5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 november 2015
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een hamer vast te houden en hem opzettelijk de woorden toe te voegen: “verlaat mijn woning anders sla ik je kop er af”.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij op 9 november 2015 in de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle aanwezig was om werkzaamheden uit te voeren. Toen [slachtoffer 1] de woning van perceel [nummer] (de woning van verdachte) binnenliep, hoorde hij verdachte schreeuwen dat hij zijn woning moest verlaten en dat hij anders zijn kop eraf zou slaan. [slachtoffer 1] negeerde deze bedreiging en ging door met zijn werkzaamheden. Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat verdachte achter hem ging staan, met een hamer zwaaide en nogmaals zei dat [slachtoffer 1] moest oprotten. Voor zijn eigen veiligheid is [slachtoffer 1] toen de woning uitgevlucht.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 2] . Ook [slachtoffer 2] is op 9 november 2015 werkzaam geweest in de omgeving van de woning van verdachte. Op een gegeven moment zag hij zijn collega [slachtoffer 1] de woning van verdachte uit stormen. [slachtoffer 1] vertelde hem dat hij door verdachte was bedreigd en dat verdachte met een hamer al zwaaiend achter hem had gestaan, waarbij verdachte had gezegd: “Als je nu mijn woning niet verlaat dan doe ik je wat aan”. Op het moment dat [slachtoffer 1] dit aan [slachtoffer 2] vertelde zag [slachtoffer 2] verdachte achter de voordeur van zijn woning met een hamer in zijn hand staan.
De rechtbank stelt vast dat alleen aangever heeft verklaard over de dreigende woorden die in de tenlastelegging zijn opgenomen. De rechtbank acht dit echter wél wettig en overtuigend bewezen. Voor het overige gedeelte van het tenlastegelegde bestaat op basis van de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] voldoende bewijs. Onder die omstandigheden kan ook een deel van het tenlastegelegde dat ziet op de bedreigende woorden door één getuigenverklaring worden bewezen.
feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 11 november 2015 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend zwaaiende bewegingen te maken met een zwaard en ze de woorden toe te voegen: “iedereen opdonderen anders maak ik iedereen af” en/of “ik maak jullie koud” en/of “ik hak jullie koppen eraf”.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaring blijkt dat hij op 11 november 2015 werkzaam was op het balkon aan de achterzijde van de woning van verdachte in de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle. Hij zag dat verdachte vanuit zijn woning het balkon op liep en een zwaard in zijn handen had. Hij zag dat verdachte met het zwaard rond zwaaide en hoorde verdachte zeggen dat iedereen moest oprotten en dat ze anders koud gemaakt zouden worden.
Ook aangever [slachtoffer 2] was op 11 november 2015 werkzaam aan de achterzijde van de woning van verdachte. Hij zag verdachte met een samuraizwaard naar buiten komen en het zwaard dreigend in zijn hand houden. Hij hoorde verdachte schreeuwen dat hij hun koppen er af zou hakken.
De verklaringen van aangevers worden ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 3] , de buurman van verdachte. Hij zag op 11 november 2015 verdachte naar buiten komen met een zwaard naast zijn lichaam en hoorde verdachte schreeuwen in de richting van een aantal werkmannen dat hij hen zou afmaken.
feit 3
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank acht gelet op de grote afstand tussen de plek waar de aangever [slachtoffer 3] en de getuige [getuige 1] zich bevonden, te weten op de ballustrade van de 9e verdieping van het door aangever en verdachte bewoonde flatgebouw, en de plek waar verdachte zich bevond, te weten op de begaande grond voor dit flatgebouw, de waarneming van de aangever en de getuige onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen dienen. Om die reden kunnen de door aangever en genoemde getuige afgelegde verklaringen niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Nu verdachte het feit heeft ontkend, is er onvoldoende bewijs zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
feit 4
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft gesteld, van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuigen betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dus kunnen worden gebruikt voor de bewezenverklaring, omdat de afgelegde verklaringen op hoofdzaken gelijkluidend zijn en twee van de getuigen en aangever op de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden of de dag daarop door de politie zijn gehoord. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken, zo de raadsman, zonder nadere onderbouwing heeft gesteld, dat de aangever en de getuigen er een persoonlijk belang bij zouden hebben om niet de waarheid te vertellen.
De rechtbank acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meerdere keren tegen het gezicht te slaan.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat hij op 14 maart 2016 met een groep in Zwolle aanwezig was. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de groep verdachte zag aan komen lopen en dat getuige [getuige 2] besloot om haar arm op te steken en verdachte te groeten. Als reactie hierop kwam verdachte richting [getuige 2] lopen. [slachtoffer 4] is voor [getuige 2] gaan staan en heeft tegen verdachte gezegd dat hij maar gewoon moest doorlopen en dat ze geen ruzie zochten. Verdachte bleef doorlopen in de richting van [slachtoffer 4] , waarop [slachtoffer 4] zijn arm heeft uitgestoken met de bedoeling verdachte tegen te houden. Verdachte liep vervolgens tegen de arm van [slachtoffer 4] aan, waarop [slachtoffer 4] hem zachtjes terugduwde met zijn arm. Verdachte stapte vervolgens op [slachtoffer 4] af en gaf hem opzettelijk en met een tot vuist gebalde linkerhand een klap op het rechteroog. Dit deed pijn, maar toch bleef [slachtoffer 4] voor [getuige 2] staan. Toen verdachte [slachtoffer 4] wilde trappen, maakte verdachte een rare beweging waardoor hij ten val kwam. Aangezien dit er volgens de groep grappig uit zag, moest de groep lachen. Verdachte stond snel weer op en sloeg [slachtoffer 4] opzettelijk met kracht tegen zijn kaak. Vervolgens liep verdachte weg. Als gevolg van de mishandeling heeft [slachtoffer 4] een wondje onder zijn rechteroog en een pijnlijke kaak.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door meerdere getuigen. Getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] hebben allen verklaard dat ze zich op 14 maart 2016 in Zwolle bevonden, dat [getuige 2] naar verdachte zwaaide en dat verdachte vervolgens op haar af kwam lopen. Ze hebben allen verklaard dat [slachtoffer 4] vervolgens tussen verdachte en [getuige 2] in is gaan staan, althans dat [slachtoffer 4] zijn arm tussen [getuige 2] en verdachte heeft gehouden en dat verdachte toen een vuistslag tegen het oog van [slachtoffer 4] heeft gegeven. Ze hebben allen verklaard dat verdachte ten val is gekomen toen hij [slachtoffer 4] wilde trappen en dat ze hier om moesten lachen. Ook de verklaring van [slachtoffer 4] dat verdachte vervolgens is opgestaan en hem voor een tweede maal in het gezicht heeft geslagen, wordt door al deze getuigenverklaringen ondersteund.
Gelet op het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten.