ECLI:NL:RBOVE:2016:2727

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
08.730710-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over bedreiging en mishandeling met psychiatrische behandeling

Op 19 juli 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit Zwolle, die werd beschuldigd van bedreiging en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de man schuldig was aan het bedreigen van meerdere slachtoffers met een hamer en een zwaard, en hem werd ook mishandeling ten laste gelegd. De feiten vonden plaats in de periode van november 2015 tot maart 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en dat hij ten tijde van de feiten niet toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 5 juli 2016, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en op basis van deze verklaringen is de verdachte voor de feiten 1, 2 en 4 schuldig bevonden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 3, omdat er onvoldoende bewijs was. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.730710-15
Datum vonnis: 19 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , 8031 SM Zwolle,
verblijvende in het PPC te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 juli 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
feit 2:[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
feit 3:[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
feit 4:[slachtoffer 4] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 9 november 2015 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (op korte afstand van die [slachtoffer 1] ) zwaaiende bewegingen gemaakt met twee, althans een of meer, zwaarden en/of een hamer, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 1] twee, althans een of meer, zwaarden en/of een hamer heeft (vast)gehouden en/of daarbij opzettelijk die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd “verlaat mijn woning anders sla ik je kop er af”;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2015 te Zwolle [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zwaaiende bewegingen gemaakt met een zwaard, althans duidelijk zichtbaar voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een zwaard (vast) gehouden en/of daarbij opzettelijk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “iedereen opdonderen anders maak ik iedereen af” en/of “ik maak jullie koud” en/of “ik hak jullie koppen eraf”;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2016 te Zwolle [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, vinger(s) een snijdende beweging gemaakt langs zijn, verdachtes, keel, althans een gebaar van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 14 maart 2016 te Zwolle [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar wordt opgelegd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van de bewijsmiddelen die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht en daarvan deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijspraak bepleit en voor het onder 4 tenlastegelegde primair vrijspraak wegens onvoldoende bewijs en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging omdat zijn cliënt uit noodweer heeft gehandeld.
De raadsman heeft zich voor het onder 2 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De raadsman heeft daarnaast ten aanzien van feit 4 betoogd dat de verklaringen van de aangever en de getuigen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft daarbij betoogd dat de getuigen en de aangever er baat bij hebben om niet de waarheid te spreken over wat zij verdachte hebben aangedaan, om hun opleiding niet in gevaar te brengen.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 november 2015
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een hamer vast te houden en hem opzettelijk de woorden toe te voegen: “verlaat mijn woning anders sla ik je kop er af”.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij op 9 november 2015 in de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle aanwezig was om werkzaamheden uit te voeren. Toen [slachtoffer 1] de woning van perceel [nummer] (de woning van verdachte) binnenliep, hoorde hij verdachte schreeuwen dat hij zijn woning moest verlaten en dat hij anders zijn kop eraf zou slaan. [slachtoffer 1] negeerde deze bedreiging en ging door met zijn werkzaamheden. Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat verdachte achter hem ging staan, met een hamer zwaaide en nogmaals zei dat [slachtoffer 1] moest oprotten. Voor zijn eigen veiligheid is [slachtoffer 1] toen de woning uitgevlucht.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 2] . Ook [slachtoffer 2] is op 9 november 2015 werkzaam geweest in de omgeving van de woning van verdachte. Op een gegeven moment zag hij zijn collega [slachtoffer 1] de woning van verdachte uit stormen. [slachtoffer 1] vertelde hem dat hij door verdachte was bedreigd en dat verdachte met een hamer al zwaaiend achter hem had gestaan, waarbij verdachte had gezegd: “Als je nu mijn woning niet verlaat dan doe ik je wat aan”. Op het moment dat [slachtoffer 1] dit aan [slachtoffer 2] vertelde zag [slachtoffer 2] verdachte achter de voordeur van zijn woning met een hamer in zijn hand staan.
