ECLI:NL:RBOVE:2016:270

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
C/08/180288/HA RK 852-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van het verzoek tot wraking van een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak hebben drie verzoeksters, wonende in respectievelijk Benneveld, Beemster en Rijsenhout, een verzoek tot wraking ingediend tegen kantonrechter mr. A.M.S. Kuipers. Dit verzoek werd gedaan tijdens de behandeling van een bodemprocedure, geregistreerd onder zaaknummer 4619869 EJ VERZ 15-426, waarin de verzoeksters de ontslag van hun broer als executeur van de nalatenschap van hun overleden moeder betwistten. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op een vertrouwensbreuk, die volgens de verzoeksters voortkwam uit de gang van zaken tijdens eerdere zittingen. Ze voerden aan dat de kantonrechter op een felle toon had gevraagd naar geluidsopnames van de zittingen en dat haar houding en opmerkingen de indruk wekten dat zij al een oordeel had gevormd over de zaak.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De kantonrechter heeft de beschuldigingen van partijdigheid en de schijn daarvan weersproken. Echter, de wrakingskamer concludeerde dat de opmerkingen van de kantonrechter tijdens de zitting van 14 december 2015, waarin zij een 'dringend advies' gaf aan de verzoeksters om rekening en verantwoording af te leggen, de indruk wekten dat zij al een beslissing had genomen over de voortzetting van het executeurschap van de wederpartij. Dit leidde tot de objectief gerechtvaardigde vrees dat de kantonrechter niet onbevooroordeeld zou zijn in de bodemprocedure.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, met de conclusie dat de schijn van partijdigheid was gewekt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2016 door de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/180288/HA RK 852-15
Beslissing van 25 januari 2016
in de zaak van
[verzoekster 1],
wonende te Benneveld,
verder ook te noemen [verzoekster 1] ,
[verzoekster 2],
wonende te Beemster,
verder ook te noemen [verzoekster 2] ,
[verzoekster 3],
wonende te Rijsenhout,
verder ook te noemen [verzoekster 3] ,
verzoeksters tot wraking,
strekkende tot wraking van mr. A.M.S. Kuipers in haar hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank, verder ook te noemen de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting van de zaak die is geregistreerd onder 4619869 EJ VERZ 15-426 (hierna ook: de bodemprocedure) hebben verzoeksters een verzoek tot wraking van mr. A.M.S. Kuipers gedaan, zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015.
1.2.
Op 15 december 2015 hebben verzoeksters hun wrakingsgronden aangevuld.
1.3.
Mr. A.M.S. Kuipers heeft niet berust in de wraking en heeft op 21 december 2015 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, alsmede op de aanvullende gronden.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 11 januari 2016 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeksters verschenen. Ter zitting hebben verzoeksters pleitaantekeningen gehanteerd en extra wrakinggronden geformuleerd. De kantonrechter heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord.
[betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), wederpartij van verzoeksters in de bodemprocedure, is, vergezeld door haar advocaat mr. M. ter Brake, eveneens verschenen.
1.5.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Op 22 september 2015 en op 5 oktober 2015 heeft in de zaak, die is geregistreerd onder zaaknummer 4300492 EJ VERZ 300-15, een mondelinge behandeling plaatsgevonden van het verzoek van verzoeksters om de toenmalige executeur, zijnde hun broer [naam] (hierna: [naam] ), te ontslaan als executeur wegens gewichtige redenen. Kantonrechter
mr. M. van Rhijn heeft verzoeksters bij beschikking van 9 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [naam] conform de daartoe geboden mogelijkheid in het testament van erflaatster, [betrokkene] als opvolgend executeur in zijn plaats heeft gesteld en zelf ontslag heeft genomen, zodat ontslag van [naam] door de kantonrechter niet meer aan de orde kon zijn. Verzoeksters zijn van mening dat de beschikking van 9 oktober 2015 op een onjuiste grondslag berust en stellen dit in de procedure die is geregistreerd onder 4619869 EJ VERZ 15-426 aan de orde.
2.2.
In de procedure die is geregistreerd onder 4619869 EJ VERZ 15-426 heeft op
14 december 2015 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. In dat proces-verbaal is - voor zover hier relevant - het volgende vastgelegd:

De kantonrechter vraagt aan [betrokkene] of [naam] bij haar al rekening en verantwoording over het door hem gevoerde verweer (beheer,wrakingskamer
) heeft afgelegd.
[betrokkene] stelt dat [naam] alle informatie mondeling heeft doorgegeven en dat een en ander nog niet op schrift is gesteld.
De kantonrechter geeft een dringend advies een en ander op korte termijn plaats te laten vinden. Hierbij dient rekening en verantwoording te worden afgelegd conform te regels van bewindvoering.”

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeksters leggen - zakelijk weergegeven - het volgende aan hun verzoek ten grondslag.
De aangevoerde wrakingsgronden ter zitting van 14 december 2015
3.2.
Het verzoekschrift is grotendeels gebaseerd op de vertrouwensbreuk, aldus verzoeksters. Volgens hen is die vertrouwensbreuk gebaseerd op de gang van zaken bij de vorige zittingen. De kantonrechter heeft op felle toon geëist dat zij zouden aangeven of er toen opnames zijn gemaakt. Alle vragen die je zou moeten stellen om te achterhalen of het verslag van hen of het proces-verbaal van de rechtbank het juiste is, zijn volgens verzoeksters ten onrechte niet gesteld.
Voorts is de insteek van de kantonrechter, gelet op de instructies ter zitting, gericht op de continuering van het executeurschap van [betrokkene] , waarbij de optie [verzoekster 2] als executeur voor de kantonrechter geen optie lijkt. De kantonrechter heeft daarmee een voorschot genomen op de uitkomst van de zaak.
Tot slot stellen verzoeksters dat de kantonrechter erg snel en streng corrigeert.
De aanvullingen
3.3.
Verzoeksters vullen hun verzoek aan in die zin dat zij herhalen dat de kantonrechter heeft aangegeven dat het niet anders kan dan dat er ter zitting van
22 september en 5 oktober 2015 geluidsopnames zijn gemaakt, dat de behandeling ter zitting van 14 december 2015 niet is gericht op waarheidsvinding en dat de bejegening door de kantonrechter op die zitting ongepast is geweest. Tot slot stellen verzoeksters dat voor zover de instructie dat er eerst griffierecht moet worden betaald door verzoeksters alvorens er een zittingsdatum kon worden bepaald, afkomstig is van de kantonrechter, deze zo onbegrijpelijk is dat daaruit de (schijn van) vooringenomenheid kan worden afgeleid.
De extra wrakingsgronden
3.4.
De extra wrakingsgronden die verzoeksters aanvoeren betreffen de (on)juistheid van het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015 en voorts een herhaling van door hen reeds aangevoerde gronden (vertrouwensbreuk en de (on)juistheid van de processen-verbaal van de zitting van 22 september 2015 en 5 oktober 2015).

