5.1De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het onder parketnummer: 08.730157-16 tenlastegelegde
De rechtbank overweegt dat op 25 december 2015 [slachtoffer 1] aangifte bij de politie heeft gedaan van diefstal van zijn mobiele telefoon van het merk Sony Experia M4.
De aangever heeft verklaard dat hij op 24 december 2015 omstreeks 19.00 uur stond te wachten op de Jufferenwal te Zwolle.
Op een gegeven moment werd aangever benaderd door drie jongens. Eén van de jongens vroeg aan hem of hij wat moest kopen en of hij geld bij zich had.
Hierna zag hij dat één van de jongens, te noemen persoon 1, de oordopjes van aangever uit zijn jaszak pakte en die vervolgens weer terug stopte. Persoon 2 pakte bij aangever zijn telefoon uit zijn broekzak. Aangever zag dat persoon 2 de telefoon direct in zijn eigen broekzak stopte. Persoon 2 liep daarop weg bij aangever. Kort hierop liepen ook de andere twee jongens weg. Aangever heeft de achtervolging ingezet en heeft aan persoon 2 zijn telefoon teruggevraagd. Persoon 2 had de telefoon echter niet meer bij zich.
Aan de hand van foto’s op Facebook kon aangever de drie jongens identificeren.
Persoon 1 was volgens aangever genaamd [medeverdachte 1].
Persoon 2 heeft aangever geïdentificeerd als [verdachte], oftewel verdachte.
Persoon 3 heeft aangever geïdentificeerd als [medeverdachte 2].
De rechtbank overweegt vervolgens dat verdachte op 3 januari 2016 bij de politie heeft verklaard dat hij op die dag een vriend van hem tegenkwam bij de Mediamarkt te Zwolle. Zijn vriend stond te praten met een andere jongen. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat die vriend van hem in de zakken van de jongen stond te kijken. Verdachte is toen naar de onbekende jongen toegelopen en heeft de mobiele telefoon uit de zak van de jongen gepakt. Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het incident aanwezig waren.
Verdachte heeft naar eigen zeggen nadat hij de telefoon had afgenomen, deze aan [medeverdachte 1] gegeven.
Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij later de telefoon van [medeverdachte 1] heeft teruggekregen en de telefoon in het huis van zijn oma heeft verstopt.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij niet bij de diefstal aanwezig is geweest en ontkent de diefstal.
Op 12 januari 2016 heeft [medeverdachte 2] de volgende verklaring bij de politie afgelegd.
[medeverdachte 2] heeft desgevraagd door de politie verklaard dat hij op 24 december 2015 samen met verdachte en [medeverdachte 1], toen de telefoon werd gestolen, bij de Mediamarkt heeft gestaan. Hij heeft voorts verklaard dat hij daar gewoon stond en dat hij op een gegeven moment hoorde dat er een telefoon was gestolen. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard niet te hebben gezien wie de telefoon uit de jas van aangever heeft gepakt.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat uit de Kennisgeving van inbeslagneming
d.d. 3 januari 2016 valt op te maken dat de bewuste telefoon in de woning van de oma van verdachte, aan de [adres 2] te [plaats], op aanwijzingen van verdachte in een kast onder de trap is aangetroffen.
Het oordeel van de rechtbank
Gezien voornoemde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht het medeplegen eveneens wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangifte en de verklaring van verdachte valt op te maken dat [medeverdachte 1] en verdachte beide een significante rol in het geheel hebben vervuld. De bewezenverklaarde materiële bijdrage van beide verdachten aan het delict is van voldoende gewicht zodat de rechtbank de samenwerking tussen deze personen zo nauw en bewust acht dat van medeplegen mag worden gesproken en dat de kwalificatie van medeplegen gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt dat voor het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Het onder parketnummer: 08.730605-15 tenlastegelegde
Op 27 september 2015 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van diefstal van zijn fietssleutel en zijn portemonnee.