De rechtbank stelt vast dat alleen aangever heeft verklaard over de dreigende woorden die in de tenlastelegging zijn opgenomen. De rechtbank acht dit echter wél wettig en overtuigend bewezen. Voor het overige gedeelte van het tenlastegelegde bestaat op basis van de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] voldoende bewijs. Onder die omstandigheden kan ook een deel van het tenlastegelegde dat ziet op de bedreigende woorden door één getuigenverklaring worden bewezen.
feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 11 november 2015 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend zwaaiende bewegingen te maken met een zwaard en ze de woorden toe te voegen: “iedereen opdonderen anders maak ik iedereen af” en/of “ik maak jullie koud” en/of “ik hak jullie koppen eraf”.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaring blijkt dat hij op 11 november 2015 werkzaam was op het balkon aan de achterzijde van de woning van verdachte in de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle. Hij zag dat verdachte vanuit zijn woning het balkon op liep en een zwaard in zijn handen had. Hij zag dat verdachte met het zwaard rond zwaaide en hoorde verdachte zeggen dat iedereen moest oprotten en dat ze anders koud gemaakt zouden worden.
Ook aangever [slachtoffer 2] was op 11 november 2015 werkzaam aan de achterzijde van de woning van verdachte. Hij zag verdachte met een samuraizwaard naar buiten komen en het zwaard dreigend in zijn hand houden. Hij hoorde verdachte schreeuwen dat hij hun koppen er af zou hakken.
De verklaringen van aangevers worden ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 3] , de buurman van verdachte. Hij zag op 11 november 2015 verdachte naar buiten komen met een zwaard naast zijn lichaam en hoorde verdachte schreeuwen in de richting van een aantal werkmannen dat hij hen zou afmaken.
feit 3
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank acht gelet op de grote afstand tussen de plek waar de aangever [slachtoffer 3] en de getuige [getuige 1] zich bevonden, te weten op de ballustrade van de 9e verdieping van het door aangever en verdachte bewoonde flatgebouw, en de plek waar verdachte zich bevond, te weten op de begaande grond voor dit flatgebouw, de waarneming van de aangever en de getuige onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen dienen. Om die reden kunnen de door aangever en genoemde getuige afgelegde verklaringen niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Nu verdachte het feit heeft ontkend, is er onvoldoende bewijs zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
feit 4
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft gesteld, van oordeel dat de verklaringen van de aangever en de getuigen betrouwbaar en geloofwaardig zijn en dus kunnen worden gebruikt voor de bewezenverklaring, omdat de afgelegde verklaringen op hoofdzaken gelijkluidend zijn en twee van de getuigen en aangever op de dag waarop het feit heeft plaatsgevonden of de dag daarop door de politie zijn gehoord. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken, zo de raadsman, zonder nadere onderbouwing heeft gesteld, dat de aangever en de getuigen er een persoonlijk belang bij zouden hebben om niet de waarheid te vertellen.
De rechtbank acht mitsdien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meerdere keren tegen het gezicht te slaan.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] blijkt dat hij op 14 maart 2016 met een groep in Zwolle aanwezig was. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat de groep verdachte zag aan komen lopen en dat getuige [getuige 2] besloot om haar arm op te steken en verdachte te groeten. Als reactie hierop kwam verdachte richting [getuige 2] lopen. [slachtoffer 4] is voor [getuige 2] gaan staan en heeft tegen verdachte gezegd dat hij maar gewoon moest doorlopen en dat ze geen ruzie zochten. Verdachte bleef doorlopen in de richting van [slachtoffer 4] , waarop [slachtoffer 4] zijn arm heeft uitgestoken met de bedoeling verdachte tegen te houden. Verdachte liep vervolgens tegen de arm van [slachtoffer 4] aan, waarop [slachtoffer 4] hem zachtjes terugduwde met zijn arm. Verdachte stapte vervolgens op [slachtoffer 4] af en gaf hem opzettelijk en met een tot vuist gebalde linkerhand een klap op het rechteroog. Dit deed pijn, maar toch bleef [slachtoffer 4] voor [getuige 2] staan. Toen verdachte [slachtoffer 4] wilde trappen, maakte verdachte een rare beweging waardoor hij ten val kwam. Aangezien dit er volgens de groep grappig uit zag, moest de groep lachen. Verdachte stond snel weer op en sloeg [slachtoffer 4] opzettelijk met kracht tegen zijn kaak. Vervolgens liep verdachte weg. Als gevolg van de mishandeling heeft [slachtoffer 4] een wondje onder zijn rechteroog en een pijnlijke kaak.