5.2.1De feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het [slachtoffer] en [medeverdachte 2] hebben een relatie gehad waaruit op 1 mei 2013 een dochtertje genaamd [dochter] is geboren. [slachtoffer] en [medeverdachte 2] woonden samen aan de [adres 1] in Enschede. Op enig moment is de relatie tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 2] beëindigd. Begin juli 2014 is [medeverdachte 2] met [dochter] bij haar moeder, verdachtes medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), aan de [adres 2] in Bergen op Zoom gaan wonen. Omdat [slachtoffer] het niet eens was met een permanent verblijf van [dochter] buiten Enschede heeft hij in augustus 2014 een kort geding aangespannen tegen [medeverdachte 2] .
Op 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter in kort geding bepaald, dat [medeverdachte 2] met [dochter] binnen een week na betekening van het vonnis diende terug te keren naar Enschede op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 250,-- per dag indien zij in gebreke bleef.
[medeverdachte 2] heeft in de week na dat vonnis gezegd dat [slachtoffer] maar beter dood kan zijn en dat zij wilde dat hij er niet meer was/dood was. Ook [medeverdachte 2] nieuwe vriend [medeverdachte 1] was getuige van dergelijke uitlatingen.
[medeverdachte 1] heeft in de week na het kort geding vonnis diverse personen benaderd met het verzoek om een wapen te leveren of een “gevaarlijke man”. Daarbij wordt onder andere gesproken over “een blaffer met demper” en een “pang pang”.
Op 22 september 2014 tussen 11.00 uur en 15.45 uur heeft [medeverdachte 1] de volgende sms-jes naar [medeverdachte 2] gestuurd:
“stuur eens het nummer van die kutturk” en “in welk casino zit hij schatke als ik het regel is er geen weg trg en moet je beseffen dat als [dochter] vraagt later achter haar echte vader hoop ik dat je ermee kunt leren leven eh” en “wat ga je haar dan wijsmaken” en “en we zullen er
9 van de 10 900 euro voor moeten neerleggen heb ik al bij een paar mensen gehoord” en “je wilt dan dat ik het regel”.
Op dinsdag 23 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen met een vriendin van [medeverdachte 2] genaamd [naam 1] naar Rotterdam en Bergen op Zoom gegaan. In Rotterdam zijn diverse kledingstukken en een petje en schoenen gekocht voor [medeverdachte 1] . In Bergen op Zoom zijn vervolgens nog messen bij de Bergse Dumphal en (elders) een masker gekocht.
Op woensdag 24 september 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen naar Enschede gereden. In Enschede zijn ze daar onder meer langs de flat aan de [adres 1] gereden waar [slachtoffer] woonachtig was.
Op donderdag 25 september 2014 heeft in de avonduren sms-contact plaatsgevonden tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en die van verdachte (hierna: [verdachte] ). Met de telefoon van [medeverdachte 1] is naar de telefoon van [verdachte] ge-sms’t: “kun jij aan een pang pang geraken of gevaarlijke mannen”. Vervolgens is er op de telefoon van [medeverdachte 1] een sms bericht binnengekomen met de tekst: “ja bel is man” en “ik heb pang pang hier bij mij liggen en zware manne ben ik en ken er veel dus bel is makker wat is er aan de hand”. Hierna is er tussen beide toestellen een belcontact van ongeveer vier minuten.
Op 26 september 2014 heeft [medeverdachte 1] ’s ochtends onder andere een mes in een foedraal bij de Bergse Dumphal gekocht. Uit diverse verklaringen volgt dat [medeverdachte 1] en [verdachte] een groot deel van die vrijdag samen hebben doorgebracht. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] en [verdachte] omstreeks 13.00 uur/13.30 uur in de woning van haar moeder in Bergen op Zoom gezien. Rond 16.00 uur zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] bij [naam 2] . Rond 19.00 uur zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] vertrokken vanaf de woning van [medeverdachte 2] in Bergen op Zoom in de zwarte Volkswagen Golf van [medeverdachte 1] moeder.
Op 27 september 2016 omstreeks 01.20 uur is een getuige, woonachtig in dezelfde flat als [slachtoffer] , wakker geworden van autoportieren die meerdere keren hard werden dichtgeslagen. Zij ziet aan de achterzijde van de flat, ter hoogte van haar balkon, een zwarte of donkerkleurige VW Golf hatchback of daarop lijkende auto met haaietand/vinantenne op het dak en sportvelgen. Er stonden twee jongens of mannen bij de auto die bij de achterbank van de auto bezig waren alsof ze de achterbank opklapten of wat met de voorstoel deden. De mannen waren opvallen nerveus. Ze keken steeds schichtig om zich heen en omhoog naar de flatwoningen. Ze praatten niet met elkaar, maar maakten elkaar dingen duidelijk met hun handen. Op een gegeven moment liepen de twee mannen weg bij de auto in de richting van de [adres 1] . Ze liepen om de flat heen. De ene man was ongeveer 20 jaar oud. Hij droeg donkere kleding, een donker shirt met glitters er op en een zwarte baseballpet. De andere man had een blanke huidskleur en was ongeveer 30 jaar oud. Hij droeg een lichtkleurige joggingbroek en een lichtkleurig shirt met lange mouwen. Ook hij droeg een zwarte baseballpet.
Op 27 september 2014 om 01.44 uur heeft [naam 3] een bericht van [slachtoffer] ontvangen via Facebook. Daarna heeft zij geen antwoord meer gekregen.
In de nacht van 26 op 27 september 2014 heeft [getuige 1] heel vaak de deurbel horen gaan en heeft zij gehoord dat haar broer [slachtoffer] via de intercom sprak met iemand en vroeg wie daar was.
Vervolgens heeft zij hem naar zijn slaapkamer horen gaan, waarna de deurbel opnieuw ging en zij haar broer weer via de intercom heeft horen praten. Haar broer zei “Ik ken je niet, ik kom naar beneden”. Ze heeft gehoord dat haar broer naar beneden liep. Ze is na ongeveer vijf minuten naar beneden gegaan. Toen zij de trap afkwam en richting de toegangsdeur van de portiek keek, zag zij haar broer [slachtoffer] met zijn rug rechts tegen de muur. Zij heeft de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] heel dicht voor haar broer zien staan. Zij heeft gezien dat hij breed stond, alsof hij haar broer wat aan wilde doen. Zij zag aan het gezicht van haar broer dat hij angstig was. Getuige vond de situatie dreigend en was bang. Zij heeft gezien dat een andere man die zij niet kende, de deur openhield. Hij stond half in de deuropening en half in de hal. Deze man stond heel dicht achter de vriend van [medeverdachte 2] . Haar broer, het slachtoffer, heeft naar de getuige toe bevestigd dat één van de mannen de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] was en heeft haar gevraagd de politie te bellen. Toen de getuige de trap op rende om dat te doen, hoorde zij haar broer schreeuwen en “au” roepen. Zij is daarop direct naar beneden gerend en zag dat haar broer buiten op straat in elkaar zakte.
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van die mannen was.
[medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] op enig moment vastgepakt.
Getuige [getuige 2] heeft om 01.51 uur het alarmnummer van de politie gebeld, nadat de zus van het slachtoffer, getuige [getuige 1] , voor de auto van getuige [getuige 2] was gesprongen en hem had gevraagd om de politie en de ambulance te bellen.
Om 01.53 uur heeft de politiemeldkamer aan een politie-eenheid de opdracht gegeven om te rijden naar de [adres 1] in Enschede, omdat zich daar ergens een steekpartij had voorgedaan.
Omstreeks 02.10 uur is gestopt met de reanimatie van [slachtoffer] , omdat hij was overleden.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is gebleken dat er sprake is van twee steekwonden; een steekwond links voor aan de borst met daarmee samenhangend een steekkanaal waarin de linkerlong en het hart zijn geperforeerd en een steekwond links aan de buik met oppervlakkige perforatie van de buikwand zonder perforatie van inwendige organen. De arts en patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van een bij leven opgelopen steekverwonding links aan de borst.
