ECLI:NL:RBOVE:2016:2279
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens valsheid in geschrifte
In deze zaak is de verdachte, een B.V., ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. De officier van justitie heeft tijdens de zitting van 6 juni 2016 gerequireerd tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat er overeenstemming was bereikt met de verdediging over de afdoening van de zaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handelwijze van het Openbaar Ministerie in strijd is met het Wetboek van Strafvordering en een verstoring van de rechtsorde met zich meebrengt. De rechtbank kon niet voorbijgaan aan het feit dat de verdachte gerechtvaardigd vertrouwen had gekregen dat zij niet verder zou worden vervolgd. Hierdoor heeft de officier van justitie de rechtbank voor een voldongen feit geplaatst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie, door na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting een beslissing te nemen over de afdoening van de zaak, inbreuk heeft gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte niet verder in rechte mag worden betrokken. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit vonnis is uitgesproken op 20 juni 2016 door een meervoudige kamer van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo.