Overwegingen
1. Bij brief van 29 april 2013 hebben eisers verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast, afkomstig van de speelplaats van De Windroos, die wordt veroorzaakt door schreeuwende, gillende, spelende en voetballende kinderen. Hierbij hebben eisers aangegeven deze overlast niet alleen te ervaren gedurende de pauzes tijdens school-gebruik, maar ook in de avonden, de weekenden en de schoolvakanties. Zij stellen met name overlast te ondervinden van kinderen en jongeren die spelen in de zogenoemde pannakooi op het terrein van de school.
2. Ingevolge het bestemmingsplan “Berkstraat” (hierna: het bestemmingsplan) heeft het terrein van de Windroos de bestemming “Maatschappelijk”. Binnen dit terrein is op de plankaart een bouwvlak ingetekend waaraan de nadere aanduiding ‘onderwijs’ is toegekend.
Ingevolge artikel 5.1 van de regels van het bestemmingsplan zijn gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’ bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de water-huishouding, tuinen en erven. Gronden met de nadere aanduiding ‘onderwijs’ zijn tevens bestemd voor onderwijsvoorzieningen.
Artikel 1 van de bestemmingsplanregels bepaalt dat onder ‘maatschappelijke voorzieningen’ wordt verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ongeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
3. In de uitspraak van 25 november 2015 oordeelde de Afdeling dat verweerder in een nieuw te nemen besluit op bezwaar, met inachtneming van het bepaalde in die uitspraak, opnieuw diende te beoordelen of het gebruik dat kinderen en hangjongeren van het terrein van de Windroos maken in overeenstemming is met het bestemmingsplan en of het geluid dat daarbij wordt veroorzaakt in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Daarbij gaf de Afdeling aan dat de vraag of het gebruik dat van het terrein wordt gemaakt strijdig is met de bestemming dient te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer verenigbaar is met de maatschappelijke bestemming van het perceel, zoals omschreven in de planregels.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat het gebruik van het speelterrein bij het gebouw van de Windroos door kinderen en hangjongeren niet in strijd is met de bestemming ‘Maatschappelijk’. Aan deze conclusie heeft verweerder allereerst ten grondslag gelegd dat een zelfstandige speelvoorziening voor kinderen in de leeftijdscategorie tot 12 jaar kan worden gezien als een maatschappelijke voorziening als bedoeld in artikel 1 van de bestemmingsplanregels. Het medegebruik dat van deze voorziening of het terrein wordt gemaakt door jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar dan wel door hangjongeren is in dit geval volgens verweerder evenmin in strijd met de bestemming, omdat dit medegebruik niet structureel is. Dit gebruik doet zich namelijk met name voor op droge dagen in de lente- en zomermaanden, tot 19:00 uur. Daarbij acht verweerder van belang dat in overleg met belanghebbende inmiddels maatregelen zijn getroffen om het gebruik van het terrein na 19:00 uur tegen te gaan. In het bestreden besluit heeft verweerder voorts geconcludeerd dat uit de geluidsrapporten van 8 oktober 2013 en 30 november 2015 blijkt dat de stem- en spelgeluiden afkomstig van het terrein van de Windroos niet dusdanig luid zijn dat daardoor de geluidsnormen uit artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit worden overschreden.
5. Eisers hebben in beroep allereerst aangevoerd dat de in opdracht van verweerder uitgevoerde geluidsonderzoeken onzorgvuldig zijn geweest en dat de conclusies van die onderzoeken onjuist zijn. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij onder meer gesteld dat niet duidelijk is of die onderzoeken zien op representatieve situaties. Tevens hebben zij een memo overgelegd, die op 3 juni 2016 is opgesteld door ing. A. Gal, geluidsdeskundige, werkzaam bij Geluidmeesters. In deze memo concludeert ing. Gal onder meer dat de geluids-rapporten van 8 oktober 2013 en 30 november 2015 niet voldoen aan de eis van reproduceer-baarheid zoals vastgelegd in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai en dat de geluidbelasting van het gebruik van het terrein van de Windroos op de woningen aan de Sparstraat in die rapporten wordt onderschat. Eisers hebben voorts aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht wat de ruimtelijke uitstraling van het (mede)gebruik van het terrein is. Zij zijn van mening dat de ruimtelijke uitstraling van met name het gebruik van het pannaveld dusdanig is dat dit niet meer binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ past. Verder zijn eisers van mening dat de in het bestreden besluit genoemde maatregelen om het gebruik van het terrein na 19:00 uur tegen te gaan onvoldoende bescherming bieden en onvoldoende duidelijk zijn. Ten slotte ondervinden eisers steeds vaker overlast van muziek die wordt afgespeeld door bezoekers van het terrein van de Windroos.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat in de periode van 25 november 2015, de dag waarop de Afdeling haar uitspraak deed, tot zes weken na die uitspraak niet of nauwelijks sprake was van medegebruik van het terrein van de Windroos door buurtkinderen. Deze periode was volgens verweerder geen representatieve onderzoeksperiode. Om die reden heeft verweerder bij de beoordeling in het bestreden besluit tevens eerdere ervaringen van de school en de wijkagent betrokken.
7. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het bestreden besluit niet blijkt wat de aard, omvang en intensiteit van het gebruik van het terrein van de Windroos is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit onvoldoende onderzocht. Weliswaar zit bij de stukken een overzicht van door de politie geregistreerde meldingen of constateringen met betrekking tot het terrein van de Windroos in de periode van 7 april 2013 tot en met 21 december 2015, maar uit dit overzicht blijkt niet wat het feitelijke gebruik van dit terrein in die periode is geweest. Daarnaast heeft verweerder zijn stelling, dat het medegebruik van het terrein van de Windroos door buurtkinderen zich met name op droge dagen tijdens de lente- en zomermaanden voordoet, niet nader geconcretiseerd. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt op hoeveel dagen in deze maanden het terrein door hoeveel kinderen werd gebruikt. Zoals de Afdeling reeds oordeelde, is het van belang dat verweerder deugdelijk onderzoek doet naar het aantal personen dat buiten schooltijd gebruik maakt van het schoolplein en wat de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik is. Uit de gegevens die verweerder nu aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, blijkt niet dat de ruimtelijke uitstraling van het gebruik dat kinderen en hangjongeren ook buiten schooltijden van het terrein maken, nog kan worden geacht verenigbaar te zijn met de maatschappelijke bestemming.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het (mede)gebruik dat wordt gemaakt van het terrein van de Windroos nog als passend binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ is te beschouwen. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
9. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij, mede naar aanleiding van het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen de hinder die zij ondervinden van muziek die wordt afgespeeld door bezoekers van het terrein van de Windroos, met behulp van camerabeelden nader onderzoek doet naar het feitelijke gebruik van het terrein van de Windroos buiten schooltijden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat op 1 september a.s. een gesprek staat gepland met omwonenden van het terrein van de Windroos om de uitkomsten van dit onderzoek te bespreken. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar dient verweerder tevens de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken. Voorts dient in het nieuw te nemen besluit op bezwaar te worden ingegaan op de memo van ing. Gal van 3 juni 2016, waarop verweerder tot op heden nog niet heeft gereageerd.
10. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eisers redelijkerwijs voor de behandeling van hun beroep hebben moeten maken.
Deze kosten bestaan allereerst uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De door verweerder te betalen vergoeding voor deze kosten zal de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vaststellen op € 992,- (1 punt voor het indien van het beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 496,-; wegingsfactor 1).
Daarnaast dient verweerder de reiskosten van eisers ter hoogte van € 25,70 te vergoeden.
Voorts dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen terug te betalen.