Het steekkanaal van de verwonding links aan de borst loopt van links naar rechts en iets voetwaarts (vanuit rugligging slachtoffer bezien) en voorwaarts.
[medeverdachte 1] en [verdachte] zijn op zaterdag 27 september 2016 omstreeks 04.00/04.30 uur weer in de woning in Bergen op Zoom. Diezelfde dag omstreeks 17.00 uur zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in Bergen op Zoom aangehouden. Zij zaten alle drie in de hiervoor genoemde zwarte Volkswagen Golf. Deze auto had wielen die voorzien waren van sportvelgen. Op het dak van de auto was een antenne aangebracht in de vorm van een haaietand/haaievin. Ten tijde van de aanhouding droeg [verdachte] een zwart t-shirt met daarop glinsterende chroomkleurige punten die een afbeelding vormden.
Op aanwijzen van [medeverdachte 1] zijn diverse goederen aangetroffen. Bij de verzorgingsplaats Struik aan de A1 zijn twee zwarte baseball petjes, waarvan één petje met het opschrift “Special Forces”, één paar zwarte leren handschoenen, één paar gele huishoudhandschoenen en twee messen in een sloot en weiland aangetroffen. Bij de verzorgingsplaats Varakker aan de A15 zijn in een vuilniszak een mes, een wit masker, een valse Belgische kentekenplaat, een handdoek, een blauwe hoodie met het opschrift “Red Bridge NYC”, een zwart/wit gebreide trui met col en een fles met terpentine in een plastic tas van Praxis aangetroffen. Bij de carwash in Niel (België) zijn in een zwarte vuilniszak onder andere een zwarte joggingbroek met witte strepen op de zijkant, een grijze joggingbroek, een grijs T-shirt, een paar schoenen, een paar grijze sokken en een verpakking van een Lebara simkaart aangetroffen. In een stoffen tas in de afvalcontainer werd een gas-alarmpistool aangetroffen.
De aangetroffen goederen zijn door het team Forensische Opsporing onderzocht op onder meer biologische sporen. Deze sporen en sporendragers zijn voor nader onderzoek overgedragen aan het NFI.
Door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het NFI is op de binnenrand van de zwarte baseball pet met het opschrift “Special Forces” het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen. Op de binnenrand van de andere zwarte baseball pet is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen waaronder [verdachte] en [medeverdachte 1] . Het DNA-profiel van [verdachte] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal van de bemonstering van de binnenrand van de pet.
Op de binnenzijde van de zwarte leren handschoenen is het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen en op de buitenzijde van die handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
Op de binnenzijde van de gele huishoudhandschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [verdachte] en [medeverdachte 2] .
Op het lemmet van één van de bij de verzorgingsplaats Struik aangetroffen messen is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [slachtoffer] en minimaal één andere persoon.
Op de blauwe hoodie is zowel het DNA-profiel van [medeverdachte 1] als dat van [slachtoffer] aangetroffen. Op de zwart/wit gebreide trui zijn twee DNA-mengprofielen aangetroffen waarvan de ene bemonstering celmateriaal bevat van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de andere bemonstering celmateriaal van [verdachte] , [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon.
Op de grijze joggingbroek is zowel het DNA-profiel van [medeverdachte 1] als dat van [slachtoffer] aangetroffen.
Op de zwarte joggingbroek is een DNA-mengprofiel aangetroffen waarvan de bemonstering celmateriaal bevat van [verdachte] , [medeverdachte 1] en minimaal één onbekende persoon.
Daarnaast is bij het onderzoek door de politie in de omgeving van de [adres 1] aan de achterzijde van de flat ter hoogte van de achteruitgang van het portiek een foedraal van een mes aangetroffen. Door middel van vergelijkend DNA-onderzoek door het NFI is op het foedraal het DNA-profiel van [medeverdachte 1] aangetroffen. Twee van de aangetroffen messen zijn soortgelijk aan messen die in de keukenla van [medeverdachte 3] zijn aangetroffen, terwijl soortgelijke messen in sets verkocht worden in de Bergse Dumphal. De Bergse Dumphal verkoopt ook messen in een foudraal die soortgelijk zijn aan het bebloede mes dat bij de verzorgingsplaats Struik en de foudraal die achter de flat waar [slachtoffer] woonde zijn aangetroffen.
