ECLI:NL:RBOVE:2016:2369

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
C/08/187319 / KG ZA 16-197
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding betreffende eigendomsvoorbehoud en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap [A] en de curator mr. M.G.I.W. Teunis van de failliete onderneming [C], alsook de besloten vennootschap [B]. De eiseres, [A], vorderde afgifte van goederen die zij op de bouwlocatie had geplaatst, alsmede toegang tot deze locatie om de goederen op te halen. De vorderingen waren gebaseerd op een eigendomsvoorbehoud dat volgens [A] van toepassing zou zijn op de geleverde goederen. De rechtbank oordeelde echter dat het eigendomsvoorbehoud niet kon slagen, omdat de goederen al eigendom waren van [B] op het moment dat het eigendomsvoorbehoud werd overeengekomen. Dit was het gevolg van de Algemene Inkoopvoorwaarden die van toepassing waren op de onderaannemingsovereenkomst tussen [B] en [C]. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [A] niet toewijsbaar waren, omdat een eigendomsvoorbehoud geen werking kan hebben ten aanzien van goederen die al in eigendom toebehoorden aan een derde partij. Tevens werd [A] veroordeeld in de proceskosten, zowel aan de zijde van de curator als aan de zijde van [B]. De kosten werden begroot op respectievelijk € 1.701,00 en € 2.745,00. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. W.F. Boele.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/187319 / KG ZA 16-197
Vonnis in kort geding van 15 juni 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Goorhuis Oude Sanderink te Enschede,
tegen

