ECLI:NL:RBOVE:2016:2297

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
08/952973-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met vrijspraak van medeplichtigheid

Op 24 juni 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit België, die veroordeeld zijn tot 11 jaar gevangenisstraf wegens doodslag op een 25-jarige man uit Enschede. De rechtbank oordeelde dat de mannen het slachtoffer in de nacht van 26 op 27 september 2014 neerstaken in de portiek van zijn woning, naar aanleiding van een ruzie over de omgangsregeling van het dochtertje van het slachtoffer en zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de mannen van tevoren het plan hadden om het slachtoffer te doden. De ex-vriendin van het slachtoffer en haar moeder werden vrijgesproken van betrokkenheid bij het misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist voor de verdachte, maar de rechtbank sprak haar vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952973-14
Datum vonnis: 24 juni 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1955 in [geboorteplaats] (België),
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 januari 2015, 25 maart 2015, 17 juni 2015, 6 juni 2016 (voortgezet op 10 juni 2016). De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman
mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen, althans alleen, medeplichtig is geweest aan het, al dan niet met voorbedachten rade, om het leven brengen van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] , dochter van verdachte) en/of [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en/of [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) dan wel dat zij samen met een ander of anderen, althans alleen, daarvoor voorbereidingen heeft getroffen.
Voluit luidt de – gewijzigde – tenlastelegging aan de verdachte, dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 27
september 2014 in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
[slachtoffer]
opzettelijk en - al dan niet - met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met
een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken,
tot/bij welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 1 juni 2014 tot en met 27 september 2014, althans in de periode
van 1 september 2014 tot en met 27 september 2014, te [woonplaats] en/of
elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] – al dan niet: in de door haar bewoonde woning – plannen te beramen om die [slachtoffer] om het leven te brengen, en/of
- de/een mes(sen) en/of een of meerdere ander(e) voorwerp(en), waaronder (een)
masker(s) en/of (een) kledingstuk(ken) en/of (een) handschoen(en) en/of een
handdoek, aan te schaffen en/of te bestemmen en/of dit/deze goed(eren), al dan
niet: vervolgens, voorhanden te hebben en/althans in haar woning, althans in
de door haar bewoonde woning, te bewaren ten behoeve van het ombrengen van M.
[slachtoffer] , en/of
- die [medeverdachte 2] een handdoek en/of (een) handschoen(en) te verschaffen,
en/of,
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] slaapplaatsen te
verschaffen, en/of
- die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] toe te staan zich in haar woning,
althans in de door haar bewoonde woning, om te kleden, kennelijk met het oog
op vermomming en/of het beperken van het achterlaten van traceerbare sporen,
ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] , en/of
- na het tezamen en in vereniging ombrengen van [slachtoffer] door [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]
en/of [medeverdachte 3] bieden van onderdak in haar, althans de door haar
bewoonde, woning, en/althans het verschaffen van middelen, zoals een schaar
en/of een kam, aan [medeverdachte 1] en/althans toe te laten dat (daarmee) [medeverdachte 3]
in haar woning werd geknipt, kennelijk met het oog op het voorkomen
en/of verminderen van herkenbaarheid van die [medeverdachte 3] door (een)
ander(en).
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
juni 2014 tot en met 1 september 2014, althans de periode van 1 september 2014
tot en met 27 september 2014 te [woonplaats] en/of Enschede
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld,
te weten moord en/of doodslag (als bedoeld in artikel 289 en/of 287 Wetboek
van Strafrecht) op [slachtoffer] ,
opzettelijk:
- de/een mes(sen) en/of een of meerdere ander(e) voorwerp(en), waaronder (een)
masker(s) en/of (een) kledingstuk(ken) en/of (een) handschoen(en) en/of een
handdoek, voorhanden heeft gehad en/althans in haar woning, althans in de door
haar bewoonde woning, heeft bewaard ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] .

