ECLI:NL:RBOVE:2016:2091

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
C/08/177769/HA ZA 559-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de handtekening onder een kredietovereenkomst en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap DEFAM B.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiser, DEFAM, vorderde betaling van een bedrag van € 68.683,96 op basis van een kredietovereenkomst die op 7 januari 2014 was gesloten. Gedaagde 2 betwistte echter de geldigheid van de overeenkomst, stellende dat zijn handtekening onder de overeenkomst vervalst was door gedaagde 1. De rechtbank oordeelde dat de handtekening van gedaagde 2 geen dwingend bewijs opleverde, omdat niet was aangetoond dat de handtekening daadwerkelijk van hem afkomstig was. De rechtbank stelde DEFAM in de gelegenheid om bewijs te leveren van de totstandkoming van de kredietovereenkomst met gedaagde 2. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was geleverd om de vordering tegen gedaagde 2 te ondersteunen, en dat de handtekening onder de overeenkomst niet als bewijs kon dienen zonder aanvullend bewijs van de echtheid. De zaak werd verwezen voor verdere bewijslevering en de rechtbank hield iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/177769/HA ZA 559-15
Uitspraak : 1 juni 2016
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEFAM B.V.,
gevestigd te Bunnik,
eisende partij,
hierna ook wel Defam te noemen,
advocaat: mr. A. Robustella te Ede,
tegen
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna [gedaagde 1] te noemen,
niet verschenen,
en
[gedaagde 2] ,
wondende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna [gedaagde 2] te noemen,
advocaat: mr. C.G. Mensink te Borne.

1.De procedure

1.1
De rechtbank heeft op 9 december 2015 een tussenvonnis gewezen. Ingevolge dat tussenvonnis heeft op 24 maart 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden alwaar zijn verschenen Defam en [gedaagde 2] .
1.2
Defam heeft voorafgaand aan de comparitie een akte overlegging producties genomen en ter zitting de gronden voor haar eis uitgebreid.
1.3
[gedaagde 2] heeft vervolgens na de comparitie een akte uitlating producties genomen.
1.4
Vervolgens is vonnis gevraagd.

2.De feiten

2.1
Op 7 januari 2014 heeft Defam € 50.000,- verstrekt in het kader van een kredietovereenkomst. Onder de kredietovereenkomst staan de namen van [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] .
2.2
[gedaagde 2] is van december 2003 tot februari 2013 gehuwd geweest met [gedaagde 1] .
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben nog altijd affectieve relatie met elkaar en voeren ook een gezamenlijke huishouding, maar zij zijn niet meer getrouwd.
2.3
Van het verstrekte krediet is € 25.383,70 voldaan op bankrekening [xxxx] ten name van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Een gedeelte van € 24.616,30 is voldaan aan Directa.nl/Laser Nederland B.V. ter aflossing van een op naam van [gedaagde 2] gesteld krediet.
2.4
In de aanloop naar de totstandkoming van de kredietovereenkomst van 7 januari 2014 zijn onder andere de volgende bescheiden overgelegd:
- een informatieblad voorzien van twee handtekeningen;
- afschriften van identiteitsbewijzen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ;
- afschrift van salarisspecificaties van de werkgever van [gedaagde 2] ;
- een kredietaanvraagformulier en slotverklaring voorzien van twee handtekeningen;
- een afschrift van het schrijven van Directa.nl/Laser gericht aan [gedaagde 2] en waaruit het openstaande saldo ad 24.616,30 blijkt;
- afschrift van het op naam van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde bankrekeningnummer bij Rabobank met nummer [yyyy] van 9 december 2013;
- afschrift van het op naam van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde bankrekeningnummer bij Rabobank met nummer [xxxx] van 1 januari 2014;
- afschrift van het op naam van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestelde bankrekeningnummer bij ING met nummer [zzzz] van 12 december 2013.
2.5
Op 12 februari 2014 heeft Defam € 62.700,- verstrekt in het kader van een kredietovereenkomst. Hiervan is € 6.500,- overgemaakt op bankrekening [xxxx] ten name van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , de rest is aangewend voor inlossing van het eerder verstrekte krediet.
2.6
In de aanloop naar de totstandkoming van de kredietovereenkomst van 12 februari 2014 zijn wederom bescheiden verstrekt, zoals onder meer:
- een kredietaanvraagformulier voorzien van twee handtekeningen;
- afschrift van een schrijven van Directa.nl/Laser van 12 februari 2014 aan [gedaagde 2] , waaruit blijkt dat het verstrekte krediet is ingelost;
- afschrift van salarisspecificatie van de werkgever van [gedaagde 2] van januari 2014;
- afschrift van het pensioenoverzicht van [gedaagde 2] per januari 2012;
- recentere afschriften van de evenals onder 2.8 genoemde bankrekeningen t.n.v. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.7
Met ingang van november 2014 ontstond een achterstand in de uit de kredietovereenkomst voorvloeiende betalingsverplichtingen.

