ECLI:NL:RBOVE:2016:2999

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
08/993007-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van autohandelaar voor opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting

Op 29 juli 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een 44-jarige autohandelaar uit Almelo veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van aangifte van de omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als enig aandeelhouder en bestuurder van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV, opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend, waardoor de Belastingdienst een bedrag van € 172.068,- misliep. De rechtbank legde een werkstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam aan het licht na een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waarbij onregelmatigheden in de aangiften werden vastgesteld. De verdachte had in de jaren 2011 en 2012 geen opzet op de onjuistheid van de aangiften, maar voor de jaren 2013 en 2014 oordeelde de rechtbank dat hij wel degelijk opzet had, omdat hij bewust nihilaangiften indiende terwijl hij wist dat er omzetbelasting afgedragen moest worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde bewezen, waarbij hij feitelijk leiding had gegeven aan de onjuiste aangiften.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/993007-15
Datum vonnis: 29 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] (Groot Brittannië),
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juli 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. M. Hendriks, advocaat te Nijmegen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander meerdere maandaangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV opzettelijk onjuist heeft gedaan, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding of daartoe opdracht heeft gegeven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011
tot en met 31 januari 2015 te Apeldoorn en/of te Almelo en/of te Enschede,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten één of meer (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten
name van [bedrijf 1] B.V en/of
[bedrijf 2] B.V. (handelend onder de fiscale eenheid
[bedrijf 1] B.V.), betreffende diverse periodes in het/de
ja(a)r(en) 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder aangiftes voor de
tijdvakken:
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) februari
en/of juli en/of december van het jaar 2011, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) mei en/of
juni en/of november van het jaar 2012, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) februari
en/of mei en/of augustus van het jaar 2013, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) januari
en/of april en/of december van het jaar 2014,
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte
dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat op de
vorenbedoelde aangifte(n) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan
omzet en/of (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan (verschuldigde)
omzetbelasting en/of een te hoog, althans onjuist, bedrag aan voorbelasting is
opgegeven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[bedrijf 1] B.V en/of [bedrijf 2] B.V.
(handelend onder de fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V.) op
één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en
met 31 januari 2015 te Apeldoorn en/of te Almelo en/of te Enschede, althans in
Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten één of meer (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting, ten
name van [bedrijf 1] B.V en/of
[bedrijf 2] B.V. (handelend onder de fiscale eenheid
[bedrijf 1] B.V.), betreffende diverse periodes in het/de
ja(a)r(en) 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014, waaronder aangiftes voor de
tijdvakken:
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) februari
en/of juli en/of december van het jaar 2011, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) mei en/of
juni en/of november van het jaar 2012, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) februari
en/of mei en/of augustus van het jaar 2013, en/of
- de (elektronische) aangifte(n) omzetbelasting over de maand(en) januari
en/of april en/of december van het jaar 2014,
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte
dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat op de
vorenbedoelde aangifte(n) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan
omzet en/of (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan (verschuldigde)
omzetbelasting en/of een te hoog, althans onjuist, bedrag aan voorbelasting is
opgegeven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, al
dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
(telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Volgens de officier kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2015 met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften voor de omzetbelasting. Zij verwijst in dit verband naar de zich in het dossier bevindende aangiften omzetbelasting, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen die verdachte bij de FIOD en ook ter zitting heeft afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
Weliswaar kan vastgesteld worden dat over de jaren 2011 tot en met 2014 onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan, maar verdachte heeft daarop geen (voorwaardelijk) opzet gehad.
De raadsman maakt in dat verband onderscheid tussen enerzijds de jaren 2011 en 2012 en anderzijds de jaren 2013 en 2014. Voor de jaren 2011 en 2012 is volgens de raadsman het (voorwaardelijk) opzet niet bewezen, omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte het risico van de onjuistheid van de aangiften bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft erkend dat er in de jaren 2011 en 2012 door het intensieve boekenonderzoek (over de periode 2006-2010) en de problemen met zijn zakenpartner zaken zijn blijven liggen. Bewijs dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het onjuist doen van aangiften omzetbelasting in die periode, is er echter niet.