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door meerdere getuigen. Getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] hebben allen verklaard dat ze zich op 14 maart 2016 in Zwolle bevonden, dat [getuige 2] naar verdachte zwaaide en dat verdachte vervolgens op haar af kwam lopen. Ze hebben allen verklaard dat [slachtoffer 4] vervolgens tussen verdachte en [getuige 2] in is gaan staan, althans dat [slachtoffer 4] zijn arm tussen [getuige 2] en verdachte heeft gehouden en dat verdachte toen een vuistslag tegen het oog van [slachtoffer 4] heeft gegeven. Ze hebben allen verklaard dat verdachte ten val is gekomen toen hij [slachtoffer 4] wilde trappen en dat ze hier om moesten lachen. Ook de verklaring van [slachtoffer 4] dat verdachte vervolgens is opgestaan en hem voor een tweede maal in het gezicht heeft geslagen, wordt door al deze getuigenverklaringen ondersteund.
Gelet op het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 9 november 2015 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte een hamer vastgehouden en opzettelijk die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd “verlaat mijn woning anders sla ik je kop er af”;
feit 2
hij op 11 november 2015 te Zwolle [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend zwaaiende bewegingen gemaakt met een zwaard en daarbij opzettelijk die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd “iedereen opdonderen anders maak ik iedereen af” en/of “ik maak jullie koud” en/of “ik hak jullie koppen eraf”;
feit 4
hij op 14 maart 2016 te Zwolle [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem meermalen, tegen het gezicht te slaan.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ter terechtzitting heeft de verdediging ten aanzien van feit 4 een beroep op noodweer gedaan. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Uit deze bewijsmiddelen volgt immers allereerst dat verdachte de situatie zelf heeft opgezocht en een bedreigende situatie heeft gecreëerd door naar de groep toe te lopen en desgevraagd niet weg te lopen maar juist uit het niets aangever [slachtoffer 4] tegen het gezicht te slaan., terwijl er, gelet op de genoemde getuigenverklaringen, in deze situatie evenmin een moment ontstond waarop verdachte genoodzaakt was om zichzelf te verdedigen. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn tevens geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
bedreiging met zware mishandeling,
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd,
feit 4
het misdrijf:
mishandeling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van F.P.J. van Soeren, psychiater, van 23 juni 2016. Van Soeren concludeert dat bij verdachte sprake lijkt te zijn van zeer ernstige persoonlijkheidspathologie type cluster-B. Dit uit zich op meerdere levensgebieden. Er is sprake van instabiele intermenselijke relaties, impulsiviteit die hem zelf kan schaden en (voorbijgaande) aan stress gebonden paranoïde ideeën. Deze symptomen passen bij de borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is volgens Van Soeren sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis die te herleiden lijkt te zijn naar affectieve verwaarlozing in de vroege jeugd. Ook is sprake van langdurig en fors alcoholgebruik en drugsgebruik.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport van H.E.W. Koornstra, psycholoog, van 3 juni 2016. De conclusies in dit rapport luiden onder meer dat bij verdachte sprake is van heftige persoonlijkheidsdynamiek waarbij achterdocht de boventoon voert binnen een chaotische, afwijzingsgevoelige en weinig sociale inbedding. Verdachte is een man met ernstige persoonlijkheidspathologie bij wie zich psychotische episodes voordoen, kennelijk in periodes van verhoogde stress en misbruik van alcohol en cocaïne. Antisociale en borderline trekken staan bij de persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond. Ten tijde van het onder 1 en 2 tenlastegelegde lijkt volgens Koornstra sprake te zijn van een psychotische episode.
Volgens deskundige Van Soeren was verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten paranoïd-psychotisch. Dit was van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde en vormt een verklaring voor deze gedragingen. Over de mate van toerekening stelt Van Soeren dat het lijkt dat verdachte niet in staat was zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen en dat hij dus ten tijde van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet toerekeningsvatbaar was.
