Uitspraak
Rechtbank Overijssel
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd niet te hebben voldaan aan zijn meldplicht bij de verkoop van gevaarlijke stoffen, te weten aceton en zwavelzuur. De tenlastelegging omvatte de verkoop van 200 liter aceton aan twee verschillende afnemers in de periode van 2013 tot 2014, zonder de bevoegde instanties hiervan op de hoogte te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting op 5 juli 2016 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. A.G. Janssen - de Boer, de veroordeling van de verdachte heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.G. van den Biezenbos, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de melding mogelijk door een ander was gedaan en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging.
De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld, met name de vraag of de verdachte daadwerkelijk in gebreke was gebleven bij het melden van de transacties. De rechtbank concludeerde dat de e-mail van de Belastingdienst, waarin werd aangegeven dat de transacties niet bekend waren, niet voldeed aan de eisen van wettig bewijs. Hierdoor was er onvoldoende bewijs dat de verdachte zijn meldplicht had geschonden. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen die worden ingediend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het niet melden van de verkoop van aceton en zwavelzuur, en heeft daarmee de rechtszekerheid van de verdachte gewaarborgd.