ECLI:NL:RBOVE:2016:271

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
181493 / KG RK 32-2016
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in jeugdzorgzaak

Op 28 januari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kinderrechter mr. A. Flos. Het wrakingsverzoek werd ingediend tijdens de mondelinge behandeling van een verzoek van Stichting Jeugdbescherming Overijssel om de minderjarige dochter van verzoeker uit huis te plaatsen. Verzoeker stelde dat de kinderrechter objectief partijdig was en dat er geen sprake was van een eerlijke rechtsgang voor zijn dochter. De kinderrechter heeft het wrakingsverzoek niet geaccepteerd en heeft aangegeven dat verzoeker geen concrete feiten heeft aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De kinderrechter heeft benadrukt dat hij de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunten te onderbouwen, maar dat de algemene beschuldigingen van leugens niet voldoende zijn om tot wraking over te gaan. De rechtbank heeft uiteindelijk het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing van de kinderrechter niet blijk gaf van vooringenomenheid. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: 181493 / KG RK 32-2016
Beslissing van 28 januari 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te Enschede,
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. A. Flos in zijn hoedanigheid van kinderrechter bij deze rechtbank, verder te noemen: de kinderrechter.

1.De procedure

1.1.
Op 18 januari 2016 heeft verzoeker, tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van Stichting Jeugdbescherming Overijssel, de gecertificeerde instelling (hierna: GI) zijnde een verzoek strekkende tot het verlenen van machtiging om de minderjarige dochter van verzoeker, [dochter] dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling (geregistreerd onder zaaknummer: 180894/JE RK15/2129), de kinderrechter gewraakt.
1.2.
De kinderrechter heeft niet berust in de wraking.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op woensdag 20 januari 2016 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De GI is, hoewel uitgenodigd, niet verschenen.
1.4.
Omdat verzoeker niet (tijdig) heeft kunnen beschikken over het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 januari 2016 en het schriftelijke verweer van de rechter op het wrakingsverzoek, is de voortzetting van de mondelinge behandeling nader bepaald op vrijdag 22 januari 2016. De uitnodiging van deze mondelinge behandeling is op 21 januari 2016 aan verzoeker persoonlijk uitgereikt. Verzoeker heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven en is ter mondelinge behandeling niet meer verschenen.
1.5.
De kinderrechter heeft reeds in zijn schriftelijke reactie d.d. 18 januari 2016 te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het verzoek, tenzij de rechtbank dat noodzakelijk zou achten.
1.6.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
In het proces-verbaal, dat is opgemaakt van de terechtzitting van de kinderrechter d.d. 18 januari 2016, zijn onder meer de navolgende passages opgenomen:
De kinderrechter:
Samenvattend zegt u dus dat de plaatsing van [dochter] uw goedkeuring heeft als u maar voldoende betrokken blijft.
De vader:
Dat is niet mijn antwoord. Als er iets met [dochter] is dan wil ik gebeld worden in plaats van de jeugdbeschermer. Die heeft alleen maar een toezichthoudende rol. De gezinshuisouders kunnen ook met mij overleggen. Ik kan zelf ook van alles regelen. Ik wil nu antwoord hebben van de jeugdbeschermer. Waarom trekt u de leugens van de jeugdbeschermer niet in twijfel? Ik heb bewijs dat er stukken in het plan van aanpak staan die gelogen zijn. Ik wil geen geheime plaatsing. Dat is een juridische dwaling. Ik verzoek u dus om de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Ze hebben zelfs mijn dochter overgehaald om mijn gezag niet te erkennen. Het maakt mij woest. Het gaat om mijn kind. Ik hoop dat hij zijn eigen kinderen beter beschermt. Ik vraag u waarom u de informatie van mij niet hoeft waaruit blijkt dat de GI leugens verspreidt. Als u deze informatie toch wilt, dan verzoek ik u om aanhouding van de behandeling. Dan kan ik de stukken laten zien.
De kinderrechter:
Ik kan pas iets met uw stukken als u zegt dat deze aantonen dat het verzoek niet in het belang is van [dochter] . Het kan namelijk zo zijn dat een machtiging tot uithuisplaatsing wel in haar belang is.
De vader:
Waar staat in de stukken dat het plan van aanpak klopt? Van mij mag ze wonen waar ze nu woont, op de voorwaarde dat ik overal bij wordt betrokken. Anders had de GI mijn gezag moeten afpakken. Ik heb mijn advocaat vanochtend ontslagen. Zit u hier als onafhankelijk rechter? Heeft u trouw gezworen aan de Kroon? Of zit u hier als mens met respect voor het IVRK en het mensenrechtenverdrag?
De kinderrechter:
Ik zit hier als onafhankelijk rechter. Het gaat mij om het belang van [dochter] .
De vader:
De stukken in het verzoek staan vol leugens. Op basis hiervan kunt u niet beslissen.
De kinderrechter:
De vader zegt dat hij overal bij betrokken wil worden. Wil de GI daar op reageren?
De GI:
De plaatsing is tot stand gekomen omdat [dochter] dit zelf wilde. Ze heeft hierover contact gehad met [naam] . Ze wil naar zelfstandigheid toe groeien. Wij hebben de plaatsing geformaliseerd. Het verzoek en de bijlagen zijn toegestuurd aan de moeder en aan opa en oma, waar de vader verbleef. Hij had daar de stukken kunnen ophalen. [dochter] wil niets met haar moeder te maken hebben. De moeder is het overigens wel eens met ons verzoek. Ze wil het beste voor [dochter] . Ik heb de vader gezegd dat de plaatsing geheim is en blijft omdat op de plek waar [dochter] verblijft ook andere kinderen verblijven, waar de gezinshuisouders ook verantwoordelijk voor zijn. Ze willen daar dus niet met de vader worden geconfronteerd. [dochter] zelf vond het niet nodig dat de plaatsing geheim moest blijven. Ik heb hierin dus een afweging moeten maken. Vader heeft geen goede naam bij de hulpverlening. Vandaar dat ik op deze manier heb gehandeld.
De vader:
De jeugdbeschermer heeft [dochter] gechanteerd. Hij is een vies mannetje, daarom wil [dochter] geen contact met mij. Ik wraak u op dezelfde gronden als de vorige keer.
De kinderrechter:
Op welke gronden doet u uw wrakingsverzoek?
De vader:
Dit is geen goed en eerlijk proces voor mijn dochter. Er is sprake van objectieve partijdigheid. U trekt de informatie van de GI niet in twijfel. Ik ben het niet oneens met de plaatsing van [dochter] maar de papieren staan vol met leugens. Dit is geen eerlijk rechtsproces voor mijn dochter.

