ECLI:NL:RBOVE:2016:2004

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
08/760285-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jongemannen voor poging tot doodslag en zware mishandeling na geweldsincident op parkeerplaats

Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie jongemannen uit Berkelland, die op 26 december 2015 betrokken waren bij een gewelddadig incident op de parkeerplaats van een discotheek in Markelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gezamenlijk een man in elkaar hebben getrapt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De 21-jarige hoofdverdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De twee medeverdachten, beide 22 jaar oud, zijn respectievelijk veroordeeld tot 18 maanden en 12 maanden gevangenisstraf, waarvan zes en vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn alle drie de verdachten verplicht om zich te laten behandelen en moeten zij een schadevergoeding van 9.000 euro aan het slachtoffer betalen.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de eerdere veroordelingen van de hoofdverdachte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, gezien de gewelddadige aard van de aanval op een weerloos slachtoffer. De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling, wat leidt tot een aanzienlijke strafmaat. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/760285-15
Datum vonnis: 7 juni 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. M. van Kan, advocaat te Zutphen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair)op 26 december 2015 te Markelo samen met anderen heeft geprobeerd om een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel
(subsidiair)samen met anderen die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel
(meer subsidiair)samen met anderen heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel
(nog meer subsidiair)samen met anderen die [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, na wijziging ter terechtzitting, dat:
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, en/of een van zijn mededader(s), die [slachtoffer] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans
op/tegen het hoofd geschopt/getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus en/of een gebroken oogkas en/of gekneusde ribben, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het
hoofd en/of het bovenlichaam te schoppen en/of te trappen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezaen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft/hebben mishandeld door die [slachtoffer] , (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam te schoppen en/of te trappen, en/of die [slachtoffer] (met veel kracht) tegen het lichaam heeft geduwd waardoor deze [slachtoffer] op de grond is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus en/of een gebroken oogkas en/of gekneusde ribben (en/of een snee in het voorhoofd) ten gevolge heeft gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het nog meer subsidiaire feit, de mishandeling, wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: toezicht door de Reclassering Nederland, een meldplicht en het deelnemen aan een ambulante behandeling.
Met betrekking tot de civiele vordering van [slachtoffer] is de officier van justitie van oordeel dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
Er zijn meerdere getuigen die verklaren dat het slachtoffer [slachtoffer] door drie of vier personen is geschopt. Vast staat, aldus de officier van justitie, dat verdachte de eerste duw heeft gegeven. De officier van justitie merkt daarbij op dat verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij, verdachte, iemand heeft weggeduwd of weggezet, terwijl verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij iemand heeft weggetrokken.
Er is één getuige, [getuige 1] , die heeft verklaard dat verdachte geschopt heeft, terwijl de getuige [getuige 2] een beschrijving geeft van een persoon met een lichtblauw shirt die ook geschopt heeft. Die beschrijving past niet bij verdachte. De officier van justitie acht niet overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt en om die reden vraagt hij vrijspraak voor het primair, het subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde.
De officier van justitie acht de mishandeling onder het nog meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, conform de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota, dat verdachte van de gehele tenlastelegging, ook na de wijziging ter terechtzitting, dient te worden vrijgesproken, aangezien niet blijkt dat er sprake is van pijn of letsel bij [slachtoffer] als gevolg van het wegduwen door verdachte.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het incident van 26 december 2015 op de parkeerplaats van discotheek [discotheek] in Markelo is (telkens in de varianten medeplegen van respectievelijk poging doodslag, zware mishandeling, poging zware mishandeling en mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend) aan drie verdachten tenlastegelegd, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Naast deze drie personen bestond de groep nog uit [betrokkene] en [vriendin verdachte] (vriendin van [verdachte] ).
