ECLI:NL:RBOVE:2016:2221

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
C/08/183181 / JE RK 16-306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kinderrechter inzake gezag en medische behandeling van minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Het verzoek betreft de uitoefening van gezag over een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die in een gezinshuis verblijft. De kinderrechter heeft de GI (gecertificeerde instelling) belast met het gezag over [minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, specifiek het toedienen van medicatie (Fluoxetine of Dipiperon) om de angst en boosheid van [minderjarige] te verminderen.

De moeder van [minderjarige] heeft haar toestemming voor de voorgestelde medicatie onthouden, omdat zij de klachten die door de GI zijn geschetst niet herkent en de huisarts het gebruik van medicatie voor jonge kinderen heeft afgeraden. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat de GI voldoende heeft gemotiveerd waarom de medische behandeling noodzakelijk is, gezien de problematiek van [minderjarige] en het gebrek aan effectiviteit van eerdere behandelingen.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling rekening gehouden met de belangen van [minderjarige] en de noodzaak om haar te helpen in haar ontwikkeling. De beslissing om de GI met het gezag te belasten is genomen in het belang van [minderjarige], waarbij de kinderrechter zich bewust is van de ingrijpende gevolgen van deze maatregel voor het gezinsleven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de GI onmiddellijk kan handelen in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Almelo
zaakgegevens : C/08/183181 / JE RK 16-306
datum uitspraak: 26 april 2016

beschikking gedeeltelijke gezagsuitoefening door gecertificeerde instelling

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam Zuidoost.
betreffende

[minderjarige] , geboren op [2007] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

wonende te [plaats 1] ( [land] ).
Als informant is aangemerkt:

[vader] ,

wonende te [plaats 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 25 februari 2016.
Op 6 april 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- mevrouw Eikelenkamp, vertegenwoordigster van de GI.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan de heer [X] , partner van de
moeder.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont sinds augustus 2011 in een gezinshuis van [naam instelling] , thans gevestigd in [plaats 3] .
Bij beschikking van 8 juli 2015 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
13 juli 2016. De kinderrechter heeft bij dezelfde beschikking ook de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, tot uiterlijk
13 juli 2016.

Het verzoek

De GI heeft verzocht te bepalen dat het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de GI met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling. De AVG-arts B. Tinselboer en de behandelend psycholoog van [minderjarige] hebben geadviseerd om [minderjarige] medicatie (Fluoxetine of eventueel Dipiperon) toe te dienen waardoor ze zich minder angstig en minder boos zou voelen. Haar angst en boosheid zorgen ervoor dat [minderjarige] nog niet zindelijk is. In periodes van spanning neemt de incontinentie en het broekpoepen toe. Na jarenlang dezelfde klachten en het afhouden van medicatie door moeder, het bezoeken van een poep- en plaspoli, zindelijkheidstrainingen, therapie en psychologische onderzoeken, is gebleken dat dit niet afdoende heeft geholpen. Het verstrekken van medicatie is als laatste hulpmiddel noodzakelijk om ervoor te zorgen dat [minderjarige] zich beter gaat voelen.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder kan niet instemmen met het verzochte. Ze herkent de door de GI omschreven klachten niet. Op basis van het advies van de AVG-arts heeft de moeder overleg gevoerd met haar huisarts. De huisarts heeft het gebruik van medicatie afgeraden omdat in zijn ervaring jonge kinderen deze medicatie niet voorgeschreven krijgen. De moeder wil overigens niets van medicatie weten, omdat het volgens haar toch niet helpt. [minderjarige] moet volgens moeder gewoon weer bij haar komen wonen.