Voor de jaren 2013 en 2014 heeft de raadsman eveneens bepleit dat het (voorwaardelijke) opzet op het doen van foutieve aangiften ontbreekt. Voor deze periode geldt dat verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar ten onrechte geen aan hem betaalde omzetbelasting aangaf, maar dat hij ook geen door hemzelf betaalde omzetbelasting terugvroeg van de Belastingdienst. Er is geen bewijs dat verdachte het gevolg van het niet volledig vermelden van alle omzetbelasting op de koop toe heeft genomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat het risico van de onjuistheid van de aangiften reeds toen bekend was bij verdachte, dan is er nog geen bewijs dat verdachte het kennelijke risico van die onjuistheid ook bewust heeft aanvaard.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Inleiding
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] BV. Deze rechtspersoon is opgericht op 16 augustus 2003. [bedrijf 1] BV is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] BV, die ook op
16 augustus 2003 is opgericht. De ondernemingsactiviteiten van [bedrijf 2] BV bestaan uit de in- en verkoop van nieuwe en gebruikte auto's. Dit vindt zowel in het binnen- als buitenland plaats. Vanaf de start van de ondernemingsactiviteiten is verdachte degene geweest die als enige de leiding had over het bedrijf.
Sinds 30 september 2003 voeren de hiervoor genoemde rechtspersonen samen een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
In de tenlastegelegde periode zorgde de vader van verdachte, [getuige 2] , voor de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV. De daarvoor noodzakelijke gegevens leverde verdachte aan hem aan.
De aangiftes omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014
De rechtbank leidt uit het dossier af dat in de ten laste gelegde periode op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV meerdere onjuiste aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 zijn gedaan.
Om tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen dient te worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting. In dit verband dient naar het oordeel van de rechtbank onderscheid gemaakt te worden tussen de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 en 2012 enerzijds en de jaren 2013 en 2014 anderzijds.
Opzet op de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 en 2012
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het onjuist doen van aangiften omzetbelasting op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV over de jaren 2011 en 2012, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte in de periode waarin de aangiften zijn gedaan in overleg was met de Belastingdienst over de resultaten van een boekencontrole over de jaren 2006 tot en met 2010. Naar aanleiding van deze controle zijn aan de fiscale eenheid aanzienlijke (naheffings)aanslagen omzetbelasting opgelegd. Tegen deze aanslagen zijn bezwaarschriften ingediend en het overleg hierover heeft in 2014 geleid tot een vaststellingsovereenkomst waarin diverse aanslagen zijn verminderd.
Weliswaar blijkt uit het dossier dat er fouten zaten in de administratieve vastleggingen van de fiscale eenheid, maar het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op de onjuistheid van de ingediende aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 en 2012 te komen.
Opzet op de onjuistheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014
Uit het dossier blijkt dat over de maanden januari, februari en maart van 2013 op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV negatieve aangiften omzetbelasting zijn gedaan. Over de overige maanden van 2013 en over alle maanden van 2014 zijn nihil-aangiften omzetbelasting gedaan.
Er is geen uitgewerkte financiële administratie van de onderneming over de jaren 2013 en 2014 aangetroffen. Wel zijn diverse inkoop- en verkoopfacturen, met daarop in rekening gebrachte omzetbelasting, inbeslaggenomen, evenals de bankafschriften van de onderneming over 2013 en 2014.
Uit een reconstructie van de financiële administratie blijkt dat een aantal van de aangiften omzetbelasting op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV over de jaren 2013 en 2014 – waaronder de in de tenlastelegging genoemde aangiften – onjuist is, omdat ten onrechte geen bedrag aan te betalen omzetbelasting is vermeld [1] .
Verdachte heeft bij de Belastingdienst/FIOD en ter terechtzitting verklaard dat hij zijn vader nihilaangiftes omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014 heeft laten doen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in die jaren wel handel heeft gedreven en facturen heeft opgemaakt waarop hij omzetbelasting in rekening bracht. Naar eigen zeggen heeft verdachte door het doen van nihilaangiften het bedrijf in leven gehouden.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wel degelijk wist dat er per saldo omzetbelasting afgedragen moest worden. Hij heeft daar echter bewust van afgezien omdat hij de af te dragen geldbedragen nodig had in de onderneming. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het onjuist doen van aangiften omzetbelasting.
