiervan een dwangsom te verbinden. De verzochte dwangsom wordt op dit onderdeel afgewezen.
4.9
[verzoeker] heeft ten slotte vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten verzocht. [verzoeker] heeft echter niet gesteld dat er daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht tussen 6 juni 2016 en de datum van indiening van het verzoekschrift op 11 juli 2016. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
4.1
Als voornamelijk in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 79,= voor griffierecht en € 400,= voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1
vernietigt het op 6 juni 2016 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet;
5.2
veroordeelt [verweerder] om binnen twee weken na betekening van deze uitspraak [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten hetzij bij de bibliotheek te Deventer hetzij op een nader tussen partijen overeen te komen locatie die redelijkerwijs qua reisafstand, werktijden en uit te voeren werkzaamheden vergelijkbaar is met de eerder uitgevoerde werkzaamheden, dit op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag - met een maximum van € 20.000,= - voor elke dag waarop [verzoeker] gebruikelijk zou worden ingeroosterd en [verweerder] niet aan deze veroordeling tot wedertewerkstelling voldoet;
5.3
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen:
a) het verschuldigde salaris ad € 183,36 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 6 juni 2016 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
b) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het niet tijdig aan [verzoeker] betaalde loon;
c) de wettelijke rente over de hiervoor onder a) en b) toegewezen bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot de dag der algehele voldoening;
5.4
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de zijde van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 479,=, te weten:
griffierecht € 79,00
salaris gemachtigde € 400,=;
5.5
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016. (ap)