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] die bewuste avond een zwart T-shirt met korte mouwen droeg. [verdachte] had een zwart T-shirt met lange mouwen aan en [medeverdachte 2] droeg een wit T-shirt.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Wanneer de discotheek [discotheek] die nacht gaat sluiten begeeft de groep met verdachte zich richting de parkeerplaats waar hun auto staat. Op die parkeerplaats moet [medeverdachte 2] nog urineren en hij doet dat dicht bij de auto van het latere slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] ziet hetgeen [medeverdachte 2] doet en maakt daar een opmerking over. Dat [slachtoffer] daarna [medeverdachte 2] heeft weggeduwd is niet komen vast te staan, maar wel dat [slachtoffer] direct agressief werd benaderd en met kracht tegen de grond werd gegooid door [verdachte] (de man met het zwarte T-shirt met lange mouw). Volgens [verdachte] viel [slachtoffer] recht voorover op de grond en kon hij zich op dat moment al niet meer opvangen. [verdachte] weet zeker dat [slachtoffer] op dat moment al buiten kennis was.
[slachtoffer] ligt vervolgens roerloos op de grond en wordt, aldus de getuige [getuige 1] , door drie personen met kracht tegen het bovenlichaam en tegen het hoofd geschopt. [getuige 1] herkent [verdachte] en [medeverdachte 1] van foto’s als degenen die met kracht tegen het bovenlichaam van [slachtoffer] hebben geschopt. [getuige 1] heeft [medeverdachte 2] ter plaatse aangewezen als degene die keihard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte.
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat [slachtoffer] op de grond lag en vervolgens van meerdere jongens harde schoppen tegen het hoofd kreeg. Het waren een soort van voetbalschoppen volgens [getuige 3] .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard (pag. 139) dat hij de bewegingloos op de grond liggende [slachtoffer] zodanig tegen diens hoofd heeft geschopt dat hij, [medeverdachte 2] , de volgende dag nog pijn had aan zijn voet. Ook heeft hij verklaard (pag. 133) dat zijn kameraden [verdachte] en [medeverdachte 1] betrokken waren bij de vechtenden.
[medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] geschopt heeft. Tegenover de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] de jongen (= [slachtoffer] ) bij de rug pakte en hem weggooide waardoor de jongen viel en dat hij op dat moment achter [verdachte] stond. Hij zag dat [slachtoffer] op de grond lag en “zijn kop goed kapot had”. “Je zag bloed en als je bloed ziet dan is het nooit goed”. Iedereen stapte daarop in de auto.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in dat verhoor verklaard dat hij het waardeloos vindt dat [verdachte] in vrijheid is gesteld omdat “als je kijkt wat John gedaan heeft en wat hij, [medeverdachte 1] , gedaan heeft, dan heeft [verdachte] veel meer gedaan”.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 maart 2016, opgemaakt door de deskundige dr. J.H.A. Nagel blijkt dat op de buitenzijde neus en deel van de wreef van zowel de rechter- als de linkerschoen van [medeverdachte 1] een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen, te weten van het slachtoffer [slachtoffer] , van [medeverdachte 1] en van een onbekende persoon.
[betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard (pag. 153) dat hij zag dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij [slachtoffer] stonden en dat hij zag dat [slachtoffer] op de grond viel. Toen de ruzie ongeveer 30 seconden bezig was, wilde hij de ruzie sussen, omdat hij wist dat [medeverdachte 2] knetterlijp wordt als hij boos wordt en dat hij bang is voor [medeverdachte 2] als deze echt boos is. Bij [medeverdachte 1] duurt het wel even voor deze lijp wordt, maar ook [medeverdachte 1] kon in het verleden echt lijp worden, maar doordat hij een enkelband droeg is hij rustiger geworden, aldus [betrokkene] . Vroeger hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ruzie gehad op de kermis in Neede en volgens [betrokkene] was dit de reden dat [medeverdachte 1] een enkelband had gekregen.
[verdachte] heeft op 27 december 2015 tegenover de politie verklaard (pag. 173-174) dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] met geschoeide voet de jongen die languit op de grond lag met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt. Van [medeverdachte 1] heeft hij gehoord dat hij ( [medeverdachte 1] ) er trots op was dat hij die vent een high kick had gegeven. Op 14 januari 2016 (blz. 178) heeft [verdachte] herhaald dat [medeverdachte 1] hem vertelde dat hij een high-kick had gegeven.