Feitelijk leiding/opdracht geven
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting op naam van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV.
Gelet hierop acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Van het primair tenlastegelegde zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV (handelend onder de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV) in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2015 te Apeldoorn en/of te Almelo en/of te Enschede,
telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (elektronische) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V en/of [bedrijf 2] BV (handelend onder de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV), betreffende diverse periodes in de jaren 2013 en 2014, waaronder aangiftes voor de tijdvakken:
- februari en mei en augustus van het jaar 2013 en
- januari en april en december van het jaar 2014,
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat op de vorenbedoelde aangiften telkens een te laag bedrag aan omzet en telkens een te laag bedrag aan verschuldigde
omzetbelasting is opgegeven,
aan welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft gesteld dat verdachte verontschuldigbaar gedwaald heeft met betrekking tot de consequenties van de nihilaangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014; hij dacht dat hij met die handelwijze geen strafbare feiten pleegde. De raadsman verwijst hierbij naar een schriftelijke verklaring van verdachte’s [belastingadviseur] . Er is sprake van afwezigheid van alle schuld wegens verontschuldigbare rechtsdwaling, als gevolg waarvan verdachte ontslagen moet worden van rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt in dit verband dat op verdachte de zelfstandige verplichting rustte om te voldoen aan de bestaande belastingwet- en regelgeving en zich daaromtrent te informeren. Hij is daarin tekortgeschoten door na te laten zelf bij de Belastingdienst te informeren naar de geoorloofdheid van het doen van nihilaangiften omzetbelasting.
[belastingadviseur] heeft schriftelijk verklaard dat verdachte hem heeft meegedeeld dat hij nihilaangiften omzetbelasting indiende. Zij hebben daar vervolgens niet uitvoerig bij stil gestaan, aldus [belastingadviseur] . De rechtbank leidt hieruit af dat genoemde [belastingadviseur] verdachte niet ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat het indienen van nihilaangiften omzetbelasting geoorloofd was. Alleen al om deze reden kan het verweer niet slagen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van het indienen van nihilaangiften omzetbelasting over 2013 en 2014.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde
feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit
het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014 door de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV. De fiscale eenheid heeft hiervan financieel voordeel genoten. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank neemt bij de strafbepaling het financieel nadeel dat ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten is ontstaan als uitgangspunt. De rechtbank gaat daarbij uit van de nota van berekening die in de bijlage bewijsmiddelen is opgenomen. Het belastingnadeel ter zake van de omzetbelasting over de jaren 2013 en 2014 is berekend op € 172.068,--.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geven bij een benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250.000.-- een gevangenisstraf aan van 9 tot 12 maanden aan.
De rechtbank zal bij de strafoplegging tevens rekening houden met het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar teneinde hem te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de onder verdachte in beslag genomen ordner met administratieve bescheiden.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 91 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering , bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de in beslag genomen ordner met administratieve bescheiden aan
verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. U. van Houten en
mr. B.T.C. Jordaans, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Falkmann-Herber, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met het nummer 55092/6056092. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 juli 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte.
Ik ben voor honderd procent aandeelhouder en bestuurder van de [bedrijf 1] BV. Ik ben degene die uiteindelijk de touwtjes in handen heeft. Mijn vader zorgde voor de aangifte omzetbelasting van mijn bedrijven [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV in de periode 2006-2014. Hij deed dit op basis van door mij aangeleverde gegevens. Ik heb over de jaren 2013 en 2014 nihilaangiftes aangeleverd terwijl er wel handel werd gedreven. Ik heb zelf de beslissing genomen om deze nihilaangiftes te doen.
Je zou kunnen zeggen dat ik de Belastingdienst als financier gebruikte, om te voorkomen dat ik failliet zou gaan. Ik heb nihilaangiftes gedaan om mijn bedrijf in leven te houden. Ik hoopte met de belastingdienst een deal te kunnen sluiten. Ik ben, zo kunt u het noemen, gaan verrekenen met de Belastingdienst.
2.