Op zaterdag 27 september 2014 ‘s middags heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] een sms gestuurd waarin hij vraagt om € 250,-- voor [verdachte] , die om dat bedrag heeft gevraagd. [medeverdachte 2] heeft geantwoord dat dat goed was.
5.2.2De aanwezigheid van verdachte op de plaats delict
Zoals hiervoor is vastgesteld, heeft [getuige 1] gezien dat er twee mannen tegenover haar broer stonden in het flatportiek en dat er sprake was van een dreigende situatie. Eén van die twee mannen heeft zij herkend als de nieuwe vriend van [medeverdachte 2] , wat [slachtoffer] haar ook bevestigd heeft. De nieuwe vriend van [medeverdachte 2] is [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de personen is die [getuige 1] heeft gezien. [medeverdachte 1] heeft vrijwel vanaf het begin dat hij is verhoord (vanaf 29 september 2014) verklaard dat [verdachte] als mededader betrokken was bij het doden van [slachtoffer] en hij heeft meermalen beschreven hoe [verdachte] en hij gekleed gingen. [medeverdachte 1] verklaart ondermeer dat [verdachte] een zwarte trainingsbroek, een zwart met wit gespikkelde trui, een T-shirt met glitter opdruk, gele huishoudhandschoenen en een petje met gaas droeg. [medeverdachte 1] droeg zelf een grijze joggingbroek, een blauwe trui, een petje met opdruk “Special Forces” en zwarte leren handschoenen. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat met de verklaringen van [medeverdachte 1] behoedzaam dient te worden omgegaan, gelet op de wisselende en op onderdelen – naar eigen zeggen - leugenachtige verklaringen die hij heeft afgelegd, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] consistent heeft verklaard daar waar het de betrokkenheid van [verdachte] bij het steekincident betreft en de gedragen kleding. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt op die punten bovendien ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] dat zij [medeverdachte 1] en [verdachte] op vrijdag 26 september 2014 rond 13.00/13.30 uur in de woning van haar moeder in Bergen op Zoom heeft gezien, dat zij hen samen heeft zien vertrekken, dat zij hen rond 18.30 uur weer in de woning van haar moeder heeft gezien, dat zij [medeverdachte 1] en [verdachte] uiterlijk iets na 19.00 uur weer heeft zien vertrekken, dat zij hen die nacht omstreeks 04.00/04.30 uur samen weer in de woning van haar moeder heeft gezien en dat [verdachte] toen ook is blijven slapen. Ook wordt de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteund door het op diverse plaatsen, op de door [medeverdachte 1] beschreven route van Enschede naar Bergen op Zoom, aantreffen van goederen met DNA-materiaal van [verdachte] in combinatie met een mes met DNA-materiaal van [slachtoffer] en diverse andere goederen met DNA-materiaal van [slachtoffer] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Tenslotte wordt de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] , die omstreeks 01.20 uur twee mannen bij de flat van [slachtoffer] heeft gezien waarvan zij een signalement geeft dat overeenkomt met de door [medeverdachte 1] beschreven kleding.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien met hetgeen de rechtbank onder 5.2.1 heeft vastgesteld en het feit dat:
om 01.51 uur de alarmmelding is gedaan;
het een feit van algemene bekendheid is dat de reistijd van de [adres 1] in Enschede naar de [adres 2] in Bergen op Zoom ongeveer twee uur en dertig minuten bedraagt en
[medeverdachte 1] en [verdachte] omstreeks 04.00/04.30 uur arriveerden bij de woning van [medeverdachte 2] en haar moeder aan de [adres 2] in Bergen op Zoom,
is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan, dan dat [medeverdachte 1] en [verdachte] samen vanuit Bergen op Zoom naar Enschede en weer terug zijn gereden en dat [verdachte] de persoon is die door [getuige 1] met [medeverdachte 1] in het flatportiek is gezien.
