ECLI:NL:RBOVE:2016:209

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
08.770291-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van minderjarige broer door verdachte

Op 26 januari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn vijf à zesjarige broertje. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 januari 2016 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. C.Y. Huang, de vordering heeft ingediend. De tenlastelegging omvatte poging tot zware mishandeling en subsidiaire mishandeling van het broertje, gepleegd tussen 1 april 2010 en 7 september 2011 in Slagharen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde jeugddetentie van vier maanden voor het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de subsidiaire mishandeling wel bewezen was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn broertje opzettelijk heeft mishandeld door hem bij de hals vast te pakken en hem vervolgens te laten vallen, wat leidde tot letsel.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de achtergrond van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie. De uitspraak is openbaar gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, bestaande uit de voorzitter en kinderrechter mr. G.H. Meijer, en de rechters mr. F. van der Maden en mr. L.J. Bosch.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770291-15
Datum vonnis: 26 januari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor minderjarigenstrafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in het Huis van Bewaring Zwolle,
Huub van Doornestraat 15 te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 januari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 1 april 2010 tot en met 7 september 2011 schuldig heeft gemaakt
aan poging tot zware mishandeling (primair) dan wel mishandeling (subsidiair) van zijn broertje [slachtoffer] te Slagharen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 07 september 2011 te Slagharen, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (krachtig) met beide handen om/bij diens hals/keel/nek heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) aan diens hals/keel/nek (hoog) heeft opgetild en/of (vervolgens) onverwachts heeft losgelaten, althans op de grond heeft laten vallen en/of (vervolgens) krachtig op/tegen diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2010 tot en met 07 september 2011 te Slagharen, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), (krachtig) met beide handen om/bij diens hals/keel/nek heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) aan diens hals/keel/nek (hoog) heeft opgetild en/of (vervolgens) onverwachts heeft losgelaten, althans op de grond heeft laten vallen en/of (vervolgens) krachtig op/tegen diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. Gelet op de aard en intensiteit van de geweldshandeling heeft verdachte de aanmerkelijk kans voor lief genomen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, zo stelt de officier van justitie.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit zodat verdachte van deze feiten vrijgesproken moet worden. Hiertoe heeft de raadsvrouw onder meer aangevoerd dat de door [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen zozeer van elkaar verschillen dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de uit het dossier blijkende omstandigheden onvoldoende uitsluitsel geven om met zekerheid te kunnen stellen dat het hier om een poging tot zware mishandeling gaat, te meer nu concrete, specifieke medische gegevens van [slachtoffer] ontbreken.
Anders dan de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank stelt vast dat zowel aangeefster [getuige 1] als de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] bij de politie hebben verklaard over een incident waarbij verdachte zijn broertje [slachtoffer] met beide handen aan diens hals/keel/nek hoog heeft opgetild en hierna onverwachts heeft losgelaten waardoor deze op de grond is gevallen. Hoewel voormelde personen niet geheel eensluidend hebben verklaard, komt de rechtbank op grond van de consistente essentiële punten in die verklaringen tot een bewezenverklaring. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen te twijfelen.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 april 2010 tot en met 7 september 2011 te Slagharen, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), met beide handen bij diens hals/keel/nek heeft vastgepakt en vastgehouden en (vervolgens) aan diens hals/keel/nek (hoog) heeft opgetild en (vervolgens) onverwachts heeft losgelaten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair:
het misdrijf: mishandeling,

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn toentertijd vijf á zesjarige broertje [slachtoffer] . De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan.
Met name de omstandigheid dat dit feit zich in de huiselijke sfeer heeft voorgedaan, waar een kind zich, zeker ten opzichte van een oudere broer, bij uitstek veilig zou moeten voelen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank voorts rekening met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 1 december 2015 waaruit volgt dat verdachte veelvuldig en voor een verscheidenheid aan delicten, waaronder geweldsdelicten als de onderhavige, is veroordeeld.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf in het voordeel van de verdachte rekening met de straffen die de verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van heden in de zaak met parketnummer 08.770221-15, bij vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2013, bij vonnissen van de politierechter d.d. 4 februari 2015 en 27 mei 2015 en bij strafbeschikkingen d.d. 12 november 2015 en 26 juni 2012.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte als straf opleggen een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77h, 77m en 77n Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter tevens kinderrechter, mr. F. van der Maden en mr. L.J. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, basisteam Vechtdal met nummer PL0600-2015552609. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De door verdachte ter terechtzitting van 12 januari 2016 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – inhoudende:
Vanaf 1995 woonde ik in de woonwagen aan de aan de [adres] te [plaats] . Mijn zus [getuige 1] en mijn broertje [slachtoffer] woonden daar ook. Het zou kunnen dat mijn oom [getuige 2] in 2011 enige tijd in de woonwagen heeft gewoond.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangeefster van 24 juni 2015, pagina’s 16 t/m 20, inhoudende de door [getuige 1] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Er is een keer een voorval geweest met [slachtoffer] . [slachtoffer] was toen ongeveer 5 jaar.(…)
Ik was toen in de wagen, (…) mijn oom (…) [getuige 2] (…) was er ook bij. (…) [verdachte] pakte [slachtoffer] toen bij de kraag vast (…) [verdachte] tilde [slachtoffer] hoog op totdat hij tegen het dak van de wagen kwam. (…) Toen liet [verdachte] [slachtoffer] ineens los. [slachtoffer] viel echt van hoog op de grond plat op zijn kont. [slachtoffer] werd ineens stil. Hij liep paars aan.(…) We riepen van “ [slachtoffer] ”. Toen begon hij te huilen en ik zag dat hij zijn hoofd wat scheef hing. Hij kon ook niet met zijn hoofd de andere kant opdraaien. [slachtoffer] zei dat hij erge pijn had aan zijn nek. Ik zag dat er bloed uit zijn neus en een beetje bloed uit zijn oor kwam.
3.
Het proces-verbaal verhoor getuige van 29 juni 2015, pagina’s 56 t/m/ 60, inhoudende de door [getuige 2] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
A: Ik ben de oom van [getuige 1] . (…) Ik heb ongeveer 1,5 jaar (…) in de woonwagen gewoond. Dit was rond 2011 a 2012. In die tijd zag ik dat [verdachte] de boel regeerde in die woonwagen. Alles ging zoals [verdachte] dat wilde.(..)
V: Wat kan je vertellen over een voorval wat heeft plaatsgevonden met [slachtoffer] en
[verdachte] ?
A: Ja dat weet ik, [slachtoffer] was een jaar of 5 a 6 denk ik. [slachtoffer] had iets gedaan. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] optilde bij de keel met zijn twee handen. [verdachte] tilde [slachtoffer] boven zijn hoofd en gooide hem met kracht naar beneden op de grond. Ik zag [slachtoffer] echt een doodssmak maakte op de grond.
4.
Het proces-verbaal verhoor getuige van 29 juni 2015, pagina’s 63 t/m/ 65, inhoudende de door [getuige 3] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Op 24 augustus 2010 kreeg ik een relatie met [naam 1] . (…) Na een half jaar kwam ik er wel heel vaak over de vloer en kreeg ik toch wel heel veel mee. (…). Ik heb een keer gezien dat [verdachte] zijn broertje [slachtoffer] beetpakte. Hij greep [slachtoffer] bij de nek en heeft [slachtoffer] keihard op de grond gesmeten. Ik zag toen dat [slachtoffer] ons niet meer begreep, hij kon ons niet zien, hij kon niet praten. Het was heel raar. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Dit vond plaats in de wagen (…) [getuige 2] en [naam 2] waren daar bij, [naam 3] , alle andere kinderen.