1.mr. M.G.I.W. TEUNIS

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[C],
kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Admiraal te Zwolle
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.E. Ettema te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] , de curator en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2016 met producties 1 tot en met 11
  • de bij faxbericht van 8 juni 2016 van de zijde van de curator overgelegde producties 12 tot en met 14
  • de bij faxbericht van 8 juni 2016 van de zijde van [B] overgelegde producties 15 tot en met 17
  • de mondelinge behandeling op 9 juni 2016
  • de pleitnota van [A]
  • de pleitnota van de curator
  • de pleitnota van [B] alsmede een drietal producties (bijlage 1, 2 en 3).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[B] heeft van Stichting Aquila opdracht gekregen voor de (ver)nieuwbouw van de school ‘de Boslust’ aan de Jhr. Repelaerlaan te Ommen (hierna: de bouwlocatie). [B] heeft met [C] op 16 juni 2015 een overeenkomst van onderaanneming gesloten voor het complete installatiewerk.
In de overeenkomst van onderaanneming is bepaald dat de “Algemene Inkoopvoorwaarden [B] Bouwgroep” daarop van toepassing zijn.
Artikel 4.1 van de Algemene Inkoopvoorwaarden [B] Bouwgroep luidt:
“Geleverde en door [B] ontvangen materialen zijn direct eigendom van [B] , ook ingeval betaling of verwerking nog niet heeft plaatsgevonden. [...].”
2.2.
Vrijwel direct na een per e-mail d.d. 25 november 2015 door [C] aan [A] gegeven ‘tussentijdse vooropdracht WP en vloerverwarming’ heeft [A] vloerverwarmingselementen, waterpompen met transportpompen en een buffervat op de bouwlocatie gezet.
2.3.
De met betrekking tot deze goederen op 26 november 2015 en 30 november 2015 door [A] aan [C] verzonden facturen zijn door [C] niet voldaan.
2.4.
Op 20 januari 2016 hebben [C] en [A] een overeenkomst van onderaanneming voor het leveren en monteren van de totale verwarmings-/koelinstallatie ten behoeve van ‘de Boslust’ ondertekend.
In artikel 2.7 van deze overeenkomst van onderaanneming is bepaald:
“De technisch aannemer is met de onderaannemer overeengekomen dat de onderaannemer eigendomsvoorbehoud heeft op de door hem geleverde producten tot het moment dat de betreffende facturen betaald zijn en of het werk in zijn geheel is opgeleverd aan de eindgebruiker.”
2.5.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 26 februari 2016 is [C] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Teunis als curator.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de curator zal veroordelen tot afgifte van de goederen van [A] , zijnde de waterpompen met transportpompen en een buffervat, die aanwezig zijn in ‘de Boslust’ te Ommen, binnen één week na betekening van dit vonnis, althans binnen een bij dit vonnis in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor elke dat dat de curator hiermee in verzuim is, alles met machtiging aan [A] die afgifte zelf te doen bewerkstelligen door inschakeling van deurwaarder en sterke arm, zulks op kosten van de curator;
II. [B] - indien en voor zover vereist - zal veroordelen tot het onbelemmerd verlenen van toegang aan [A] en/of de curator en/of door hen in te schakelen derden tot ‘de Boslust’ te Ommen teneinde de goederen uit ‘de Boslust’ (te kunnen) op (te) halen althans in de macht te brengen van [A] , binnen één week na betekening van dit vonnis, althans binnen een bij dit vonnis in goede justitie te bepalen termijn op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor elke dag dat [B] hiermee in verzuim is, alles met machtiging aan [A] die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen door inschakeling van deurwaarder en sterke arm, zulks op kosten van [B] ;
III. de curator en [B] hoofdelijk zal veroordelen in de door hen verschuldigde buitengerechtelijke kosten ad € 1.126,15, te vermeerderen met rente,
IV. de curator en [B] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten en nakosten.
3.2.
De curator en [B] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [A] op grond van het in de onderaannemingsovereenkomst opgenomen eigendomsvoorbehoud eigenaar is (gebleven) van de door haar op de bouwlocatie gezette waterpompen met transportpompen en het buffervat.
4.3.
De voorzieningenrechter constateert dat aflevering van de goederen op de bouwlocatie heeft plaatsgevonden ter uitvoering van een per e-mail van 25 november 2015 verstrekte ‘vooropdracht’ en dat de onderaannemingsovereenkomst (met daarin het eigendomsvoorbehoud) pas op 20 januari 2016 is ondertekend. Dat [A] en [C] al voorafgaand aan de ondertekening van de onderaannemingsovereenkomst een eigendomsvoorbehoud waren overeengekomen, is gesteld noch gebleken.
Dit betekent dat vooralsnog moet worden aangenomen dat de eigendom van de goederen reeds op het moment van aflevering daarvan overging op [C] , ook al was de factuur nog niet voldaan. Op grond van het bepaalde in artikel 4.1 van de op de overeenkomst van onderaanneming tussen [B] en [C] van toepassing zijnde Algemene Inkoopvoorwaarden moet er vervolgens vooralsnog vanuit worden gegaan dat de goederen op het moment van aflevering aan [C] op de bouwlocatie vervolgens direct eigendom zijn geworden van [B] .
4.4.
Het voorgaande leidt tot het - voorlopig - oordeel dat de litigieuze goederen al eigendom waren van [B] voordat [A] en [C] op 20 januari 2016 een eigendomsvoorbehoud overeenkwamen. Dit brengt met zich dat de vorderingen van [A] reeds hierom niet toewijsbaar zijn. Een eigendomsvoorbehoud kan immers vanzelfsprekend geen werking hebben ten aanzien van goederen die al vóór het moment dat dit eigendomsvoorbehoud werd overeengekomen in eigendom toebehoorden aan een derde partij.
4.5.
Op wat nog méér of anders ter afwering is aangevoerd, behoeft dan ook niet te worden ingegaan.
4.6.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.7.
De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht € 885,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.701,00
Gelet op het daartoe strekkende verzoek van de curator zal [A] tevens worden veroordeeld tot vergoeding van de in de na dit vonnis aan de zijde van de curator ontstane nakosten. Tevens zal deze proceskostenveroordeling, conform het daartoe strekkende verzoek van de curator, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.8.
In hetgeen door [B] is aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om [A] te veroordelen in de volledige door [B] gemaakte kosten.
In dit geval kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geoordeeld dat het ontoelaatbaar was dat [A] haar - onjuist gebleken, althans als onjuist beoordeelde - juridische standpunt omtrent de eigendom van de goederen verdedigde.
De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.745,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.701,00,
5.3.
veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van de curator begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 2.745,00,
5.5.
verklaart de onderdelen 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.