Volgens deskundige Koornstra was verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar, gezien de psychotische toestand waarin hij verkeerde.
De rechtbank neemt deze bevindingen van de deskundigen over en volgt hen in de conclusie over de mate van toerekenbaarheid van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten aan verdachte. De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van het onder 4 tenlastegelegde feit aan verdachte, maar gezien het door de deskundigen geschetste persoonsprofiel, de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte ook ten tijde van het onder 4 tenlastegelegde volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Dit leidt tot de slotsom dat, gelet op het geheel van de gedragingen in samenhang met de stoornis van verdachte, het bewezenverklaarde verdachte wegens de ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen straf of maatregel en de gronden daarvoor

8.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het wetboek van Strafrecht (artikel 37 plaatsing), voor de duur van 1 jaar.
De raadsman heeft betoogd dat - als het tenlastegelegde al bewezenverklaard kan worden -zijn cliënt ten tijde van het tenlastegelegde niet volledig ontoerekeningsvatbaar was en een artikel 37 plaatsing dus niet aan de orde is. Zijn cliënt was voor hij werd aangehouden al onder behandeling bij Creating Balance en dit traject kan volgens de raadsman op vrijwillige basis voorgezet worden. De raadsman heeft voorts gesteld dat de tijd die zijn cliënt in voorarrest heeft gezeten al voldoende straf oplevert en eventueel kan worden aangevuld met een voorwaardelijke straf, eventueel met bijzondere voorwaarden.
8.2
De gronden voor een straf of maatregel
Over de vraag of en zo ja welke maatregel passend en geboden is, overweegt de rechtbank, tegen de achtergrond van het voorgaande en alle feiten en omstandigheden afwegende, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, te weten een paranoïd-psychotisch toestandsbeeld in periodes van grote (sociale) stress, hetgeen heeft geleid tot bedreigingen en mishandeling van – naar het aanziet – volstrekt willekeurige personen in de omgeving van de verdachte met wie hij werd geconfronteerd. Daarnaast is de diagnose borderline en een antisociale persoonlijkheidsstoornis zeer aannemelijk. De rechtbank acht, gezien de aanloop naar de feiten en de ernst van de stoornis, de kans op herhaling van dergelijke (gewelddadige) feiten zeer aanwezig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voor zijn psychiatrische stoornis behandeld dient te worden, welke behandeling allereerst in een klinische setting zal dienen plaats te vinden.
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Bij haar overweging heeft de rechtbank tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 mei 2016, waaruit blijkt dat verdachte zich in het verleden meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van (gewelds)delicten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen in de (reeds aangehaalde) Pro Justitia-rapportage van F.P.J. van Soeren, psychiater, van 23 juni 2016 en van H.E.W. Koornstradrs. C. Sipma, psycholoog, van 3 juni 2016, wordt geadviseerd over de op te leggen straf of maatregel.
Deskundigen Van Soeren en Koornstra achten de kans op recidive (zeer) groot als verdachte niet wordt behandeld voor zijn problematiek. Verdachte handelt vanuit een agressieve impuls en vanuit een gevoel dat de ander hem niet serieus neemt of treitert. Verdachte heeft hier zelf geen zicht op en kan dit ook niet bijsturen. Daarbij speelt mee dat verdachte zich door zijn sociale omstandigheden onvoldoende kan onttrekken aan stressoren. Het is van belang dat - gezien verdachte zijn sociale kwetsbaarheid en zijn gebrek aan inzicht daarin- eerst wordt gewerkt aan probleembesef en inzicht en daarna aan het omgaan met die kwetsbaarheid. Het advies is verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis zodat toegewerkt kan worden naar het verkrijgen van ziektebesef- en inzicht. Na een jaar kan de behandeling eventueel op vrijwillige basis voortgezet worden onder begeleiding van een forensisch ACT team.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport van J.H.A. Hakvoort, reclasseringswerker, van 12 mei 2016. In het rapport staat – zakelijk weergegeven – onder meer dat verdachte al vanaf zijn 14e jaar te kampen heeft met gedragsproblemen. Volgens de reclassering is bij verdachte sprake van een forse (zorgwekkende) alcohol- en drugsafhankelijkheid die mogelijk mede veroorzakers zijn van de psychische klachten die verdachte ervaart. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor antisociale trekken en wisselt verdachte snel van emoties. Dit maakt dat er momenteel op alle leefgebieden problemen spelen. De reclassering heeft een klinische plaatsing geadviseerd, bij voorkeur een artikel 37 plaatsing, omdat een klinische behandeling binnen een ander justitieel kader niet haalbaar is.
