ECLI:NL:RBOVE:2016:2108

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
vk_ 15 _ 18525
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden tegen activiteiten op de Holterberg

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, wonende te Holten, heeft samen met twee B.V.'s, DAJAAC B.V. en DAJAAC Holding B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten. Dit college had geweigerd handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op de Holterberg, waaronder het aanleggen van een mountainbikeroute. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een principebesluit van 16 juni 2015 en tegen de besluiten van 22 september 2015 en 23 februari 2016, waarin het college zijn weigering om handhavend op te treden bevestigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteiten waarvoor handhaving werd verzocht, in hoge mate onbepaald zijn. Eiser heeft slechts in algemene zin diverse activiteiten genoemd zonder concrete aanknopingspunten voor overtredingen van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het bestuursorgaan niet verplicht is om onderzoek te doen zonder duidelijke aanwijzingen van overtredingen. De rechtbank concludeert dat de verzoeken om handhaving onvoldoende concreet zijn en dat de activiteiten die plaatsvinden op de Holterberg, zoals wandelen en mountainbiken, niet in strijd zijn met de bestemmingsplanvoorschriften.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van het college om handhavend op te treden rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter D. Hardonk-Prins, met mr. A. van der Weij als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

wonende te Holten,
DAJAAC B.V. en DAJAAC Holding B.V.,
beiden gevestigd te Holten,
eisers,
gemachtigde: mr. K.M. van Leeuwen, advocaat te Deventer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen -Holten,
verweerder.

Procesverloop

Op 16 juni 2015 heeft verweerder een principebesluit genomen om medewerking te verlenen aan de aanleg van een North Shore Trail op de Holterberg. Hiertegen heeft [eiser] te Holten (hierna: eiser) bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 september 2015 heeft verweerder eisers verzoek om preventief handhavend op te treden tegen de aanleg van een mountainbikeroute op de Holterberg afgewezen.
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op de Holterberg.
Bij besluit van 14 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers, voor zover gericht tegen het principebesluit om medewerking te verlenen aan de realisering van de aanleg van een North Shore Trail, niet-ontvankelijk verklaard, en voor zover gericht tegen de weigering om handhavend op te treden, ongegrond verklaard, voor zover dit betreft het eigen woonperceel of de percelen waarvan ze eigenaar zijn en directe overlast ervaren en de pal daarnaast gelegen percelen en, voor zover dit betreft het overige deel van de Holterberg, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K.M. van Leeuwen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van Bart en L.J.M. Terpelle.