De beoordeling

Ingevolge artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats, of bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een minderjarige in beginsel een afhankelijke woonplaats. Dit betekent dat een minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent en indien beide ouders tezamen het gezag uitoefenen, de woonplaats van de ouder bij wie hij feitelijk verblijft.
Uit de stukken blijkt dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft in [plaats 3] en de moeder was ten tijde van het inleidende verzoekschrift ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeente [A] . Op grond hiervan is de kinderrechter van de rechtbank Overijssel bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
De kinderrechter is zich ervan bewust dat de toepassing van 1:265e BW diep ingrijpt in het familie- en gezinsleven. Als gevolg daarvan dient de bevoegdheid met terughoudendheid te worden toegepast.
Om de toets van het EVRM (het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) te kunnen doorstaan, dient goed gemotiveerd te worden waarom in dit specifieke geval en gericht op de specifieke belangen van het kind noodzakelijk is dat het ouderlijk gezag wordt overgeheveld. Het EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) vereist voorts dat de omstreden maatregel relevant en adequaat is voor het nastreven van een toegestaan doel.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken komt naar voren dat [minderjarige] een belast verleden heeft. In haar eerste levensjaren heeft zij ingrijpende traumatische ervaringen opgedaan. Zij functioneert cognitief op het grensvlak van een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafdheid. Er is sprake van hechtingsproblematiek. [minderjarige] is gezien haar problematiek en wat de gezinshuisouders kunnen bieden volgens de GI op haar plek in het gezinshuis. De GI heeft naar het oordeel van de kinderrechter aan de hand van de stukken en tijdens de behandeling ter zitting voldoende gemotiveerd waarom [minderjarige] medische behandeling in de vorm van medicatie nodig heeft om haar boosheid, spanning en angst te kunnen onderdrukken. Dit blijkt onder meer uit de diverse bijlagen die aan het verzoekschrift zijn gehecht. Bezoeken van een poep- en plaspoli, zindelijkheidstrainingen, therapie (o.a. PMT en Sherborne) en psychologische onderzoeken hebben niet het beoogde effect gehad. Ondanks alle reeds uitgevoerde therapieën en behandelingen zijn de boosheid, de spanning en de angst bij [minderjarige] nog niet afgenomen, als gevolg waarvan [minderjarige] nog steeds niet zindelijk is. Het gaat wel iets beter met [minderjarige] , maar nog steeds matig. Er is sprake van basale angst en onveiligheid. De door de GI voorgestelde medische behandeling is volgens de kinderrechter ook proportioneel. Minder ingrijpende mogelijkheden lijken op dit moment niet meer voorhanden. Moeder heeft ook geen alternatieven aangedragen. Wonen bij moeder is, gelet op wat [minderjarige] nodig heeft, geen alternatief.
Moeder onthoudt haar toestemming voor de medische behandeling omdat zij zich niet herkent in de door de GI geschetste klachten en omdat volgens haar huisarts de beoogde medicatie niet wordt voorgeschreven aan jonge kinderen. Ze vindt het daarnaast niet nodig dat de behandelend psycholoog of de AVG-arts van [minderjarige] met de huisarts van moeder overlegt over het toedienen van de beoogde medicatie. Naar het oordeel van de kinderrechter is de moeder echter tegenstrijdig in haar uitspraken over de klachten van [minderjarige] . Uit het verzoekschrift en de bijlagen blijkt namelijk dat moeder wel bekend is met de klachten van [minderjarige] . Zij heeft immers eerder ook toestemming gegeven voor andere medische onderzoeken en behandelingen die de klachten van [minderjarige] zouden moeten verminderen. Vanaf 30 november 2015 zijn er diverse gesprekken met moeder gevoerd over de voorgenomen behandeling, onder meer door [naam instelling] , de jeugdbeschermer en laatstelijk, op 26 januari 2016, door de AVG-arts en de behandelend psycholoog. De moeder heeft in die gesprekken haar toestemming geweigerd. Het onthouden van de toestemming door moeder voor een behandeling of voor een overleg tussen de behandelend psycholoog van [minderjarige] en de huisarts van moeder lijkt echter voort te komen uit frustratie bij de moeder in verband met het perspectief van [minderjarige] . [minderjarige] mag hiervan niet de dupe worden.
Uit het verslag van AVG-arts Tinselboer, dat als bijlage bij het verzoekschrift is gevoegd, is naar het oordeel van de kinderrechter voldoende aannemelijk geworden dat de geadviseerde medicatie (Fluoxitine of Dipiperon) vaker wordt gebruikt bij jonge kinderen en dat deze medicatie effectief kan zijn om de angst, boosheid en spanning bij kinderen als [minderjarige] te verminderen. De kinderrechter is van oordeel dat met de beoogde medicatie moet worden geprobeerd om de angst, boosheid en spanning bij [minderjarige] te verminderen. Door geen toestemming te geven voor medische behandeling in de vorm van medicatie handelt moeder niet in het belang van [minderjarige] .
De kinderrechter is op grond van voorgaande van oordeel dat het noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling dat de GI wordt belast met het gezag over [minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, zoals omschreven in het verzoekschrift, voor de duur van de ondertoezichtstelling (artikel 1:265e BW).

De beslissing

De kinderrechter:
belast de GI met het gezag over [minderjarige] met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling, zoals hiervoor omschreven, tot 13 juli 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Verdoold, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
B. Vlietstra als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.

: