ECLI:NL:RBOVE:2016:3005

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
08/188528 / KG ZA 16-237
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Provincie Overijssel en gedaagde over de uitvoering van een vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door de Provincie Overijssel tegen een besloten vennootschap. De Provincie vordert in dit kort geding dat de voorzieningenrechter de gedaagde verbiedt verdere executiemaatregelen te treffen naar aanleiding van een eerder vonnis van 4 mei 2016, dat hersteld is bij vonnis van 1 juni 2016. De Provincie stelt dat zij aan de verplichtingen uit het vonnis heeft voldaan door een bedrag van € 688.500,02 te betalen en dat de gedaagde onterecht beslag heeft gelegd op een bedrag van € 60.460,36.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beslag is gelegd ten laste van de Provincie Overijssel, waardoor het verzoek om opheffing van beslag niet kan worden toegewezen. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat de Provincie gebonden is aan het eerdere vonnis en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de Provincie Overijssel af en veroordeelt haar in de proceskosten van de gedaagde, die tot op heden zijn begroot op € 1.435,00. Dit vonnis is uitgesproken op 28 juli 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 08/188528 / KG ZA 16-237
Vonnis in kort geding van 28 juli 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelend te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Vijverberg te Diessen.
Partijen zullen hierna provincie Overijssel en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2016
  • de mondelinge behandeling op 14 juli 2016
  • de pleitnota van provincie Overijssel
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 4 mei 2016, hersteld bij vonnis van 1 juni 2016, geregistreerd onder C/08/166039 / HA ZA 14-636, heeft deze rechtbank en zittingsplaats tussen partijen het volgende beslist:
‘in conventie
3.1.
veroordeelt de provincie Overijssel om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 814.320,00 (achthonderdveertienduizend driehonderdtwintig euro), te vermeerderen met BTW, de wettelijke handelsrente vanaf 18 juli 2014 en de extra wettelijke rente (2% verhoging) vanaf 29 september 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt de provincie Overijssel in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 13.539,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de provincie Overijssel te betalen een bedrag van€ 409.200,- (vierhonderdnegenduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de provincie Overijssel tot op heden begroot op € 5.619,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,’
2.2.
Provincie Overijssel heeft [gedaagde] op 15 juni 2016 een bedrag van € 688.500,02 betaald.
2.3.
Bij e-mail van 20 juni 2016 heeft [gedaagde] aangekondigd het (herstelde) vonnis van 4 mei 2016 te gaan executeren, door op basis hiervan beslag te leggen op een bedrag van € 60.460,36.

3.Het geschil

3.1.
Provincie Overijssel vordert (samengevat) dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de eventueel door [gedaagde] inmiddels gelegde executoriale beslagen opheft
II. [gedaagde] verbiedt verdere executiemaatregelen te treffen ten aanzien van het vonnis van 4 mei 2016, hersteld bij vonnis van 1 juni 2016, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.00,00 voor elke executiemaatregel die [gedaagde] na betekening van het te wijzen vonnis alsnog mocht nemen
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door [gedaagde] is, zoals volgt uit het verhandelde ter zitting, geen beslag gelegd ten laste van provincie Overijssel. Dit maakt reeds dat het onder I. gevorderde dient te worden afgewezen.
4.2.
Het onder II. gevorderde stuit niet af op het verweer van [gedaagde] dat een verklaring voor recht wordt gevraagd. Provincie Overijssel vordert immers een verbod tot het treffen van (verdere) executiemaatregelen en dit betreft een voorziening die ook zonder vaststelling van de rechtsverhouding in beginsel door de voorzieningenrechter tussen partijen kan worden gegeven; vgl. artikel 438 lid 2 Rv. Dienaangaande wordt in dit geval als volgt geoordeeld.
4.3.
Provincie Overijssel voert aan dat zij aan de verplichtingen uit bedoeld (hersteld) vonnis heeft voldaan, stellende dat het bedrag waarop rechtsoverweging 3.1 en 3.2 van dit vonnis ziet, is voldaan door middel van verrekening met hetgeen zij nog van [gedaagde] diende te ontvangen, inclusief de daarover door [gedaagde] vanaf medio 2014 verschuldigde rente.
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat dit een inhoudelijk bezwaar betreft tegen voormelde veroordeling: provincie Overijssel is (kennelijk) van mening dat zij minder aan [gedaagde] heeft te betalen dan waartoe zij is veroordeeld. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter met zich mee dat een dergelijk (inhoudelijk) bezwaar niet in een executiegeschil als het onderhavige kan worden aangevoerd. Als uitgangspunt moet worden genomen dat partijen aan hetgeen in het litigieuze vonnis is beslist zijn gebonden. Enkel bezwaren die nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid kunnen in dit executiegeschil worden beslecht (artikel 3:13 BW); de (omvang van de) beweerde verrekeningsbevoegdheid had provincie Overijssel in de bodemprocedure aan de orde dienen te stellen.
Van misbruik van bevoegdheid kan sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een evidente juridische of feitelijke misslag of indien er sprake is van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zullen doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Niet gesteld of gebleken is dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk berust of een juridische of feitelijke misslag en evenmin dat sprake is van na het vonnis aan het licht gekomen feiten die een noodtoestand zullen doen ontstaan.
4.4.
Provincie Overijssel is – behoudens hoger beroep – gebonden aan hetgeen in voormeld (hersteld) vonnis is beslist en voor zover zij hieraan niet volledig heeft voldaan, houdt [gedaagde] recht en belang op de door haar aangezegde executiemaatregelen. Gelet hierop is de vordering van provincie Overijssel om [gedaagde] te verbieden (verdere) executiemaatregelen te treffen, niet voor toewijzing vatbaar. Wat provincie Overijssel overigens nog heeft betoogd, kan hieraan evenmin afdoen.
4.5.
Provincie Overijssel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.435,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt provincie Overijssel in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: