Op 3 juni 2016 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een beslissing genomen in een wrakingsprocedure tegen mr. G. van Eerden, rol- en kantonrechter. Verzoeker, die in persoon procedeerde, had op 3 mei 2016 een wrakingsverzoek ingediend tijdens een rolzitting in een andere civiele procedure (zaaknummer 4859591 CV EXPL 16-1159). Verzoeker stelde dat mr. Van Eerden partijdig was, omdat hij eerder een vonnis had gewezen in een zaak tussen verzoeker en Menzis Zorgverzekeraar, waarin dezelfde kosten en vergoedingen aan de orde waren. Verzoeker was van mening dat mr. Van Eerden niet in deze nieuwe procedure zou moeten oordelen.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid van mr. Van Eerden niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat verzoeker het niet eens was met het eerdere vonnis van mr. Van Eerden geen grond voor wraking opleverde. Bovendien was het wrakingsverzoek te laat ingediend, aangezien verzoeker pas op 3 mei 2016 het verzoek indiende, terwijl hij al op 8 maart 2016 op de hoogte was van de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat mr. Van Eerden niet langer de behandelend rechter was in de zaak van verzoeker, omdat hij had aangegeven geen vonnis te zullen wijzen. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 juni 2016, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.