ECLI:NL:RBOVE:2016:2919

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
5166084 HA VERZ 16 – 86
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werkneemster in een kringloopwinkel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 juli 2016 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Het Goed en werkneemster [X]. De werkneemster had in een kringloopwinkel van haar werkgever de prijs van een tweedehands fiets, die zij voor haar dochter wilde kopen, zonder overleg met een bevoegd functionaris afgeprijsd van € 50,00 naar € 20,00. Dit handelen was in strijd met de interne regels van Het Goed, die vereisen dat een werknemer overleg moet plegen met een leidinggevende voordat een prijs wordt aangepast. De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster verwijtbaar had gehandeld, omdat zij niet de juiste procedures volgde en de regels overtrad die zij eerder had aanvaard. Het ontslag op staande voet dat volgde op deze gebeurtenis werd later ingetrokken, maar de kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren vanwege het verwijtbare handelen van de werkneemster. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2016 en kende de werkneemster een transitievergoeding toe van € 3.130,00. Het verzoek van de werkneemster om een billijke vergoeding werd afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknr. : 5166084 HA VERZ 16 – 86
Datum : 21 juli 2016

Beschikking in de zaak van:

de stichting HET GOED VESTIGING DEVENTER,

kantoorhoudende te Deventer,
verzoekende partij,
tevens (voorwaardelijk) verwerende partij,
verder te noemen Het Goed,
gemachtigde mr. G. Aufderhaar,
tegen

[X] ,

wonende te [plaats] ,
verwerende partij,
tevens (voorwaardelijk) verzoekende partij,
verder te noemen [X] ,
gemachtigde mr. E.J. Bijl,
toegevoegd onder nummer 2FG7936.

Verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
– verzoekschrift met producties
– verweerschrift met producties
– brief namens [X] van 29 juni 2016 met productie
– brief namens Het Goed van 4 juli 2016 met producties
– brief namens Het Goed van 6 juli 2016 met productie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016, tegelijk met de mondelinge behandeling van het kort geding dat [X] tegen Het Goed heeft aangespannen strekkende tot wedertewerkstelling. Hetgeen in het kort geding aan stukken is overgelegd en is gesteld wordt, met instemming van partijen, geacht tevens in de onderhavige procedure te zijn overgelegd en gesteld.

Geschil

Het Goed verzoekt, kort samengevat, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [X] primair op grond van verwijtbaar handelen van [X] , subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, en meer subsidiair op grond van andere omstandigheden. Het Goed is bereid aan [X] een transitievergoeding te betalen.
[X] verweert zich tegen het verzoek tot ontbinding. Zij verzoekt, onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden, om toekenning van (ook) een billijke vergoeding.