Gelet op het in voormelde rapportages vermelde ziektebeeld van verdachte, in samenhang met de aard van de onderhavige feiten en het recidiverisico, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor anderen. De rechtbank acht daarom de oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37, 39, en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
2. het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
4. het misdrijf:
mishandeling;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één (1) jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. C.H. Beuker, rechters, in tegenwoordigheid van A.A. de Haan-Geertsema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
Buiten staat
mr. F. van der Maden, mr. S. Taalman en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feit 1 en 2
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, Districtsrecherche, onderzoeksdossier bedreiging/mishandeling/wapendelict. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 4
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, Basisteam Zwolle, met nummer PL0600-2016157977. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 11 november 2015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 6-8):
(…) Afgelopen maandag 9 november 2015 was ik werkzaam bij de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle, bij perceel [nummer] . (…) Ik liep de woning binnen omdat ik wilde stofzuigen. (…) Ik hoorde dat de donkere man schreeuwde dat ik zijn woning moest verlaten anders zou hij mijn kop eraf slaan. (…) Vervolgens zag ik direct dat de man achter mij ging staan. Ik draaide mij om en zag dat de man met een hamer zwaaide. (…) Hij begon wederom te schreeuwen dat ik moest oprotten. (…);
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 november 2015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 11-13):
(…) Afgelopen maandag 9 november 2015 was ik werkzaam op de negende verdieping van de [naam] flat te Zwolle. (…) In de woning [adres] zag ik een Antilliaanse man, ik zal hem verder [verdachte] noemen. (…) Op een gegeven moment zag ik mijn collega [slachtoffer 1] vanuit de woning van [verdachte] naar buiten stormen. (…) Ik hoorde hem zeggen, dat hij door [verdachte] bedreigd was (…) en dat [verdachte] op een gegeven moment met een hamer al zwaaiend achter [slachtoffer 1] had gestaan. (…) Op het moment dat [slachtoffer 1] mij dit vertelde, zag ik [verdachte] achter de voordeur van zijn woning met een hamer in zijn hand staan. (…).
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 11 november 2015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 6-8):
(…) Op woensdag 11 november 2015 was ik werkzaam in de ‘ [naam] ’ flat te Zwolle. (…) Wij waren aan de achterzijde van de woning van perceel [nummer] bezig. (…) Vervolgens zagen wij dat de donkere man met rasta haren vanuit zijn woning het balkon opliep. Wij hoorden dat de man schreeuwde ‘dat iedereen moest opdonderden anders maak ik iedereen af’. Ik zag vervolgens dat de man een zwaard in zijn handen had. (…) Ik zag dat hij met het zwaard rond zwaaide en wederom begon te schreeuwen. Hij schreeuwde ‘dat we moesten oprotten anders maak ik jullie koud. Ik ben er helemaal klaar mee iedereen nu oprotten’. (…);
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 11 november 2015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 11-13):
(…) Vandaag woensdag 9 november 2015 was ik werkzaam in de [naam] flat te Zwolle. (…) Ik en [slachtoffer 1] liepen voor de woning van [verdachte] langs. (…) kort daarop zag ik dat hij ineens en vanuit het niets met een samuraizwaard naar buiten kwam. (…) Ik zag dat hij dit zwaard dreigend in zijn hand hield. Ik hoorde hem daarbij schreeuwen: ?Ik hak jullie koppen eraf? (…);
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 11 november 2015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 14-15):
(…) Op woensdag 11 november 2015 stond ik op mijn balkon in de [naam] flat te Zwolle. (…) Ik zag dat [verdachte] naar buiten kwam. Ik zag dat hij het zwaard naast zijn lichaam had. Ik hoorde dat hij schreeuwde Ik maak jullie af. (…).