Bij de waardering van de overtuigende kracht van de bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens van belang dat verdachte zich bij de politie, bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hoewel hij daartoe meermalen is uitgenodigd en op de mogelijke consequenties is gewezen, heeft hij geen nadere vragen beantwoord, noch een verklaring gegeven over de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, die de rechtbank redengevend acht voor het bewijs van het tenlastegelegde.
De rechtbank merkt in dat verband het volgende op.
De bescherming tegen zelfbeschuldiging die is gebaseerd op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), staat er niet aan in de weg dat het stilzwijgen van verdachte in een situatie die vraagt om een (nadere) verklaring, meeweegt bij de beoordeling van de overtuigende kracht van het bewijs van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan het zwijgen van een verdachte immers onder omstandigheden bijdragen aan zijn veroordeling. De Hoge Raad staat weliswaar niet toe dat het zwijgen direct als zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar accepteert wel dat het een onderdeel is van de bewijsoverwegingen (HR 3 juni 1997, NJ 1997, 584, herhaald in HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464).
De verdediging heeft gesteld dat de onderzoeksgegevens ten aanzien van de bemonstering van de binnenrand van de pet met SIN AAHF9240NL, ten aanzien van de bemonstering van de binnenzijde van de gele handschoen met SIN AAHJ4748NL#01, ten aanzien van de bemonstering van de joggingbroek met SIN AAHP5130NL en ten aanzien van de bemonstering van de trui met SIN AAHJ4736NL niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat niet kan worden uitgesloten dat het DNA door middel van contaminatie op de stukken van overtuiging terecht is gekomen en omdat de onderzoeksresultaten daarnaast slechts weergeven dat [verdachte] niet kan worden uitgesloten als donor nu het mengprofielen betreft.
De matchkans is niet berekend. Er kan enkel door middel van waarschijnlijkheden van bepaalde hypotheses iets gezegd worden over de resultaten, terwijl dit soort conclusies niet de kans weergegeven dat een bepaalde hypothese waar is. Bovendien staat niet vast dat de stukken van overtuiging met het delict in verband staan.
De rechtbank overweegt hierover dat de verdediging weliswaar heeft gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat contaminatie heeft plaatsgevonden, maar aan die stelling geen feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die een dergelijke stelling rechtvaardigen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de geldende voorschriften in het onderzoek niet in acht zijn genomen. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt dan ook verworpen.
Met betrekking tot de matchkans volgt de rechtbank het betoog van de verdediging niet.
De rechtbank stelt voorop dat de door het NFI gehanteerde formuleringen en aannames zoals “afkomstig kan zijn” en “passen binnen dit mengprofiel” niet met zich meebrengen dat de rechtbank aan de DNA-match geen of een geringe bewijswaarde zou moeten toekennen. Het NFI doet op het onderhavige vlak geen absolute uitspraken.
Het NFI heeft op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek aan de bemonstering AAHJ4748NL#01 (gele handschoen) en de bemonstering AAHF9240NL#01 (binnenrand pet) het standaard DNA-onderzoek aan deze bemonsteringen herhaald om de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten te onderzoeken. Daaruit volgt dat het DNA-profiel van [verdachte] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van de gele handschoen. De bemonstering van de binnenrand van de pet met SIN AAHF9240NL#01 levert een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen waaronder [verdachte] en [medeverdachte 1] op. Het DNA-profiel van [verdachte] matcht met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal van de bemonstering van de binnenrand van de pet. Het is in beide voornoemde gevallen niet mogelijk om een standaard statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de bewijskracht van de gevonden match/overeenkomst, omdat niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren zichtbaar zijn, maar dat doet aan het feit dat er een match is niet af. Dat bij de berekening van de ordegrootte van de bewijskracht door het NFI uitgegaan wordt van aannames en hypotheses en de bevindingen worden geformuleerd in termen van waarschijnlijkheid maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de resultaten van bedoelde onderzoeken niet gebezigd mogen worden voor het bewijs, zodat het verweer van de verdediging ook op dat punt wordt verworpen.