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij voor twee derde deel hoofdelijk wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte medeplichtig is geweest aan de door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gepleegde moord op [slachtoffer] .
Het gronddelict, medeplegen van moord door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het dossier bevat getuigenverklaringen waaruit blijkt dat verdachte wist van het voornemen om [slachtoffer] om het leven te brengen. Immers, verdachte was er bij toen [medeverdachte 1] zei dat [slachtoffer] er niet meer zou moeten zijn. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij [medeverdachte 1] in de week na het kort geding vonnis heeft horen zeggen dat [slachtoffer] voor het weekend weg moest en dat [medeverdachte 1] aan haar, verdachte, had gevraagd of zij, [medeverdachte 1] , de voogdij zou krijgen als [slachtoffer] dood zou zijn. Verdachte wist dat er tussen [medeverdachte 1] en haar broer [naam] serieus over het uit de weg ruimen van [slachtoffer] werd gesproken. Ze wist dat [medeverdachte 2] aan [naam] had gevraagd of hij een pistool met demper kon regelen. Verdachte zou ook gezegd hebben: “alle telefoons blijven hier”. Tenslotte wist verdachte dat [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] op woensdag naar Enschede ging om hem te laten zien waar ze gewoond had.
Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte, minstens in de voorwaardelijke vorm, opzet had op het bieden van gelegenheid/verschaffen van middelen dan wel het voorhanden hebben van voorwerpen. Dit blijkt uit het feit dat verdachte:
  • bij besprekingen heeft gezeten over hoe het aan te pakken, met de wetenschap dat haar dochter haar ex wilde vermoorden;
  • [medeverdachte 2] heeft geattendeerd op het meenemen van handschoenen, welke uit haar woning afkomstig waren;
  • instructies gaf met betrekking tot het niet gebruiken van telefoons (thuislaten) en DNA-gevaar;
  • de aangekochte maskers (vermomming) heeft gezien en in haar woning heeft bewaard;
  • instructies heeft gegeven (verbranden) over aangekochte kleding en heeft toegestaan dat die kleding, die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] droegen in Enschede, voorafgaand aan de reis van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Enschede, in haar woning werd aangetrokken;
  • [medeverdachte 3] in de nacht voor/van de moord liet overnachten in haar woning, waarna [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar Enschede gingen om [slachtoffer] om het leven te brengen.
De officier van justitie heeft verder aangevoerd dat de ten laste gelegde feitelijke gedragingen bewezen kunnen worden, behalve de handdoek onder het tweede gedachtestreepje en de handdoek en handschoenen onder het derde gedachtestreepje. Deze zijn namelijk niet door verdachte aangewezen of verschaft. De gedragingen die verdachte na het feit heeft verricht, kunnen niet anders worden geduid dan als een uitvloeisel van een van tevoren gemaakt plan of voorgenomen actie, en strekkend tot een uiteindelijk succesvolle uitvoering daarvan. Hieruit moet worden afgeleid dat verdachte zich van tevoren reeds had aangesloten bij het voornemen om [slachtoffer] om te brengen; daarom zijn dit dan ook medeplichtigheidshandelingen, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft daartoe ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat in ieder geval twee van de zes ten last gelegde feitelijke gedragingen geen medeplichtigheid op kunnen leveren, omdat deze zouden hebben plaatsgevonden na het gepleegde delict. Ten aanzien van de andere vier feitelijke gedragingen heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het dossier bevat naast de verklaringen van [medeverdachte 2] namelijk geen enkel steunbewijs waaruit blijkt dat verdachte zich aan de vier in de tenlastelegging opgenomen gedragingen heeft schuldig gemaakt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] als onbetrouwbaar dienen te worden gekwalificeerd en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat – zelfs indien de rechtbank van oordeel is dat de ten laste gelegde vier gedragingen wel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard – er in dit geval geen sprake kan zijn geweest van het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, nu de verweten gedragingen de uitvoering van het misdrijf zelf niet hebben bevorderd of gemakkelijker hebben gemaakt.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman allereerst aangevoerd dat de feitelijke gedraging die verdachte wordt verweten hetzelfde is als de tweede gedraging van het primair ten laste gelegde feit, zodat het verweer (ontbreken van steunbewijs en de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] ) ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onverkort van toepassing is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de messenset in haar woning, waardoor niet bewezen kan worden verklaard dat zij de messen opzettelijk voorhanden heeft gehad, dan wel opzettelijk heeft bewaard ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] . Van de overige goederen (het masker, de keukenhandschoenen, de handdoek en de kleding) kan niet gezegd worden dat deze dienstig kunnen zijn bij de uitvoering van het misdrijf. Bij de dodingshandeling zelf, kunnen deze goederen geen rol hebben gespeeld.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1.
Het primair ten laste gelegde
Voor bewezenverklaring van medeplichtigheid aan moord/doodslag is vereist dat niet alleen verdachtes opzet gericht was op het ondersteunen van de moord/doodslag, maar ook dat verdachtes opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op dat gronddelict.
De rechtbank merkt in verband met verdachtes opzet op het gronddelict het volgende op. De officier van justitie heeft gewezen op verschillende getuigenverklaringen en verklaringen van verdachte - zoals hiervoor onder “het standpunt van de officier van justitie” weergegeven - waaruit volgens de officier van justitie afgeleid kan worden dat verdachte wist van het voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat, zelfs al zou vast komen te staan dat verdachte geweten heeft van een voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven, dat onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer] te komen. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van het primair ten laste gelegde.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feitelijke handelingen, indien al bewezen kan worden dat verdachte
opzetheeft gehad
op het ondersteunen van een misdrijfen indien genoemde
handelingenal bewezen kunnen worden, geen medeplichtigheid aan het misdrijf moord en/of doodslag opleveren. In de eerste plaats is verdachte niet betrokken geweest bij de feitelijke uitvoering van het misdrijf, zodat geen sprake kan zijn van medeplichtigheid in de vorm van behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf. In de tweede plaats zien twee van de ten laste gelegde feitelijke medeplichtigheidshandelingen op gedragingen die zouden zijn gepleegd na afloop van het misdrijf. Die vallen als zodanig buiten het bereik van artikel 48 Wetboek van Strafrecht (Sr). De overige vier ten laste gelegde feitelijke handelingen dragen onvoldoende bij aan het bevorderen en/of vergemakkelijken van het gepleegde misdrijf, zodat ook geen sprake kan zijn van het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf.
De rechtbank komt aldus tot een vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
5.2.2.
Het subsidiair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft subsidiair ten laste gelegd dat verdachte samen met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf moord/doodslag op [slachtoffer] opzettelijk messen en andere voorwerpen (waaronder een masker, kledingstukken, handschoenen en een handdoek) voorhanden heeft gehad dan wel in haar woning heeft bewaard ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] .
Voor een bewezenverklaring van voorbereiding van het misdrijf moord of doodslag moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat bedoeld voorhanden hebben strekte ter voorbereiding van die moord of doodslag, op het begaan waarvan het opzet van de verdachte was gericht.
Uit het hiervoor onder 5.2.1. overwogene volgt dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , zodat om die reden reeds een vrijspraak dient te volgen.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
Mevrouw [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 9.732,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Nu verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: mevrouw [slachtoffer] , in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2016.