Als gevolg van de geweldplegingen heeft het slachtoffer [slachtoffer] het volgende letsel opgelopen: een breuk in de bovenwand van de linker oogkas, een breuk van het neusbot, een stervormige wond op het voorhoofd links en op de neusrug en een schaafwond op de rechter elleboog.
Gelet op hetgeen hierboven is beschreven en gelet op de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen staat, naar het oordeel van de rechtbank, vast dat [verdachte] het slachtoffer [slachtoffer] met kracht op de grond heeft gegooid, dat [medeverdachte 2] het op de grond liggende en buiten bewustzijn verkerende slachtoffer [slachtoffer] keihard met diens geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, dat [medeverdachte 1] met zijn geschoeide voet eveneens tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en dat [verdachte] het slachtoffer tegen diens bovenlichaam heeft geschopt.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet als volgt.
De forensisch arts drs. M. Evers heeft op de vraag wat kan worden gezegd over de omschrijving van de trappen (‘voetbaltrap’, ‘uittrap van een keeper’ en ‘zoals Christiano Ronaldo tegen een bal aan trapt’) in relatie tot het mogelijk intreden van de dood bij het trappen tegen het hoofd, geantwoord dat in zijn algemeenheid geldt: hoe meer geweld hoe groter de kans op letsel. Daarnaast kan het letsel afhangen van factoren als: stevigheid van de schedelbotten, waartegen botst het slachtoffer nog meer, bijvoorbeeld op de straatstenen. Als het hoofd door bijvoorbeeld een trap heen en weer knikkebolt, kan schade optreden aan de zenuwen, bloedingen in de hersenen met mogelijk de dood tot gevolg.
Gelet op de bovenvermelde verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] mogelijk reeds tijds het vallen, maar in elk geval vanaf het moment dat hij neerkwam en roerloos bleef liggen, buiten bewustzijn was. Gezien het feit dat [slachtoffer] op het moment van de trappen tegen zijn hoofd bewusteloos op de grond lag, met als gevolg dat zijn hoofd door de trappen heen en weer kon knikkebollen, acht de rechtbank de kans op schade aan de zenuwen en bloedingen in de hersenen zodanig dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood.
De rechtbank is daarbij tevens van oordeel dat [verdachte] zich gedurende het gezamenlijk intrappen op de bewusteloze [slachtoffer] van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest én dat hij deze kans op de dood heeft aanvaard, zodat er sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood.
Met betrekking tot het medeplegen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of sprake is van medeplegen het volgende.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten vereist. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) bepaald dat de rechter bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, rekening kan houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat er om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank neemt – naast de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken – bij het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten ook de volgende omstandigheden in ogenschouw.
- [verdachte] is reeds eerder door justitie veroordeeld ter zake geweldsdelicten, waaronder een geweldsdelict gepleegd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die ook nu als verdachte zijn aangemerkt. Ter zake van dit feit bevindt verdachte zich nog in een proeftijd.
- Voorafgaand aan de geweldpleging op 26 december 2015 is, zo blijkt uit het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 107-108), in de discotheek slechts één groep vervelend geweest, te weten de groep [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [betrokkene] en [verdachte] .
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij elkaar versterken in hun agressief gedrag.
De politie heeft [verdachte] voorgehouden dat hij zich ten tijde van het eerdere delict, gepleegd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op het standpunt stelde dat niemand aan zijn vrienden moet komen (pag. 179). Weliswaar heeft [verdachte] geantwoord dat hij intussen voor zijn agressie is behandeld, maar ook op 26 december 2015 is sprake van een geschil tussen een vriend/mededader in een eerdere vechtpartij en een derde en neemt [verdachte] de eerste geweldsdaad voor zijn rekening waardoor het slachtoffer [slachtoffer] op de grond belandt.
[verdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank met deze inleidende duw gefaciliteerd dat zowel hijzelf als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het roerloos liggende slachtoffer op kwetsbare plekken op diens lichaam konden schoppen.