Voor wat betreft de relatie met het delict merkt de rechtbank het volgende op.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de stukken van overtuiging – die op zijn aanwijzingen door de politie zijn teruggevonden bij de verzorgingsplaatsen Struik en Varakker en bij de carwash in Niel (België) – zijn gebruikt/gedragen door hemzelf en door [verdachte] , terwijl daarop ook het DNA van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en het slachtoffer is aangetroffen. Dat er geen stukken van overtuiging zijn aangetroffen waarop zowel het DNA van [verdachte] als dat van het slachtoffer is aangetroffen doet daaraan niet af, temeer niet nu op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 1] of een willekeurig andere persoon buiten medeweten van [verdachte] om de pet, trui, gele huishoudhandschoenen en de zwarte joggingbroek waarop het DNA van [verdachte] is aangetroffen samen met de messen, de blauwe hoodie, de zwarte leren handschoenen, de pet met het opschrift “Special Forces” en de grijze joggingbroek waarop DNA-materiaal van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] is aangetroffen op voornoemde plekken langs de route van Enschede naar Bergen op Zoom en in Niel heeft gedumpt. Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat genoemde stukken van overtuiging met het delict in verband staan, zodat het verweer van de verdediging ook op dat punt wordt verworpen.
5.2.3Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:HR:NL:2014:3474). Kort nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de hoogte waren geraakt van de inhoud van voornoemd kort geding vonnis is er meermalen door [medeverdachte 2] gezegd dat [slachtoffer] beter dood kan zijn. Ook [medeverdachte 1] is van dergelijke uitspraken getuige geweest en heeft bevestigd dat dat beter zou zijn. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met verschillende personen om te informeren naar gevaarlijke mannen en wapens. [medeverdachte 1] heeft zelfs om een wapen met demper gevraagd. Op 25 september 2014 is er sms-verkeer tussen de telefoons van [medeverdachte 1] en [verdachte] over – kort gezegd – de vraag van [medeverdachte 1] naar “gevaarlijke mannen en pang pang”, met als reactie daarop “ik heb pang pang hier bij mij liggen en zware manne ben ik” en “ ja bel is man”. Daarop volgt een telefoongesprek van ongeveer vier minuten tussen beide toestellen. Dit sms- en telefoonverkeer kan de rechtbank bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring niet anders zien dan in het licht van het plegen van geweld tegen [slachtoffer] .
Vervolgens brengen [verdachte] en [medeverdachte 1] de dag voorafgaande aan het strafbare feit grotendeels in elkaars gezelschap door. [verdachte] spreekt op verschillende momenten die dag met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] verklaart dat hij met [verdachte] gesproken heeft over de situatie van [medeverdachte 2] met haar ex. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [verdachte] op de hoogte was van de vervelende situatie waarin [medeverdachte 2] zich bevond op het moment dat [verdachte] samen met [medeverdachte 1] naar Enschede reed, dat daarover door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] is gesproken en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] wisten dat er een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer zou gaan plaatsvinden. Ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met [verdachte] heeft gesproken over op z’n minst “het bijeen slaan” van het slachtoffer draagt bij aan dit oordeel.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er bij [verdachte] wetenschap bestond over het meenemen van wapens.
[medeverdachte 1] heeft ontkend een of meer mes(sen) meegenomen te hebben en heeft verklaard dat hij niet wist dat er een of meerdere mes(sen) is/zijn meegenomen door [verdachte] .
[verdachte] ontkent betrokkenheid bij het overlijden van het slachtoffer en maakt gebruik van zijn zwijgrecht.