3.Het standpunt van de kinderrechter:

3.1.
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust. Hij heeft het volgende aangevoerd, voor zover hier van belang:
Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat ik objectief partijdig ben en dat er geen sprake is van een eerlijke rechtsgang voor zijn dochter [dochter] .
Ik bestrijd de stelling van verzoeker en ik constateer dat hij geen concrete feiten en omstandigheden aanvoert die een zwaarwichtige aanwijzing opleveren voor het standpunt dat ik jegens hem een vooringenomenheid koester, dan wel dat de (kennelijk) bij verzoeker op dat punt gerezen twijfel objectief gerechtvaardigd is. Het lijkt er met name om te gaan dat ik de heer [verzoeker] niet in de gelegenheid heb gesteld zijn stellingen te onderbouwen dat (minimaal) 80% van het plan van aanpak en het verzoekschrift is gelogen. Naar mijn mening heb ik de heer [verzoeker] op juiste wijze getracht uit te leggen dat ik met zo’n algemene stelling over leugens niet veel kan, als niet eerst duidelijk wordt wat er dan gelogen zou zijn en welke mening de heer [verzoeker] daarover dan is toegedaan.
Voor zover de heer [verzoeker] heeft bedoeld dat hij onvoldoende in de gelegenheid is geweest zich voor te bereiden op onderhavige zitting, deel ik die mening niet en is bovendien een spoedige voortgang van de behandeling van het verzoek van groot belang. De heer [verzoeker] heeft alle stukken kunnen inzien en zijn mening daarover kunnen vormen. Dat hij de stukken bij de eerste behandeling op 11 januari 2016 niet bij de hand had door een onverwachte aanhouding, was reden de behandeling een week aan te houden. Dat het de heer [verzoeker] niet gelukt is in die week alsnog de beschikking te krijgen over die stukken, is voor mij geen reden de zaak nogmaals aan te houden, te meer nu de heer [verzoeker] wel kennis heeft kunnen nemen van de stukken en in het belang van [dochter] is dat er spoedig duidelijkheid komt op de vraag of er een machtiging uithuisplaatsing dient te worden verleend.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
4.2.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek d.d. 20 januari 2016 heeft verzoeker volhard in de door hem aangevoerde gronden. Naar de rechtbank begrijpt is de kinderrechter gewraakt omdat verzoeker hem verwijt dat hij weigert de door verzoeker als “leugens van GI” betitelde standpunten en rapportage van de GI in twijfel te trekken en dat de kinderrechter weigert de bij verzoeker in het bezit zijnde informatie, waaruit kan worden afgeleid dat GI die leugens verspreidt, te onderzoeken.
4.4.
De klachten van verzoeker bevatten slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de kinderrechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Verzoeker volstaat enkel met de stelling over bewijsstukken te beschikken waaruit de door hem beweerde leugens van de GI kunnen worden afgeleid, daar allereerst van hem mag worden verwacht dat hij de door hem slechts algemeen gestelde term ‘leugens’ nader aanduidt en voorts dat hij zijn geconcretiseerde beschuldigingen onderbouwt. Zowel het een als het ander heeft hij nagelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de kinderrechter, onder deze omstandigheden, met zijn weigering een nader onderzoek in te stellen naar de beweerde leugens, geen blijk gegeven van vooringenomenheid, noch kan daar een objectief gerechtvaardigde vrees uit worden afgeleid.
4.5.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. A.E. Zweers, E. Venekatte en J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.