3.De vordering

3.1
Defam vordert dat de rechtbank gedaagden zal veroordelen hoofdelijk om aan haar te betalen het bedrag van € 68.683,96 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 0,588% over € 66.955,75 vanaf 9 oktober 2015 tot aan de dag van voldoening.
3.2
Kort gezegd voert zij hiertoe aan dat Defam met gedaagden een kredietovereenkomst heeft gesloten en gedaagden ten minste twee maanden achterstallig zijn in de betaling van een vervallen termijnbedrag, zodat het saldo van het krediet in zijn geheel opeisbaar is geworden.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde 2] voert als verweer dat hij nooit een overeenkomst met Defam heeft gesloten.
4.2
Op de kredietovereenkomst is een handtekening geplaatst die lijkt op die van
[gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft echter nooit zijn handtekening geplaatst. De handtekening van [gedaagde 2] is door [gedaagde 1] vervalst.
4.3
De reden voor de scheiding was volgens [gedaagde 2] dat [gedaagde 1] schulden bleef maken. [gedaagde 1] maakte op dat moment al meerdere jaren op regelmatige basis grote bedragen over naar het buitenland om diamanten te bestellen. De diamanten zijn echter nooit geleverd.
4.4
[gedaagde 1] heeft op deze wijze ruim € 200.000,- overgemaakt naar het buitenland.
[gedaagde 2] heeft eerder zijn hypotheek moeten verhogen met € 80.000,- ter aflossing van een geldlening van [gedaagde 1] voor aankoop van diamanten.
4.5
Volgens [gedaagde 2] is er tevens sprake van schending van de zorgplicht.
4.6
De vordering die ziet op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten dient volgens [gedaagde 2] te worden afgewezen, omdat Defam geen aanmaning heeft verstuurd
ex artikel 6:96 lid 6 BW.