Vast is komen te staan dat [verdachte] door [medeverdachte 1] is benaderd in verband met het aanleveren van wapens, dat [verdachte] zich heeft aangeboden als gevaarlijke man die in het bezit is van een wapen, dat [slachtoffer] is gestoken, dat [slachtoffer] als gevolg van verwikkelingen van een bij leven opgelopen steekverwonding links aan de borst is overleden, dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ten tijde van het incident op de plaats delict aanwezig waren met als doel om de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan, dat er op aanwijzen van [medeverdachte 1] messen zijn aangetroffen waaronder een mes waarop zich bloed van het slachtoffer bevond en dat er een foedraal van een mes is aangetroffen waarop zich DNA-materiaal van [medeverdachte 1] bevond. Bovendien kan het – zoals hiervoor is overwogen – niet anders zijn dan dat [verdachte] op de hoogte was van het feit dat er sprake zou zijn van een gewelddadig treffen met het slachtoffer. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat er bij [verdachte] wetenschap is geweest over de aanwezigheid van een of meer messen ten tijde van de confrontatie met het slachtoffer.
[medeverdachte 1] en [verdachte] bevinden zich rond 01.45 uur bij de flatwoning van [slachtoffer] en lokken hem met een smoes naar beneden. [medeverdachte 1] verklaart dat zowel hij als [verdachte] [slachtoffer] heeft vastgepakt. [medeverdachte 1] is consistent in dit deel van zijn verklaring. Er ontstaat een dreigende situatie waarbij beide verdachten dicht bij [slachtoffer] staan, welke bedreigende situatie door [getuige 1] waargenomen wordt en door [slachtoffer] naar haar toe bevestigd wordt. [slachtoffer] vraagt haar de politie te bellen. [getuige 1] herkent [medeverdachte 1] en maakt dat ook kenbaar. Deze herkenning is voor beide verdachten geen aanleiding om [slachtoffer] , die op dat moment nog niet gestoken is, met rust te laten en zich terug te trekken. Slechts enkele seconden nadat [getuige 1] zich heeft omgedraaid en naar boven is gerend hoort zij haar broer schreeuwen en “au” roepen en moet hij gestoken zijn, want als zij enkele seconden later weer beneden is, ziet zij haar broer buiten in elkaar zakken. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens vanuit Enschede naar Bergen op Zoom vertrokken en hebben langs de route messen, handschoenen en kleding gedumpt om ontdekking/betrapping te voorkomen dan wel het onderzoek te bemoeilijken.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet gestoken heeft, maar dat [verdachte] dat heeft gedaan. [medeverdachte 1] heeft tijdens een reconstructie voorgedaan wat hij heeft gezien van het steken door [verdachte] .
[verdachte] ontkent betrokkenheid bij het overlijden van het slachtoffer en maakt gebruik van zijn zwijgrecht.
De verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] twee maal gestoken heeft vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Voor het scenario dat [medeverdachte 1] degene is die de dodelijke steek heeft toegebracht vindt de rechtbank onvoldoende directe en objectieve bewijsmiddelen in het dossier aanwezig.
De rechtbank kan aldus uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende zekerheid vaststellen wie aan [slachtoffer] het dodelijk letsel toegebracht heeft/hebben. Vast staat wel dat [slachtoffer] als gevolg van verwikkelingen van een bij leven opgelopen steekverwonding links aan de borst is overleden en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ten tijde van de levensberoving op de plaats delict aanwezig waren met als doel om een confrontatie aan te gaan met [slachtoffer] .
Op zaterdag 27 september 2014 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] 250 euro voor [verdachte] . In samenhang met de hiervoor genoemde sms-berichten van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] op maandag 22 september 2014, het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor deze betaling aan [verdachte] en het vragen van goedkeuring daarvoor aan [medeverdachte 2] , is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om 250 euro niet anders kan worden uitgelegd dan als een betaling aan [verdachte] voor zijn rol bij het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Nu bij medeplegen het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat uit het hiervoor omschreven handelen van [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt, dat [verdachte] een zodanige significante en wezenlijke bijdrage aan het tenlastegelegde feit heeft geleverd dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] en aldus van medeplegen in de zin van artikel 47 Sr. Dat niet duidelijk is geworden wie uiteindelijk de fatale steekverwonding in de borst heeft toegebracht, doet aan dit oordeel niets af.
De rechtbank kent hierbij tevens betekenis toe aan het feit dat verdachte zich bij de politie, bij de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen met betrekking tot het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor onder 5.2.2 is overwogen.
