ECLI:NL:RBOVE:2016:3236

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
C/08/172140 / ES RK 15-1624
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen inzake gebruik van de echtelijke woning tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over het gebruik van de echtelijke woning tijdens hun echtscheidingsprocedure. Partijen waren met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden en hadden eerder een minnelijke regeling getroffen over het gebruik van de woning door de vrouw. Deze regeling was bedoeld als tijdelijke oplossing tijdens een mediationtraject dat inmiddels was mislukt. De man verzocht de rechtbank om de regeling te herzien, omdat hij niet langer gebonden wilde zijn aan de overeenkomst en de woning wilde verkopen. De vrouw verzocht om het exclusieve gebruik van de woning te behouden.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld aan de hand van het Haviltex-criterium, dat vereist dat overeenkomsten moeten worden uitgelegd in het licht van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelde dat de eerdere regeling, die was bedoeld als tijdelijke overbrugging, niet langer kon worden gehandhaafd. De vrouw had geen reële vergoeding aangeboden voor het gebruik van de woning en de man ondervond obstructie van de vrouw bij de verkoop van de woning. De rechtbank besloot dat de vrouw de woning uiterlijk op 1 september 2016 moest verlaten en wees het verzoek van de vrouw om alleengebruik af. De rechtbank verklaarde de regeling als vervallen, gezien de gewijzigde omstandigheden en de belangenafweging tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats [A]
zaaknummer: C/08/172140 / ES RK 15-1624
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 1 juli 2016
(voorlopige voorzieningen)
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. P.P.J. de Bruijn te 's-Hertogenbosch,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat mr. H.L.J.M. Kersten te Zwolle.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft na de beschikking van deze rechtbank van 10 juli 2015 kennis genomen van de op 2 juni 2016 binnengekomen herziene brief van de advocaat van de man van 26 mei 2016 met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 27 juni 2016. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [Datum] te [A] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Bij beschikking van 10 juli 2015 zijn de verzoeken van partijen om voorlopige voorzieningen, kort gezegd, het alleengebruik van de echtelijke woning door de vrouw respectievelijk de man gedurende de echtscheidingsprocedure aangehouden vanwege en in afwachting van het resultaat van een ter zitting van 6 juli 2015 door partijen overeengekomen te starten mediationtraject. Teneinde de door partijen zogenoemde ‘tussenliggende periode te overbruggen’ kwamen partijen een in die beschikking verwoorde minnelijke regeling overeen tot gebruikmaking van de woning door de vrouw.
3.
De verzoeken
Partijen hebben ieder verzocht dat de rechtbank bij beschikking, als voorlopige voorziening
a. bepaalt dat zij, lees: de man dan wel de vrouw, bij uitsluiting van de ander, exclusief gerechtigd zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel aan de ander die woning te verlaten en deze niet verder te betreden.
De vrouw heeft na het mislukken van het mediationtraject de stellingen van de man betwist en heeft nogmaals verzocht om exclusief gebruik van de woning als voorlopige voorziening.

4.Het verweer en zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking als voorlopige voorziening:
- te bepalen dat de vrouw gehouden is aan de man met ingang van 3 februari 2014 tot aan de dag dat zij de woning metterwoon verlaat een vergoeding te betalen voor het gebruik van de woning van € 3.500,- per maand evenals een vergoeding voor alle door de man voor de vrouw betaalde c.q. te betalen gebruikslasten (deel energie, water, gebruikersdeel gemeentelijke heffingen en waterschap, etc.) en abonnementskosten, ziektekosten e.d. te vergoeden ad € 7.172,- over 2014 en € 653,- per maand en € 9,85 abonnementskosten Stentor in 2015;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man en die kosten voorlopig te begroten op € 2.500,-.
Bij (herziene) brief van 26 mei 2016 heeft de man verzocht dat de rechtbank alsnog zal beslissen op zijn verzoek om voorlopige voorzieningen, omdat het mediationtraject inmiddels als mislukt dient te worden beschouwd, hij niet langer gebonden wil zijn aan de schikking tussen partijen en hij genoemde echtelijke woning waarvan hij alleen eigenaar is wil verkopen, terwijl de vrouw verkoop traineert.