Aangever heeft verklaard dat hij op 27 september 2015 in Zwolle naar het Maagjesbolwerk liep teneinde zijn fiets te pakken. Ter hoogte van Mizu stond een groepje jongens naar muziek te luisteren. Aangever was op zoek naar zijn fiets en had de fietssleutel in zijn hand. Toen hij de jongens dichter was genaderd voelde hij ineens twee armen rond zijn middel. Hij zag en voelde dat de fietssleutel uit zijn hand werd gepakt. Vermoedelijk door een van de jongens uit de groep. Toen aangever terug wilde lopen naar zijn vrienden werd zijn portemonnee uit zijn rechterachterbroekzak gepakt. Aangever heeft echter niet gezien wie zijn portemonnee pakte. Aangever heeft wel gezien dat zijn portemonnee in de groep jongens werd doorgegeven. Nadat aangever zijn vrienden op de hoogte had gesteld hoorde aangever dat een vriend van hem de portemonnee van een van de jongens van de groep had afgepakt.
Uit de portemonnee waren twee pinpassen ontvreemd.
Op 28 september 2015 heeft aangever aanvullend verklaard dat hij de fietssleutel in zijn linkerhand had. Aangever zag dat uit de groep van tien jongelui drie jongens zijn fietssleutel wilden afpakken. Hij voelde dat hij geduwd werd en dat er aan hem getrokken werd. Hij had zijn linkerhand tot een vuist gebald zodat men zijn sleutel niet kon afpakken. Omdat aangever bang werd heeft hij toch de sleutel uit zijn hand op de grond laten vallen. Daarna voelde en zag hij dat een lange jongen, iets getint, met een donker petje met wat kleurtjes, zijn portemonnee welke aangever in zijn rechter kontzak had zitten uit die broekzak haalde. Aangever zag vervolgens dat er diverse pasjes uit zijn portemonnee gehaald werden. Aangever heeft zijn portemonnee teruggekregen doordat een kennis van hem, [getuige], de portemonnee terugpakte van die jongen. Aangever mist nog zijn bankpassen en zijn fietssleutel.
De rechtbank overweegt vervolgens dat op 27 september 2015 [getuige] bij de politie heeft verklaard getuige te zijn geweest van de beroving van zijn buurjongen [slachtoffer 2].
Toen de getuige samen met vrienden ter hoogte van de Jufferenwal liep, hoorde hij aangever schreeuwen dat hij beroofd was van zijn portemonnee. Daarna is de getuige het Maagjesbolwerk opgelopen en zag een jongen staan die een portemonnee vasthield. De jongen was de portemonnee aan het bestuderen en verwijderde een aantal pasjes.
Getuige zag vervolgens dat de jongen een ID-kaart uit de portemonnee haalde die de getuige herkende als de ID-kaart van de aangever. Getuige heeft vervolgens de portemonnee uit de handen van de jongen getrokken.
De rechtbank overweegt verder dat uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 27 september 2016 valt op te maken dat de politie ter plaatse het verhaal van aangever heeft aangehoord en dat daarop door aangever de verdachte is aangewezen.
Verdachte heeft d.d. 27 september 2015 bij de politie verklaard dat hij de avond daarvoor de stad was ingegaan en behoorlijk veel jenever had gedronken.
Verdachte heeft verklaard dat hij de portemonnee half uit de broekzak van aangever zag steken en toen de portemonnee uit de kontzak van aangever heeft gepakt. Het was meer bedoeld als een grapje. Verdachte heeft voorts verklaard dat het mogelijk is dat hij aangever heeft omklemd en zijn fietssleutel heeft afgepakt, maar dat hij zich dit niet meer kan herinneren. Ter terechtzitting van 2 augustus 2016 heeft verdachte hierover verklaard dat als hij dat gedaan zou hebben dat hij zich dat zou herinneren.
Het oordeel van de rechtbank
Gezien voornoemde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de fietssleutel heeft gestolen alsmede geweld daarbij heeft toegepast.
De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte de portemonnee heeft gestolen en acht dit gedeelte van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt dat voor het tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.