5.2.4Opzet
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 30 december 2012, LJN BX5396 en 25 maart 2003, LJN AE9049).
De vraag die voorligt is of het handelen van [verdachte] op de wijze zoals hiervoor is vastgesteld,
op zichzelf genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood met zich brengt. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat wanneer een persoon met een mes in de borst en buik wordt gestoken de kans op overlijden aanmerkelijk te noemen is, waardoor de aanwezigheid van de aanmerkelijke kans op het overlijden van een persoon onder deze omstandigheden een vaststaand gegeven is en geen nadere uiteenzetting behoeft. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben moeten weten dat het steken van een persoon in de borst en buik dodelijk kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] de kans op het overlijden van [slachtoffer] ook willens en wetens, ofwel bewust aanvaard. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat [verdachte] zichzelf – op vragen van [medeverdachte 1] daarnaar – aan [medeverdachte 1] heeft aangeboden als gevaarlijke man, die in het bezit is van een vuurwapen en dat hij met [medeverdachte 1] bewust tijdens de nachtelijke uren naar de flat van [slachtoffer] in Enschede is gegaan, gewapend (met een of meer mes(sen)), met als doel het plegen van geweld (al dan niet in bedreigende zin) tegen [slachtoffer] . Vervolgens zijn zij de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan, hebben zij met z’n tweeën, [slachtoffer]
– die alleen was – in het nauw gedreven en aldus een bedreigende situatie doen ontstaan waaraan [slachtoffer] zich niet kon onttrekken en is, slechts enkele seconden nadat zij – terwijl zij op heel korte afstand van [slachtoffer] stonden - waren gezien door getuige [getuige 1] , het slachtoffer in de buik en met kracht in de borst gestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op z’n minst genomen in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Van overtuigende contra-indicaties die aan dit oordeel in de weg zouden staan, is de rechtbank niet gebleken, terwijl ook hier betekenis wordt toegekend aan het zwijgen van verdachte, zoals hiervoor onder 5.2.2 is overwogen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
5.2.5De voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank heeft op grond van het onderhavig dossier en het onderzoek ter zitting niet kunnen vaststellen dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven, zoals door de officier van justitie is aangevoerd.
Weliswaar bestaan er aanknopingspunten voor het bestaan van zo'n plan, zoals de uitlatingen van [medeverdachte 2] in de week voorafgaand aan het incident dat het beter zou zijn als [slachtoffer] dood was, de zoektocht van [medeverdachte 1] naar (vuur)wapens en gevaarlijke mannen, het aanschaffen van onder meer messen, een masker, kleding en de verklaring van [medeverdachte 1] dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te vermoorden, maar er zijn ook contra-indicaties die van zodanig gewicht zijn dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de voorbedachten rade gekomen kan worden. [medeverdachte 1] verklaart namelijk ook (bij herhaling) dat hij slechts de intentie had om het slachtoffer in elkaar te slaan of een lesje te leren.
Dit deel van verdachtes verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van Wesley Hermans die verklaart dat hij wist dat [medeverdachte 1] naar [slachtoffer] toe zou gaan om hem bang te maken of ‘kletsen te geven’. Ook het feit dat [slachtoffer] niet direct wordt neergestoken op het moment dat hij [medeverdachte 1] en [verdachte] in het portiek van de flat treft, is naar het oordeel van de rechtbank een contra-indicatie voor het bestaan van een “tevoren” door [medeverdachte 1] en [verdachte] genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven, terwijl eveneens de aanschaf van de hiervoor genoemde goederen niet kan bijdragen aan bewijs van de voorbedachten rade nu dergelijke goederen en kleding ook in het kader van een ander geweldsdelict aangeschaft kunnen zijn. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met het feit dat slechts enkele seconden nadat [medeverdachte 1] en [verdachte] waren betrapt door getuige [getuige 1] , [slachtoffer] in de buik en met kracht in de borst is gestoken, kan niet worden uitgesloten dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen worden.