5.De beoordeling

Het bij uitsluiting gerechtigd zijn tot het gebruik van de woning, de gebruiksvergoeding en de gebruikerslasten etc.
5.1.
Partijen zijn ter zitting van 6 juli 2015 een minnelijke regeling overeengekomen over (onder meer) tijdelijk exclusief gebruik door de vrouw van de echtelijke woning, waarvan de man krachtens de huwelijkse voorwaarden onbetwist alleen eigenaar is. De man stelt dat hij niet langer gebonden wil zijn aan genoemde overeenkomst en heeft op zijn beurt net als de vrouw verzocht om het alleengebruik van de echtelijke woning.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van de tegengestelde verzoeken van partijen om alleengebruik van de echtelijke woning na te noemen belangenafweging tussen partijen dient te worden gemaakt in het licht van de artikelen 6:248 en 258 BW. Voorop staat dat een door partijen gesloten overeenkomst, lees: eerdergenoemde minnelijke regeling ter zitting, moet worden uitgelegd in het licht van het zogenoemde Haviltex-criterium en voorts dat de rechter bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gewijzigde respectievelijk onvoorziene omstandigheden terughoudendheid moet betrachten, gegeven het uitgangspunt dat redelijkheid en billijkheid in de eerste plaats trouw van partijen aan het gegeven woord verlangen.
Gelet het karakter van onderhavige regeling, bewust bedoeld als een tijdelijke overbrugging, en gelet op het woongenot dat de vrouw inmiddels geniet in de woning van de man gedurende het verstreken tijdvak sedert februari 2014 respectievelijk de zitting van 6 juli 2015, dient eerdergenoemde regeling vanwege het mislukken van mediation eind april 2016 thans als vervallen te worden beschouwd respectievelijk moet worden gezegd dat inmiddels sprake is van een situatie van dien aard dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die overeenkomst niet mag blijven verwachten respectievelijk dat deze omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst en de verkeersopvattingen voor rekening van de man behoren te blijven komen.
Daarbij weegt de onweersproken stelling van de man dat de vrouw op 1 januari 2014 een eigen vermogen had van EUR 335.000,= om zelf woonlasten te voldoen, het gegeven dat de vrouw krachtens voornoemde regeling nagenoeg gratis gebruik maakt van genoemde woning en geen aanbod heeft gedaan tot betaling van een reële vergoeding, de man thans tot verkoop wil overgaan en daarbij (impliciet) obstructie van de vrouw ervaart. Dat laatste omdat de vrouw haar vertrek wil koppelen aan de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarvan - naar het oordeel van de rechtbank - op voorhand duidelijk is dat met deze afwikkeling onder omstandigheden lange tijd gemoeid zal zijn, gelet op de sterk divergerende partijstandpunten en de complexiteit van menig verrekengeschil. Daaraan doet niet af de stelling van de vrouw dat de man – in haar visie – geen belang heeft bij haar vertrek, omdat hij inmiddels in [woonplaats 2] woont. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet, laat staan gemotiveerd heeft onderbouwd dat (en hoe) haar vermogen inmiddels dusdanig is verdampt door uitgaven aan kosten rechtsbijstand en accountantskosten dat zij thans niet in aanmerking kan komen voor huisvesting elders. Aldus ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van de vrouw tot alleengebruik van de echtelijke woning af te wijzen, terwijl het verzoek van de man zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank zal beslissen dat de vrouw de woning uiterlijk op 1 september 2016 dient te hebben verlaten.
5.3.
Voor een wijziging met terugwerkende kracht van de vergoedings-/ bijdrage-afspraken die partijen gedurende voornoemde overeenkomst overeenkwamen, ziet de rechtbank geen termen, omdat de rechtbank de werking van genoemde overeenkomst eerst heden opheft. Evenmin bestaat aanleiding om met ingang van de datum van deze beschikking andere en/of verderstrekkender financiële verplichtingen voor de vrouw vast te stellen dan analoog aan voornoemde partij-overeenkomst, nu de vrouw de woning op korte termijn moet verlaten en het verzoek van de man wordt toegewezen.

6.De beslissing voor de duur van het geding

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de man met ingang van 1 september 2016 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [straat] te [A] met bevel aan de vrouw die woning te verlaten en deze niet verder te betreden;
6.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Zwolle door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2016 in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen, griffier.