5.De beoordeling

5.1
[gedaagde 1] heeft tegen de vordering van Defam geen verweer gevoerd. Nu de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze jegens [gedaagde 1] worden toegewezen.
5.2
In geschil is vervolgens de vraag of ook [gedaagde 2] gehouden is het door Defam gevorderde bedrag te voldoen. Defam verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar de kredietovereenkomst. [gedaagde 2] betwist echter dat de handtekening onder die overeenkomst, zijn handtekening is. [gedaagde 2] betwist een kredietovereenkomst met Defam te zijn aangegaan.
5.3
Nu [gedaagde 2] betwist de kredietovereenkomst te zijn aangegaan, dient eerst te worden beoordeeld of voldoende vaststaat dat Defam met [gedaagde 2] de overeenkomst heeft gesloten.
5.4
[gedaagde 2] betwist ten stelligste dat de handtekening onder de kredietovereenkomst en bijgeleverde documenten van hem afkomstig is. Hij stelt van het bestaan van de kredietaanvraag en het krediet niet op de hoogte te zijn geweest. Een tussenpersoon heeft hij nooit ontmoet. [gedaagde 2] is vrachtwagenchauffeur en weinig thuis aanwezig. [gedaagde 1] had daarom ruimschoots de mogelijkheid om stukken te verzamelen. Volgens
[gedaagde 2] heeft [gedaagde 1] zijn handtekening vervalst. Hij is hiervoor bij de politie geweest.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] hiermee stellig heeft ontkend dat voormelde handtekening van hem afkomstig is. Deze handtekening levert dan ingevolge artikel 159 Rv tweede lid geen dwingend bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is.
5.6
Dit bewijs heeft Defam tot nu toe onvoldoende aangedragen. Dat de documenten Defam geen aanleiding gaven te twijfelen aan de echtheid van de handtekening, is hiervoor onvoldoende.
5.7
Dat er sprake is geweest van persoonlijk contact tussen de tussenpersoon en gedaagden is de rechtbank niet gebleken. Een bevestiging van een tussenpersoon hiervan is niet ingebracht. Verder valt het de rechtbank op dat de handtekeningen onder de betreffende stukken afkomstig van Defam, op meerdere punten verschilt van de handtekening die
[gedaagde 2] ter comparitie op het proces-verbaal heeft geplaatst. Niet is dan ook komen vast te staan dat de handtekening onder de kredietovereenkomst van [gedaagde 2] afkomstig is.
5.8
Het voorgaande betekent dat de rechtbank Defam zal opdragen te bewijzen dat zij met [gedaagde 2] een kredietovereenkomst is aangegaan. Wanneer Defam de kredietovereenkomst niet op andere wijze kan bewijzen, zal zij de echtheid van de handtekening moeten aantonen. De rechtbank zal dan een schriftdeskundige benoemen. De kosten van het voorschot komen dan voor rekening van Defam.
5.9
De rechtbank ziet geen aanleiding deze bewijslast om te draaien, als door Defam verzocht. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan het [gedaagde 2] valt toe te rekenen dat zijn handtekening is vervalst, doen zich niet voor.
5.1
Niet gebleken is dat [gedaagde 2] aan de vervalsing heeft meegewerkt. Feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde 2] met vervalsing van zijn handtekening door [gedaagde 1] wel rekening had moeten houden, zijn de rechtbank onvoldoende gebleken. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] dit eerder heeft gedaan en [gedaagde 2] hiervan op de hoogte was. Niet geconcludeerd kan dan worden dat het [gedaagde 2] kan worden verweten dat hij hiertegen geen of onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
5.11
De bescheiden van [gedaagde 2] die door [gedaagde 1] aan Defam zijn verstrekt, (salarisspecificatie en pensioenoverzicht) zijn niet dusdanig bijzonder, dat enkel op grond van het feit dat [gedaagde 1] hier bij kon [gedaagde 2] gebonden zou moeten zijn aan de kredietovereenkomst.
5.12
Nu Defam bewijs aanbiedt van haar stelling, zal de rechtbank Defam in de gelegenheid stellen dit bewijs te leveren.
5.13
Volgens Defam kan de vordering tevens worden toegewezen op grond van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Voor zover [gedaagde 2] door het krediet is verrijkt, dit betwist
[gedaagde 2] , is deze verrijking niet onrechtmatig. Defam heeft dan immers betaald op grond van een kredietovereenkomst die zij met [gedaagde 1] is aangegaan. Door de overeenkomst met [gedaagde 1] is de verrijking gelegitimeerd. Om dezelfde reden kan er van onverschuldigde betaling geen sprake zijn.
De beslissing
De rechtbank:
I. Draagt Defam op om te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 5.8.
II. Bepaalt dat indien Defam bewijs wenst te leveren door getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Almelo door mr. J.M. Marsman.
III. Verwijst de zaak naar de civiele rol van deze rechtbank van woensdag 15 juni 2016 voor dagbepaling enquête en draagt Defam op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen en het aantal te horen getuigen dan wel dat hij geen bewijs door getuigen wenst te leveren.
IV. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. Marsman en is op 1 juni 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.