ECLI:NL:RBOVE:2016:2901

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
08/993052-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot indienen van suppletie-aangifte en gevolgen van niet-naleving

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 25 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk leidinggevende van [verdacht bedrijf] B.V. werd beschuldigd van het opzettelijk niet indienen van een suppletie-aangifte voor de omzetbelasting over 2014. De verdachte was zich bewust van zijn verplichting om deze aangifte in te dienen, maar heeft dit nagelaten, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 111.946,-- voor de Belastingdienst. De rechtbank heeft het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en e-mailcorrespondentie van de accountant. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de erkenning van de verdachte van het gepleegde feit, zijn eerdere schone strafblad en de maatregelen die hij heeft genomen om de situatie binnen zijn bedrijf te verbeteren. De rechtbank heeft de verdachte ook gewaarschuwd dat bij een nieuwe overtreding de voorwaardelijke straf kan worden opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/993052-15
Datum vonnis: 25 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juli 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.M. Poland en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. F.B.A.M. van Oss, advocaat te Harderwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ervan beschuldigd wordt dat hij als feitelijk leidinggevende van [verdacht bedrijf] B.V. in de periode van maart 2015 tot en met oktober 2015 opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van een suppletie-aangifte.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
[verdacht bedrijf] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
vanaf 20 maart 2015 tot en met 29 oktober 2015 te Harderwijk en/of Almere,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n),
althans alleen, telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was
tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
te weten de verplichting ingevolge artikel 10a Algemene Wet inzake
Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uítvoeringsbesluit omzetbelasting 1968
juncto artikel 68 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 69
lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen,
opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te
weinig belasting werd geheven,
immers heeft [verdacht bedrijf] BV de in de hierboven vermelde regelgeving
opgenomen verplichting tot het doen van een suppletie, door het verstrekken
van de juiste en/of volledige inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
betrekking hebbende op de aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de
maand(en) januari tot en met december 2014, opzettelijk niet gedaan,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 17 september 2015, bijlage nr. V-01-001, pag. 30 t/m 34;
het proces-verbaal van ambtshandeling, bijlage nr. AMB-001, pag. 23 t/m 29;
het e-mailbericht van [accountant] van 12 juni 2015, bijlage nr. doc. 019, pag. 63 t/m 64.
5.2
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[verdacht bedrijf] BV in de periode vanaf 20 maart 2015 tot en met 29 oktober 2015 in Nederland, als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en gegevens en aanwijzingen, te weten de verplichting ingevolge artikel 10a Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 juncto artikel 68 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 69 lid 1 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft [verdacht bedrijf] BV de in de hierboven vermelde regelgeving opgenomen verplichting tot het doen van een suppletie, door het verstrekken van de juiste en volledige inlichtingen en gegevens en aanwijzingen, betrekking hebbende op de aangiften voor de omzetbelasting over de maanden januari tot en met december 2014, opzettelijk niet gedaan, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij het artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 10a, 68 en 69 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 15 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijk een feit begaan omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten het, als degene die ingevolge artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelastingen 1968, verplicht is alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze niet verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 462.397,-- , als gevolg van de niet ingediende suppletie-aangifte omzetbelasting over 2014.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het benadelingsbedrag moet worden bijgesteld. Daartoe heeft hij verwezen naar bijlage 1 van doc. 027, pag. 95, waaruit blijkt
- volgens de berekening van [accountantskantoor] , accountant van [verdacht bedrijf] B.V. - dat het bedrag van € 462.397,-- na een correctie ten aanzien van af te dragen BTW uit niet verzonden facturen (te weten bedragen van in totaal € 247.966,--, € 19.478,--, € 49.760,-- en € 33.247,--) bijgesteld moet worden naar een benadelingsbedrag van € 111.946,--.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
In bijlage 1 op pag. 95 is opgenomen een
“Beschrijving uitgevoerde werkzaamheden en feitelijke bevindingen behorend bij brief DK/150607”.Daarin staan de bevindingen van het accountantskantoor van [accountant] . Deze bevindingen zijn gebaseerd op de interne administratie van [verdacht bedrijf] B.V. over de jaren 2013, 2014 en 2015. Er is onderzoek gedaan naar de geboekte facturen, de omzet en de geboekte inkoopfacturen. Naar aanleiding hiervan is een herberekening gemaakt. Deze herberekening is aan de FIOD overhandigd en verdachte heeft ermee ingestemd. Gelet op deze herberekening gaat de rechtbank ervan uit dat het benadelingsbedrag € 111.946,-- moet zijn in plaats van het door de officier van justitie gestelde bedrag van € 462.397,--. De rechtbank neemt mede in aanmerking dat niet getwijfeld wordt aan de integriteit van de heer [accountant] , nu uit diverse e-mails van de heer [accountant] aan verdachte en aan de FIOD blijkt dat hij objectief gehandeld heeft.
De rechtbank stelt vast dat de discussie tussen de officier van justitie en de raadsman in feite neerkomt op een verschil van mening over de te trekken conclusie naar aanleiding van de herberekening. Over de feiten die daaraan ten grondslag liggen zijn zij het met elkaar eens. De rechtbank is van oordeel dat bij de strafmaat moet worden uitgegaan van het daadwerkelijke benadelingsbedrag en niet van het bedrag dat destijds bij wijze van suppletie had moeten worden ingediend. De rechtbank zal derhalve ervan uitgaan van een benadelingsbedrag van € 111.946,--.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij heeft daarbij aangegeven deze keuze bewust te hebben gemaakt, omdat hij het benodigde geld nog niet voorhanden had, ondanks het feit dat hij door de accountant meerdere malen op deze verplichting en de daaraan verbonden gevolgen is gewezen. Met de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is komen vast te staan dat deze keuze van verdachte is uitgemond in een delict. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Het niet indienen van de suppletie-aangifte door verdachte, de feitelijke leidinggever van [verdacht bedrijf] B.V., heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst een bedrag van € 111.946,-- aan omzetbelasting is misgelopen.
Wat betreft de op te leggen straf is de rechtbank van oordeel dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit het opleggen van een vrijheidsbenemende straf indiceren.
Daarbij houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van een benadelingsbedrag dat ligt tussen € 70.000,-- en € 125.000,-- vermelden die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter rekening houden met het feit dat verdachte het ten laste gelegde feit volmondig heeft erkend en niet eerder voor een soortgelijke feit met politie en justitie in aanraking is geweest. Tevens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte inmiddels orde op zaken heeft gesteld binnen [verdacht bedrijf] B.V. en er voor zorg heeft gedragen dat alsnog de suppletie-aangifte omzetbelasting 2014 bij de belastingdienst is ingediend.
De rechtbank zal verdachte derhalve veroordelen tot een werkstraf alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar als waarschuwing teneinde verdachte te weerhouden in de toekomst nogmaals soortgelijke feiten te plegen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: opzettelijk een feit begaan omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten het, als degene die ingevolge artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelastingen 1968, verplicht is alsnog bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze niet verstrekken, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
Mr. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.