Feit 4
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 14 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 3-5):
(…) Op maandag 14 maart 2016 te Zwolle, stond ik samen met een aantal klasgenoten bij mijn school. (…) De man stapte vervolgens op mij af en gaf mij een klap op mijn oog. Hij sloeg mij opzettelijk en met kracht met zijn tot vuist gebalde linkerhand op mijn rechteroog. (…) Ik voelde pijn aan mijn oog. (…) Hij stapte weer in mijn richting en sloeg mij vervolgens weer opzettelijk met kracht in mijn gezicht. Ditmaal met zijn tot vuist gebalde rechterhand. Hij raakte mij op mijn kaak. (…) Als gevolg van de twee klappen in mijn gezicht heb ik een klein wondje onder mijn rechteroog en een pijnlijke kaak. (…);
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 15 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 8 en 9):
(…) Op maandag 14 maart 2016 stond ik aan de achterzijde van het Deltioncollege in Zwolle. (…) Ik zag in ieder geval dat hij [slachtoffer 4] eenmaal met een vuist op zijn rechteroog raakte. (…) De man stond echter weer op en sloeg [slachtoffer 4] toen voor de tweede maal raak, maar toen op zijn kaak. (…) Later zag ik ook een bloeduitstorting onder het rechteroog van [slachtoffer 4] . (…);
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 15 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 10 en 11):
(…) Op maandag 14 maart 2016 was ik aan de achterzijde van het Deltioncollege te Zwolle. (…) Op dat moment zag ik dat de man [slachtoffer 4] een vuistslag tegen het oog gaf. Dit ging kennelijk opzettelijk, met kracht en met de rechtervuist. (…) Ik hoorde dat de man [slachtoffer 4] raakte. (…) Ik zag dat de man heel snel uithaalde en met grote kracht met één van zijn vuisten tegen de kaak van [slachtoffer 4] sloeg. Ik hoorde de kaak van [slachtoffer 4] knakken. (…) Ik zag dat rond het oog van [slachtoffer 4] , vooral eronder, het blauw was verkleurd door een bloeduitstorting. (…);
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 18 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 12 en 13):
(…) Op 14 maart 2016 stond ik bij de achteringang van het Deltioncollege te Zwolle. (…) Meteen zag ik dat de man een vuistslag recht naar voren gaf precies op het rechteroog van [slachtoffer 4] . Dit ging snel, met kracht en duidelijk opzettelijk. (…) Ik zag dat de man meteen nog een vuistslag gaf op de linkerzijde van de kaak van [slachtoffer 4] . (…);
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 14 en 15):
(…) Op 14 maart 2016 stond ik bij de achteringang van het Deltioncollege te Zwolle. (…) Ik zag dat de man met een vuist hard tegen een oog van [slachtoffer 4] aan sloeg. (…) Ik zag dat de man met een vuist hard tegen de kin van [slachtoffer 4] sloeg. (…);
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] van 22 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 16 en 17):
(…) Op maandag 14 maart 2016 was ik aan de achterzijde van het Deltioncollege te Zwolle. (…) Ik zag toen dat de man uit het niets uithaalde met één van zijn armen en [slachtoffer 4] kennelijk opzettelijk en met kracht sloeg op één van zijn ogen. (…) Hij stond weer op en ik zag toen dat hij opnieuw hard uithaalde met één van zijn armen en ik zag dat [slachtoffer 4] nu door hem op zijn kaak werd geslagen. (…) Later zag ik onder één van de ogen van [slachtoffer 4] een schaafwondje, ten gevolge van de klap. (…);
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 maart 2016, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 24-29):
V: (…) Ben jij maandag 14 maart 2016 nabij de school het Deltioncollege te Zwolle geweest? (…) A: Ik loop daar dagelijks langs. (…) Het kan zijn dat de jongen tegen mijn vuisten is aangelopen. (…).