Gezien de geschiedenis van gezamenlijke geweldplegingen, de intensiteit van de samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten bij de geweldplegingen en de rol van [verdachte] bij de uitvoering van de onderhavige geweldpleging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen van poging doodslag.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] , tezamen en in verenging met zijn beide medeverdachten, de tenlastegelegde poging tot doodslag heeft gepleegd.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] (terwijl deze weerloos op de grond lag) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het primair bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich, zonder enige redelijke aanleiding, samen met zijn beide mededaders schuldig gemaakt aan een ernstige poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer met geweld tegen de grond gegooid, waarna deze door zijn mededaders [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] tegen het hoofd is geschopt, terwijl verdachte het slachtoffer tegen diens bovenlichaam heeft geschopt. Het slachtoffer lag ten tijde van dat schoppen op de grond en was buiten bewustzijn. Verdachte, die nog maar 22 jaar jong is, is reeds eerder ter zake geweldsdelicten veroordeeld en hij liep ten tijde van het plegen van onderhavige delict in een proeftijd. De waarschuwing die in die straf is gelegen, met daarbij de opgelegde bijzondere voorwaarde van toezicht door de (Jeugd)reclassering, hebben hem er niet van kunnen weerhouden opnieuw deel te nemen aan een zeer ernstig agressief feit met dezelfde mededaders als bij het feit waarvoor hij eerder is veroordeeld en zich ten tijde van het huidig delict nog in een proeftijd bevindt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte strafbare feiten pleegt met veelal dezelfde personen, maar ook telkens na het gebruik van aanmerkelijke hoeveelheden alcohol.
Ook de omstandigheid dat er tijdens de avond en voorafgaand aan het delict in de discotheek sprake is geweest van meerdere opstootjes, heeft verdachte er niet toe kunnen brengen zich van zijn vrienden te distantiëren, integendeel, hij is degene geweest die de eerste agressieve handeling heeft gepleegd, waardoor het slachtoffer op de grond viel, ten prooi aan verder geweld.
Omtrent verdachte is gerapporteerd door de reclasseringswerker mevr. P. Schoolen van de Reclassering Nederland op 17 mei 2016. Bij de vaststelling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
Alles afwegend, waaronder de aan de medeverdachten op te leggen straf, acht de rechtbank een straf als na te melden, hoger dan geëist, passend en geboden.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen aan verdachte dienen te worden teruggegeven, aangezien het belang van strafvordering zich niet langer daartegen verzet.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [woonplaats] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 10.287,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • jas, trui, broek, telefoon: € 354,90
  • eigen risico zorg + paracetamol: € 800,--
  • reiskosten ziekenhuis: € 200,--
  • immateriële schade € 7.500,--
  • daggeld ziekenhuis, mantelzorg moeder, joggingbroeken, kussens € 1.432,12.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn, als na te melden, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 8.974,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De verdachte is voor deze schadeposten naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier duidelijk blijkt dat [slachtoffer] niet alleen door verdachte, maar ook door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is geschopt.
De gestelde schade voor wat betreft mantelzorg moeder (ad € 1.312,15) betreft schade die door de moeder van de benadeelde partij is geleden en niet door de benadeelde partij zelf, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45 en 47 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

straf

  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor een deel van € 1.312,15
niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen schoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015582634 (blz. 1-372).
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
(1)
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdagavond 25 december 2015 was ik bij discotheek [discotheek] aan de [adres] in Markelo. Ik was daar met mijn vrienden [medeverdachte 2] , [betrokkene] en [medeverdachte 1] . Ook mijn vriendin, [vriendin verdachte] , was bij ons. Ik droeg die avond een zwart
T-shirt met lange mouw.
Toen de discotheek ging sluiten zijn wij naar onze auto gelopen die op de parkeerplaats stond.
(2)
Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] (pag. 82-88):
Ik begrijp dat u mij nog aanvullend wilt horen over de mishandeling die afgelopen zaterdag heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats van [discotheek] in Markelo.
