In deze zaak vordert de vrouw, eiseres, de schorsing van de uitvoerbaarheid van een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin haar verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige zoon naar Duitsland werd afgewezen. De vrouw heeft in 2014 gescheiden van de man, gedaagde, en heeft gezamenlijk gezag over hun zoon, geboren in 2010. De vrouw heeft sinds juni 2014 een nieuwe relatie en wil verhuizen naar Duitsland, waar zij een gezin wil stichten met haar nieuwe partner. De man heeft geen toestemming gegeven voor deze verhuizing, wat heeft geleid tot een juridische procedure.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw afgewezen. De rechter oordeelt dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij de schorsing van de beschikking, aangezien zij al maanden op de hoogte is van de verplichting om uiterlijk 1 augustus 2016 terug te verhuizen naar Nederland. De voorzieningenrechter stelt vast dat de belangen van de minderjarige voorop moeten staan en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van het Hof tot een noodtoestand zal leiden. De rechter concludeert dat de vrouw zich moet houden aan de beschikking van het Hof en dat de belangen van de minderjarige niet in het geding komen door de terugverhuizing.
De beslissing van de voorzieningenrechter is dat de vorderingen van de vrouw worden afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.