ECLI:NL:RBOVE:2016:2770

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
08.964000-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het niet melden van de verkoop van gevaarlijke stoffen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd niet te hebben voldaan aan zijn meldplicht bij de verkoop van gevaarlijke stoffen, te weten aceton en zwavelzuur. De tenlastelegging omvatte de verkoop van 200 liter aceton aan twee verschillende afnemers in de periode van 2013 tot 2014, zonder de bevoegde instanties hiervan op de hoogte te stellen. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting op 5 juli 2016 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. A.G. Janssen - de Boer, de veroordeling van de verdachte heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.G. van den Biezenbos, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de melding mogelijk door een ander was gedaan en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering kritisch beoordeeld, met name de vraag of de verdachte daadwerkelijk in gebreke was gebleven bij het melden van de transacties. De rechtbank concludeerde dat de e-mail van de Belastingdienst, waarin werd aangegeven dat de transacties niet bekend waren, niet voldeed aan de eisen van wettig bewijs. Hierdoor was er onvoldoende bewijs dat de verdachte zijn meldplicht had geschonden. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor de beschuldigingen die worden ingediend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het niet melden van de verkoop van aceton en zwavelzuur, en heeft daarmee de rechtszekerheid van de verdachte gewaarborgd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.964000-15 (P)
Datum vonnis: 19 juli 2016
Vonnis (PROMIS) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1941 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juli 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.G. Janssen - de Boer en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Eindhoven, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, als marktdeelnemer, opzettelijk niet de bevoegde instanties onverwijld in kennis heeft gesteld van de verkoop van twee maal 200 liter aceton en 337 kilogrammen zwavelzuur
94%-98%
.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot en met 17 december 2013 te Twello, gemeente Voorst, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- in of omstreeks de periode gelegen tussen 23 juli 2013 tot en met 14 augustus 2013 in totaal 200 liter Aceton heeft verkocht aan afnemer [bedrijf 1] en/of
- in of omstreeks de periode gelegen tussen 10 december 2013 tot en met 17 december 2013 in totaal 200 liter Aceton heeft verkocht aan afnemer [bedrijf 2] en/of
- in of omstreeks de periode gelegen tussen 25 maart 2013 tot en met 1 mei 2014,
337 kilogrammen Zwavelzuur 94-98% heeft verkocht aan een of meer onbekende afnemer(s) en/of
(vervolgens) als marktdeelnemer (telkens) opzettelijk de bevoegde instanties niet onverwijld in kennis heeft gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen als omschreven in de bijlage van de Verordening 273/2004 van de Raad, dat/die er op wijst/wijzen of kan wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk (een)
hoeveelhe(i)d(en) aceton en/of andere stoffen verkocht en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of voorhanden gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd in de opzettelijke variant, nu de officier van justitie dit feit wettig en overtuigend bewezen acht.
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat, als er al sprake is van verkoop van genoemde stoffen en in genoemde hoeveelheden, de melding ook door een ander dan zijn cliënt kan zijn gedaan waardoor de melding mogelijk wel heeft plaatsgevonden. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de transacties niet zijn gemeld. Het e-mailbericht van de Belastingdienst is daarvoor onvoldoende.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende omstandigheden aanwezig zijn om te veronderstellen dat er mogelijk misbruik van genoemde stoffen zou worden gemaakt waardoor zijn cliënt derhalve niet verplicht was de transacties te melden.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de feiten gepleegd zijn door het bedrijf [bedrijf 3] en dat derhalve de verantwoordelijkheid niet is toe te rekenen aan verdachte.

5.De bewijsoverwegingen van de rechtbank

De rechtbank overweegt het volgende:
Verdachte wordt er van verdacht dat hij in de periode van 23 juli 2013 tot en met 1 mei 2014, aan diverse afnemers zwavelzuur 94%-98% en grote hoeveelheden aceton heeft verkocht. Deze transacties zouden verdacht zijn in die zin dat voornoemde stoffen, gezien de summiere informatie over de afnemende bedrijven, mogelijk zouden kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
Verdachte had in die gevallen de plicht deze transacties te melden bij de betreffende instantie van de Belastingdienst, afdeling Douane.
De rechtbank overweegt dat het niet melden van de transacties een cruciaal bestanddeel van het strafbare feit is en dat het bewijs op dit punt dan ook kritischer moet worden beoordeeld dan meer ondergeschikte onderdelen van de tenlastelegging. Met betrekking tot het ontbreken van de meldingen bevat het dossier een kopie van een interne e-mail van de heer [naam] van het Meldpunt Verdachte Transacties van de Belastingdienst/FIOD/Kantoor Eindhoven. Het antwoord van de heer [naam] op de vraag of de genoemde transactie zijn gemeld, luidt als volgt: “geen van de genoemde transactie zijn bij het meldpunt in Ehv bekend”.
De rechtbank stelt vast dat, conform de artikelen 339, eerste lid, sub 5 juncto 344, eerste lid, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), voornoemde e-mail dient te worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid. Op grond van de artikelen 339 juncto 344, eerste lid, onder sub 1 tot en met 4 Sv kan de e-mail slechts dienen als steunbewijs en heeft het niet de kracht van een op zichzelf staand bewijsmiddel.
Nu het dossier geen nadere bewijsmiddelen bevat die aan voornoemde wettelijke omschrijving voldoen, acht de rechtbank onvoldoende wettig bewezen dat verdachte niet aan zijn meldplicht heeft voldaan.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het tenlastegelegde vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. B.T.C. Jordaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.