Overwegingen

1.1
Eiser woont aan de [adres] te Holten. Eisers woning ligt op de Holterberg, te midden van het natuurgebied aldaar.
1.2
Eiser is eigenaar van twee eveneens aan de [adres] te Holten gevestigde B.V.’s, te weten DAJAAC B.V. en DAJAAC Holding B.V. De beide B.V.’s zijn eigenaren van enkele percelen op dan wel bij de Holterberg.
2.1
Op 16 juni 2015 heeft verweerder een principebesluit genomen om medewerking te verlenen aan de aanleg van een North Shore Trail op de Holterberg. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2
Bij besluiten van 22 september 2015 en 23 februari 2016 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op de Holterberg. Vervolgens is het onder de rubriek procesverloop genoemde bestreden besluit genomen.
3.1
Ter zitting is gebleken dat het beroep zich niet richt tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het principebesluit van 16 juni 2015 en evenmin tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering om preventief handhavend op te treden tegen de aanleg van een mountainbikeroute op de Holterberg.
3.2
Ter zitting is voorts namens eisers verklaard dat het beroep niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, voor zover dit niet betreft het eigen woonperceel of de percelen waarvan ze eigenaar zijn en directe overlast ervaren en de pal daarnaast gelegen percelen.
3.3
Het beroep is, gelet op het voorgaande, gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering om handhavend op te treden tegen diverse activiteiten op de Holterberg.
3.4
Eisers noemen in hun schrijven van 27 oktober 2015 als activiteiten ten aanzien waarvan om handhaving wordt verzocht: wandelen door individuele wandelaars, wandeltochten met een gids, kinderfeestjes, speurtochten, spooktochten, nachtelijke droppings, schoolactiviteiten, hardlopen, paardrijden, mountainbike rijden, trainingen van groepen sporters, het zoeken van producten in het bos, diverse grotere activiteiten waarvoor een vergunning is verleend, sleeën en langlaufen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het hem er niet om gaat dat er weleens iets gebeurt op de Holterberg, maar dat het geheel aan activiteiten die plaatsvinden in gebieden op de Holterberg waaraan de bestemming ‘bos’ is toegekend te veel wordt.
4.1
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van een verzoek om handhaving als uitgangspunt geldt dat het op de weg ligt van degene die stelt dat sprake is van een overtreding van een bestuursrechtelijke norm om dit zo concreet mogelijk te onderbouwen en om aanknopingspunten voor onderzoek te bieden. Als het handhavingsverzoek aanknopingspunten biedt op grond waarvan kan worden aangenomen dat mogelijk sprake is van een overtreding, dan ligt het op de weg van het bestuursorgaan om actief te onderzoeken of daarvan inderdaad sprake is. De onderzoeksplicht van een bestuursorgaan gaat niet zo ver dat het bestuursorgaan gehouden zou zijn om ook zonder dat sprake is van concrete aanknopingspunten op grond waarvan kan worden aangenomen dat mogelijk sprake is van een overtreding, dergelijk onderzoek te doen. Daar komt bij dat voor preventief handhaven vereist is dat er sprake is van een gevaar van een overtreding die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan wordt aan de voorwaarde dat die overtreding in het besluit kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit het oogpunt van rechtszekerheid is vereist.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de activiteiten ten aanzien waarvan eisers om handhaving hebben verzocht in hoge mate onbepaald zijn. Eisers hebben slechts in algemene zin diverse activiteiten genoemd zonder dat is aangegeven wanneer en waar sprake is geweest van overtreding van de voorschriften behorend bij het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Rijssen-Holten” (hierna: de planvoorschriften). De rechtbank is van oordeel dat het enkel noemen van een lijst met activiteiten waarvan gesteld wordt dat deze plaatsvinden op de Holterberg, zoals eisers gedaan hebben, onvoldoende concreet is om te kunnen leiden tot een verplichting voor verweerder om nader onderzoek te doen naar een gestelde (te verwachten) overtreding. Dit is te meer zo nu het eisers, blijkens eisers verklaring ter zitting, gaat om het geheel aan activiteiten dat plaatsvindt op de Holterberg en dus kennelijk niet primair om concrete overtredingen, waarnaar onderzoek kan worden verricht.
4.3
Ten aanzien van eisers betoog dat het geheel aan activiteiten maakt dat er sprake is van een overtreding van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan wijst de rechtbank er verder op, dat pas bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd, indien sprake is van een (dreigende) overtreding door een bepaalde gedraging, terwijl de bestuurlijke handhaving slechts kan bestaan uit een (preventieve) last onder dwangsom of een (preventieve) toepassing van bestuursdwang. De rechtbank noemt ter illustratie artikel 5:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat inhoudt dat de beschikking tot opleggen van een bestuurlijke sanctie de overtreding en het overtreden voorschrift vermeldt en dat deze zo nodig een aanduiding bevat van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.
4.4
Naar aanleiding van het zeer algemene verzoek van eisers heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook op in redelijkheid het primaire afwijzingsbesluit bij het bestreden besluit kunnen handhaven, in welk primair besluit was geconcludeerd dat niet is vast te stellen of, wanneer en dat er concreet sprake is van (dreigende) overtredingen waarbij eisers belanghebbende zijn, terwijl evenmin duidelijk is wanneer wat is waargenomen en of eisers zelf van mening zijn dat sprake is van een overtreding waartegen verweerder handhavend moet optreden.
4.5
De rechtbank betrekt daarbij dat uit het bepaalde in artikel 9.1, onder k, van de planvoorschriften en de toelichting daarop volgt dat voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden zijn toegestaan op gronden waaraan de bestemming ‘bos’ is toegekend. Wandelen, fietsen, paardrijden en dergelijke vormen van extensief recreatief medegebruik zijn daarbinnen toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is mountainbiken een vorm van fietsen. Voorts kan uit het in artikel 9.3.1, aanhef onder b, van de planvoorschriften neergelegde verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven voor dagrecreatie, geen algeheel verbod van extensief recreatief medegebruik van gronden waaraan de bestemming ‘bos’ is toegekend, worden afgeleid.
5.1
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
5.2
Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hardonk-Prins, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.