Beoordeling

1.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
[X] , geboren [geboortedatum] 1984, is op 1 juni 2009 in loondienst van Het Goed getreden nadat zij vanaf 18 juli 2007 bij Het Goed was geplaatst in het kader van een leerwerkplekovereenkomst. Het salaris van [X] bedraagt thans € 1.241,97 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Het betreft een parttime dienstverband van 30 uren per week. De functie van [X] is algemeen medewerker.
1.2.
Het Goed exploiteert een kringloopwinkel en handelt in tweedehands goederen.
Bij Het Goed zijn (onder meer)
Regels bij het Goed omtrent aankopen door medewerkers(hierna: de Regels) van toepassing. [X] heeft op 30 oktober 2014 deze Regels uitdrukkelijk aanvaard. In de Regels staat onder meer het volgende:
1. Je kan artikelen kopen aan de kassa in de winkel; voor of na werktijd, of tijdens de pauze.
(…)
4. Als er iets binnenkomt wat nog niet is geprijsd, dan mag dat nog niet worden verkocht. Als je iets wat nog niet is geprijsd wilt kopen, volg dan de richtlijnen van de bedrijfsleider. Neem daarbij in ieder geval de volgende regels in acht:
(…)
- De bedrijfsleider ofbevoegde leidinggevendebepaalt wat de waarde en prijs van het gereserveerde artikel is.
(…)
10. Geef nooit korting als je niet bent bevoegd door de bedrijfsleider, maar vraag een leidinggevende. Als je artikelen toch afprijst, of bewust niet aanslaat op de kassa, voor collega’s, vrienden, familieleden of jezelf, is dat een vorm van diefstal. Dat kan aangifte en zelfs ontslag betekenen.
1.3.
In de week voor zaterdag 14 mei 2016 heeft [X] een kinderfiets voor zichzelf - dat wil zeggen ten behoeve van haar dochter- zichtbaar voor derden gereserveerd. Aan de fiets was een prijskaartje bevestigd waarop een bedrag van € 50,00 stond. Op voornoemde zaterdag heeft [X] met een collega, [A] , de prijs van deze fiets besproken. Een prijs van € 20,00 werd door beiden redelijk geacht. [X] heeft vervolgens, zonder de fiets mee te nemen naar de kassa, de fiets bij de kassa, die werd bediend door [B] , afgerekend en na toepassing van een personeelskorting van 20%, € 16,00 betaald. De aankoop, inclusief de korting, is op een bon vermeld. Het prijskaartje van € 50,00 is later gevonden in een prullenbak op de afdeling waar [X] werkt.
1.4.
Op 18 mei 2016 heeft naar aanleiding van deze aankoop een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [X] en anderzijds [C] , haar leidinggevende, [D] , filiaalleider, en [E] , leidinggevende fietsenafdeling. Na dit gesprek is [X] op staande voet ontslagen, welk ontslag later is ingetrokken.
2.1.
De vraag die allereerst moet worden beantwoord is de vraag of [X] verwijtbaar heeft gehandeld en wel zodanig dat van Het Goed in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW).
2.2.
De kantonrechter overweegt het volgende.
[X] heeft de Regels op 30 oktober 2014 uitdrukkelijk aanvaard, is daarmee dus bekend dan wel kan ermee bekend worden geacht. Uit de Regels blijkt, dat Het Goed voorschriften heeft opgesteld om -kort gezegd- te voorkomen dat haar werknemers zich onterecht voordelen toe-eigenen door middel van aankoop van een artikel uit de winkel voor een te lage prijs.
2.3.
Nog niet geprijsde artikelen kunnen volgens de Regels worden gereserveerd, nadat de ‘
bedrijfsleider ofbevoegde leidinggevende’ heeft bepaald wat de waarde en de prijs van het gereserveerde artikel is, aldus artikel 4. De woorden
bevoegde leidinggevendezijn daarbij onderstreept, kennelijk om te benadrukken dat het om een bevoegd functionaris moet gaan. Zou de onderhavige fiets niet geprijsd zijn geweest, dan had [X] dus dienen te overleggen met de bedrijfsleider, [D] , of met [C] , haar direct leidinggevende, dan wel met [E] , leidinggevende van de afdeling fietsen, die de onderhavige fiets had geprijsd en daartoe was bevoegd.
Uit artikel 10 van de Regels volgt dat een werknemer nooit korting mag geven als hem daartoe door de bedrijfsleider niet de bevoegdheid is verleend. In dat geval dient overleg met een leidinggevende plaats te vinden. Het zelf afprijzen van een artikel wordt beschouwd als een vorm van diefstal.
Uit deze regels volgt dat het prijzen van een artikel en het verlenen van een korting op een reeds vastgestelde prijs uitsluitend is toegestaan indien een werknemer daartoe bevoegd is dan wel daarvoor van een bevoegd leidinggevende toestemming heeft gekregen.
2.4.
In het algemeen geldt dat indien een werknemer een aankoop ten behoeve van zichzelf in de winkel van zijn werkgever wil doen waarbij de prijs nog moet worden vastgesteld of een lagere prijs of korting wil bedingen, hij overleg met een daartoe bevoegd functionaris moet voeren. Dat geldt ook als daarvoor niet uitdrukkelijk een regel is gesteld. Een klant, en dus ook een werknemer die klant is, mag uiteraard niet zelf een prijs of korting bepalen.
2.5.
In het onderhavige geval heeft [X] een korting ten behoeve van zichzelf bedongen door middel van het afprijzen van de fiets. Zij had dus te allen tijde, ook indien bedoelde Regels niet bestonden, overleg met een daartoe bevoegd functionaris moeten voeren.
2.6.
De vraag is of [X] aan deze eis heeft voldaan, welke vraag de kantonrechter ontkennend beantwoordt.
Van belang is dat [X] heeft verklaard dat de fiets voorafgaand aan de zaterdag gedurende ongeveer een week in de winkel heeft gestaan en dat zij al die tijd de fiets ten behoeve van zichzelf had gereserveerd. De prijs van de fiets was reeds vastgesteld op € 50,00. [X] had, nu zij in de desbetreffende week heeft gewerkt, in die week overleg met haar direct leidinggevende, [C] , dan wel [E] , dan wel [D] , de bedrijfsleider, kunnen en behoren te voeren. Mochten [C] en [D] van de prijs van een fiets geen verstand hebben, zoals [X] ter zitting heeft verklaard, dan was haar, naar mag worden aangenomen, verzocht te wachten totdat (bijvoorbeeld) [E] weer terug was. Desgevraagd heeft [X] ter zitting verklaard dat zij in de week voorafgaand aan de bewuste zaterdag geen tijd had om aan een bevoegd functionaris een lagere dan de vastgestelde prijs te vragen, maar die verklaring is ongeloofwaardig. Daar komt bij dat ter zitting ook is verklaard dat [C] haar met de voorgenomen aankoop had gefeliciteerd. Zij heeft dus in de desbetreffende week wel met haar leidinggevende over de aankoop van de fiets gesproken.
2.7.
Pleit het [X] vrij dat zij op de bewuste zaterdag wel met [A] over de prijs van de fiets heeft gesproken en dat hij heeft aangegeven een prijs van € 20,00 redelijk te vinden? Ook deze vraag beantwoordt de kantonrechter ontkennend. [X] heeft niet mogen aannemen dat [A] bevoegd was namens haar werkgever de prijs van de fiets (opnieuw) te bepalen. De prijs van de fiets was al vastgesteld door [E] , [A] is geen leidinggevende van [X] en heeft evenmin de leiding op de afdeling fietsen, en aan hem is ook niet door de bedrijfsleider de bevoegdheid verleend een korting vast te stellen. [X] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat [A] in het verleden weleens een prijs van een fiets had vastgesteld, maar die verklaring is door Het Goed bestreden. Volgens haar mag [A] de prijs van schilderijen vaststellen. Uit het enkele feit dat hij in het verleden weleens een prijs van een fiets had vastgesteld mocht [X] , zo haar verklaring op dit punt al juist is, redelijkerwijs niet afleiden dat aan hem in het onderhavige geval de bevoegdheid toekwam een reeds vastgestelde prijs (aanzienlijk) te verlagen.
2.8.
Bij de kassa heeft [X] geen open kaart gespeeld. Zij heeft aan de kassier, [B] , niet meegedeeld dat de fiets, die zij niet naar de kassa had meegenomen, voor een bedrag van € 50,00 was geprijsd en dat zij de fiets van [A] voor € 20,00 mocht meenemen, maar heeft hem slechts meegedeeld dat de prijs van de fiets € 20,00 was. [B] heeft haar bovenop de korting de personeelskorting van 20% verleend, nadat [X] hem had gezegd dat de personeelskorting niet in de prijs van € 20,00 was begrepen. Het is op zijn minst de vraag of [X] de personeelskorting van 20% ook nog had gekregen indien een bevoegd functionaris op haar verzoek de prijs van de fiets van € 50,00 naar € 20,00 zou hebben verlaagd.
2.9.
De stelling van [X] dat een vergelijkbare fiets niet meer dan € 20,00 à € 25,00 waard is, doet niet ter zake. De prijs van de onderhavige fiets was vastgesteld op € 50,00 en als die prijs al te hoog was, dan rechtvaardigt dat niet dat zij is afgeweken van de voorgeschreven, en overigens voor de hand liggende route, te weten het overleggen met een bevoegd functionaris.
2.10.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de handelwijze van [X] niet alleen verwijtbaar is, maar ook zodanig verwijtbaar dat van Het Goed in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [X] heeft misbruik gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen en heeft de Regels niet nageleefd. En ook zonder die Regels had [X] kunnen en behoren te begrijpen dat een korting slechts met toestemming van een daartoe bevoegd functionaris kan worden afgesproken.
Weliswaar heeft [X] zich niet aan diefstal of verduistering schuldig gemaakt, maar haar handelwijze staat economisch gezien daaraan wel gelijk. Zij heeft haar werkgever voor een bedrag van € 24,00 (€ 50,00 - 20% korting - € 16,00) benadeeld. Dat kan niet als een bagatelkwestie worden afgedaan, mede vanwege de prijzen die Het Goed hanteert. Onweersproken is gebleven dat die prijzen sowieso al laag liggen, hetgeen uiteraard samenhangt met de omstandigheid dat het om tweedehandsartikelen gaat.
Het Goed heeft recht en belang bij de strikte handhaving van haar beleid dat gericht is op het voorkomen van benadeling door haar werknemers, ook als dat niet gepaard gaat met een strafbaar feit zoals diefstal of verduistering. Dat zij de Regels kenbaar voor haar werknemers handhaaft, is trouwens voldoende gebleken.
2.11.
Aan het vorenstaande doet niet af dat [X] vanaf juli 2007 voor Het Goed werkzaam is, zulks naar tevredenheid van Het Goed. Gegeven de leeftijd van [X] (32) en haar bij Het Goed opgebouwde werkervaring van negen jaar, heeft zij kansen op de arbeidsmarkt. Mochten die kansen zijn afgenomen door de onderhavige kwestie, dan kan zij dat slechts zichzelf verwijten.
2.12.
Aan de eisen die artikel 7:669 lid 1 BW stelt is verder voldaan. Herplaatsing ligt, daargelaten de vraag of dat mogelijk is, gegeven de oorzaak van de ontbinding niet in de rede. Een opzegverbod is niet van toepassing.
2.13.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2016 ontbinden, omdat partijen het over deze datum als zodanig eens zijn.
2.14.
Het Goed is bereid aan [X] een transitievergoeding te betalen. Die vergoeding zal door de kantonrechter worden berekend en toegekend, omdat partijen over de hoogte ervan van mening verschillen. De kantonrechter houdt bij de berekening van de vergoeding geen rekening met de periode juli 2007 tot en met mei 2009 omdat [X] in die periode geen arbeidsovereenkomst met Het Goed of een andere werkgever had, maar een leerwerkplekovereenkomst. Zij is niet dus in dienst geweest bij verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 aanhef en onder b BW. Tijdens de periode van de leerwerkplekovereenkomst ontving [X] geen loon maar zij behield haar uitkering.
2.15.
Uitgaande van de ontbinding per 1 september 2016, een bruto maandsalaris van € 1.241,97 bruto exclusief 8% vakantiegeld, zal de kantonrechter de vergoeding vaststellen op een bedrag van € 3.130,00 bruto.
2.16.
Het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [X] tot toekenning van een billijke vergoeding zal worden afgewezen, omdat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van Het Goed geen sprake is.
2.17.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

De beslissingen

De kantonrechter:
1. ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2016;
2. veroordeelt Het Goed aan [X] per 1 september 2016 te betalen € 3.130,00 bruto transitievergoeding;
3. wijst het door Het Goed meer of anders verzochte af;
4. wijst het tegenverzoek van [X] af;
5. verklaart de veroordeling sub 2 uitvoerbaar bij voorraad;
6. compenseert de proceskosten aldus, dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Gegeven door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.