In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een koeriersdienstondernemer, en de rechtspersoon Protector Forsikring SA, vertegenwoordigd door Van Ameyde Nederland B.V. Eiser vorderde een voorschot op schadevergoeding van € 20.000 en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, na een verkeersongeval in Zweden op 4 juni 2015. Eiser stelde dat hij als gevolg van het ongeval fysieke en psychische klachten had ontwikkeld, waaronder een posttraumatisch stresssyndroom. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de klachten het gevolg waren van het ongeval. Ondanks de overgelegde medische stukken, waaronder rapporten van verschillende specialisten, was er onvoldoende bewijs voor een direct oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten van eiser. De rechter benadrukte dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk moeten zijn, wat in dit geval niet was aangetoond. De vorderingen van eiser werden afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, omdat Forsikring tijdens de mondelinge behandeling had verklaard de schadebehandeling voortvarend op te pakken. De voorzieningenrechter concludeerde dat Forsikring eerder in overleg had moeten treden met eiser om tot een plan van aanpak te komen.