4.Het standpunt van mr. A.M.S. Kuipers

4.1.
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en weersproken dat sprake is van partijdigheid of de schijn daarvan. Zij stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende:
4.2.
Gelet op de gedetailleerde weergave van het volgens verzoeksters verhandelde tijdens de voorgaande zittingen, kon zij zich niet aan de indruk onttrekken dat opnames zijn gemaakt. Opname van het verhandelde ter zitting is alleen toegestaan indien dit vooraf wordt meegedeeld en de andere partij geen bezwaar heeft.
Zij heeft vervolgens samengevat waar de zaak om gaat (zijn er gewichtige redenen om de
executeur te ontslaan) en [verzoekster 3] het woord gegeven.
Wat betreft de (on) juistheid van de processen-verbaal heeft de kantonrechter vermeld dat deze voor haar als uitgangspunt dienden.
4.3.
De kantonrechter heeft steeds aangegeven welke vraag in deze procedure centraal staat: “Zijn er gewichtige redenen om de huidige executeur te ontslaan?
Daarbij wensten verzoeksters dat de kantonrechter de weg volgde die door hen werd beschreven. Dus uitzoeken of de processen-verbaal een juiste weergave vormen van het verhandelde tijdens de zittingen van 22 september 2015 en 5 oktober 2015 of dat hun versie van het verhandelde juist is.
4.4.
Haar opmerking ‘misschien wel zo handig dat u dat zo snel mogelijk doet’ ziet volgens de kantonrechter waarschijnlijk op het punt dat zij aan de orde heeft gesteld over het afleggen van rekening en verantwoording door [naam] (de vorige executeur) aan [betrokkene] . In het proces-verbaal is te lezen hoe een en ander is gegaan. De verwoording door verzoekers is daarmee niet in overeenstemming, aldus de kantonrechter.
4.5.
Verzoekster hebben uitgebreid de gelegenheid gehad om, zonder interrupties van de zijde van verweerster, het verzoek toe te lichten. Diverse keren is sprake geweest van een interruptie van de zijde van verzoeksters tijdens het betoog van de zijde van verweerster en de kantonrechter kan zich herinneren dat zij bij de vierde of vijfde interruptie tegen [verzoekster 3] heeft gezegd ze haar mond moest houden.
4.6.
Met de planning van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter, tot slot, niets van doen.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoeksters nog een drietal “extra wrakingsgronden” toegevoegd. Volgens artikel 37 lid 3 Rv moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeksters bekend zijn geworden. Met deze gronden kan daarom geen rekening worden gehouden. Met de aanvullingen ingediend op 15 december 2015 - waar de kantonrechter overigens ook op heeft gereageerd - kan wel rekening worden gehouden, nu deze zijn ingediend naar aanleiding van het eerst op 15 december 2015 ontvangen proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015.
5.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4.
Vast staat, dat in de onderhavige bodemprocedure nog geen (inhoudelijke) beslissing is genomen.
5.5.
De wrakingsgronden die zijn gericht op de uitlatingen van de kantonrechter dat zij de inhoud van de processen-verbaal van 22 september 2015 en 5 oktober 2015 als uitgangspunt bij de behandeling van het ontslagverzoek in de bodemprocedure neemt, bevatten geen concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de kantonrechter vooringenomen was tegen verzoeksters of dat objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. De rechter dient, ook in opvolgende procedures uit te gaan van de juistheid van de inhoud van een proces-verbaal, waarin het verhandelde ter zitting en de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen is vastgelegd. De kantonrechter kon en behoefde in de bodemprocedure niet te onderzoeken of de inhoud van de processen-verbaal, die bovendien zijn opgemaakt van een tweetal zittingen ten overstaan van een andere kantonrechter dan de onderhavige, wel juist waren. De processen-verbaal waren en zijn een gegeven. De wrakingsgronden die betrekking hebben op de uitlatingen van de kantonrechter over de (on)juistheid van de inhoud van voornoemde processen-verbaal, dienen dan ook reeds op grond van het voorgaande te worden verworpen.
5.6.
Indien en voor zover de klachten van verzoeksters de wijze betreffen waarop zij door de kantonrechter ter zitting zijn bejegend, oordeelt de wrakingskamer dat voor dergelijke klachten de wrakingsprocedure niet is bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van de kantonrechter tegen verzoeksters ligt besloten of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, hebben verzoeksters verder niet aangevoerd. De feiten en omstandigheden die verzoeksters wel hebben aangevoerd zijn naar het oordeel van de wrakingskamer ontoereikend om tot die conclusie te komen. De wrakingskamer onderstreept in dat kader dat het bewaken van de orde ter zitting is voorbehouden aan de rechter, teneinde alle partijen in voldoende mate in de gelegenheid te stellen hun ‘zegje te doen’. Indien en voor zover de behandelend rechter constateert dat die orde wordt verstoord door het voortdurend onderbreken van de wederpartij, dan heeft hij/zij niet alleen de bevoegdheid maar ook de plicht om in te grijpen.
5.7.
Uit de wet (Wgbz) volgt dat eerst griffierecht dient te worden betaald alvorens een verzoek in behandeling kan worden genomen. Hetgeen verzoeksters in dit verband hebben aangevoerd kan om die reden reeds niet slagen.
5.8.
Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting heeft de wrakingskamer de overtuiging gekregen dat de kantonrechter niet subjectief partijdig is geweest, maar juist haar best heeft gedaan om - zeker gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen en de emotionele situatie ter zitting - een voor beide partijen acceptabel verloop van de zitting te bereiken.
5.9.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de vrees voor partijdigheid echter objectief gerechtvaardigd met betrekking tot de volgende opmerkingen van de kantonrechter, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 14 december 2015: “
De kantonrechter vraagt [betrokkene] of [naam] bij haar al rekening en verantwoording heeft afgelegd.” en “
De kantonrechter geeft een dringend advies een en ander op korte termijn plaatst te laten vinden. Hierbij dient rekening en verantwoording over het door hem gevoerde verweer (beheer, rechtbank) te worden afgelegd conform de regels van bewindvoering.”. Het ‘dringende advies’ van de kantonrechter om op korte termijn rekening en verantwoording te laten afleggen door [naam] aan [betrokkene] is een instructie die is gericht op continuering van het executeurschap van [betrokkene] . Deze instructie veronderstelt dat [betrokkene] executeur is en blijft, terwijl dat laatste nu juist onderwerp van geschil is in de onderliggende bodemprocedure. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de kantonrechter met deze opmerking bij verzoeksters de indruk kunnen wekken dat zij reeds een beslissing heeft genomen op de vraag die in de bodemprocedure voorligt, namelijk of [betrokkene] executeur is en of zij haar executeurschap kan en mag voortzetten. Aldus kon bij verzoeksters de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de kantonrechter niet volledig open zou staan voor de door verzoekster aangevoerde stellingen in de bodemprocedure en dat van een onbevangen beoordeling geen sprake meer kon zijn. De schijn van partijdigheid is gewekt.
5.10.
Het verzoek tot wraking dient te worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.E. Zweers, H. Bottenberg-van Ommeren en
F. Koster in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.J.M. Morskieft en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2016.