De verklaring van de heer [belastingadviseur] , opgenomen in de bijlage van het pleidooi van mr. M. Hendriks, gehouden ter zitting van 15 juli 2016, inhoudende:
De exacte hoogte van de nog af te dragen omzetbelasting werd op dat moment echter niet berekend/vastgesteld. Enerzijds vanwege het feit dat de focus nagenoeg volledig lag op de motivering van de bezwaarschriften en de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. Anderzijds vanwege het feit dat de heer [verdachte] , vanwege zijn geschillen met zowel de Belastingdienst als zijn zakenpartner, te kampen kreeg met teruglopende omzetten en daarmee gepaard gaande krapte in de liquiditeit waardoor o.a. flinke achterstanden ontstonden in de betaling van onze facturen waardoor wij onze werkzaamheden op enig moment tot een minimum hebben beperkt.
3.
Een ambtsedige verklaring van [naam 1] , als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, met bijlagen, d.d. 1 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (DOC-021, pag. 216 e.v. van het strafdossier):
Deze verklaring betreft:
FISCALE EENHEID [bedrijf 1] B.V. EN [bedrijf 2] B.V. ,[adres] te ALMELO, sofinummer [nummer] (hierna te noemen belastingplichtige).
XHet persoonlijk domein met gebruikersnaam
[gebruikersnaam]van de aangever is geactiveerd met het daarbij opgegeven e-mailadres [e-mailadres] .
XOver de tijdvakken
januari 2011 t/m februari 2015zijn de aangiften omzetbelasting betreffende belastingplichtige elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst.
De gegevens die volgens de systemen op de door/namens belastingplichtige ingediende aangiften zijn vermeld, zijn als bijlagen bij deze verklaring gevoegd.
Bijlagen:
- maand mei 2013 DOC-021 (37 van 66), pag. 252
- maand augustus 2013 DOC-021 (40 van 66), pag. 255
- maand november 2013 DOC-021 (43 van 66), pag. 258
- maand januari 2014 DOC-021 (45 van 66), pag. 260
- maand februari 2014 DOC-021 (46 van 66), pag. 261
- maand april 2014 DOC-021 (48 van 66), pag. 263
- maand december 2014 DOC-021 (58 van 66), pag. 273 t/m 275
4.
Een geschrift, te weten de IKB uitdraai OB (omzetbelasting) aangifte 2013 en 2014 van de fiscale eenheid [bedrijf 1] BV (DOC-016 en DOC-017, pag. 207 t/m 2010 van het strafdossier).
5.
Een ambtsedige verklaring van [naam 2] , inspecteur, werkzaam bij de Belastingdienst/ kantoor Almelo, d.d. 5 oktober 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De ondergetekende [naam 2] verklaart, op basis van door de FIOD verstrekte informatie, dat:
- de aangiftes omzetbelasting over de jaren 2011 t/m 2014 ten name van de
FISCALE EENHEID [bedrijf 1] B.V. EN [bedrijf 2] B.V. , [adres] te ALMELO, sofinummer [nummer]onjuist dan wel onvolledig zijn ingediend;
- in 2013 omzetbelastingnadeel ter grootte van €
89.336,--is ontstaan
- in 2014 omzetbelastingnadeel ter grootte van
€ 82.730,--is ontstaan.
6.
Een geschrift, te weten de IKB uitdraai Fiscale eenheid OB (DOC-156, pag. 610), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Fiscale Eenheid OB
Sofinummer: 8123-23-312 FISCALE EENHEID [bedrijf 1] B.V. EN [bedrijf 2]
Oprichtingsdatum: [datum]
Rechtsvorm: FISCALE EENHEID OB
7.
Uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] BV (DOC-157, pag. 611 en 612) en [bedrijf 2] BV (DOC-158, pag. 613 en 614).
8.
Geschriften, te weten twee tabellen, inhoudende, zakelijk weergegeven, een berekening van het maandelijkse verschil in de BTW aangiften over de jaren 2013 en 2014 (DOC-109, pag. 415 en DOC-125, pag. 437):

Voetnoten

1.Dit geldt niet voor de aangiften over de maanden april en juli van 2013 en de maanden maart, mei, juli, augustus en september van 2014.