Nadat de dancing sloot zijn we naar de auto gelopen. Op een gegeven moment vertelde [naam] dat er bij de ingang van de parkeerplaats ruzie was. Hij vertelde dat er een groepje stond tegen 1 jongen. Ik zag ik dat er een jongen op de grond lag en dat hij werd geschopt door minimaal drie man. Ik heb niet gezien hoe die jongen op de grond terecht was
gekomen. Ik heb later van anderen gehoord dat hij was geslagen door de jongen met dat
witte shirt en meteen knock-out ging.
Toen ik daar heen rende zag ik dat een jongen met een zwart shirt schopte tegen het
lichaam van de jongen die op de grond lag.
De jongen die schopte had een zwart shirt met lange mouw aan. Hij schopte met kracht alsof hij in een voetbalwedstrijd een bal hard wilde wegschoppen. De jongen op de grond werd op zijn bovenlichaam geraakt en hij werd denk ik op zijn ribben geraakt. Dat ging echt hard. Die jongen op de grond lag stil op de grond en deed niks. Volgens mij was hij niet bij bewustzijn. Hij reageerde ook niet op die schop die hij kreeg. Die jongen met dat witte shirt schopte vervolgen keihard tegen het hoofd van de jongen die nog steeds stil op de grond lag. Ik zag dat het hoofd van die jongen naar achteren werd getrapt. Dat ging ook wel zo hard alsof er een voetbal keihard werd weggeschopt. De jongen werd echt vol in het gezicht geraakt. Tussen deze jongen met dat zwarte shirt met lange mouw en de jongen met dat witte shirt, stond nog een jongen met een zwarte T shirt met korte mouw. Deze jongen schopte hierop ook tegen de jongen die nog stil op de grond lag. Dat ging ook hard en met kracht. Ook nu reageerde de jongen op de grond niet.
(3)
Het proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 3] (pag. 99-102):
Op zaterdag 26 december 2015, omstreeks 03:00 uur, was ik aan de [weg]
te Markelo op de parkeerplaats recht tegenover [discotheek] . De afstand van mij ten opzichte van de plek waar de mishandeling heeft plaatsgevonden betrof ongeveer 20 meter. Ik had
goed zicht, niets hinderde mijn zicht, ik draag geen bril en ook geen lenzen.
Ik zag dat een (1) jongen op de grond lag, het slachtoffer. Ik zag dat hij meerdere
schoppen tegen zijn hoofd kreeg. Ik zag dat meerdere jongens dit deden. Ik zag dat er
zeker drie jongens om het slachtoffer heen stonden. Minimaal drie (3) schopten tegen
zijn hoofd, kunnen er meer zijn. Het ging namelijk allemaal zo snel. Het waren
werkelijk waar harde schoppen.
Ik kan de jongens als volgt omschrijven die hebben geschopt.
Jongen 1:
- Wit t-shirt
- Kort donkerblond haar
- 1,78 m lang
- Stevig postuur
Jongen 2:
- Zwart t-shirt
- Donkere broek
- Donkerder haar dan jongen 1, wel blond en kort
- Langer dan jongen 1, 1,80 a 1,85 meter lang
- Stevig postuur
Dit waren de jongens met de grootste bek. Ik heb gezien dat beide jongens allebei hard hebben geschopt. Beide jongens hebben geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer.
Over de derde jongen kan ik niet veel verklaren. Ik kan mij weinig herinneren over
hem. Ik heb mijn focus vooral op de andere twee jongens gehad. Ik heb hem wel zien
schoppen, maar niet waar hij het slachtoffer heeft geraakt.
Toen ik op ongeveer 5 meter afstand was zag ik dat alle drie jongens weg renden. Ik zag dat ze allemaal richting een auto rende. Ik zag dat ze ook alle drie in de auto gingen zitten.
(4)
Het proces-verbaal verhoor van verdachte [medeverdachte 1] (pag. 164-165):
Vraag: er zijn een aantal getuigen die verklaren dat op het moment dat de jongen op
de grond ligt hij driemaal getrapt is. Eenmaal door een jongen met een wit shirt.
Deze zou de jongen tegen het hoofd hebben getrapt, eenmaal door een jongen met een
zwart shirt met lange mouwen tegen de borst en jij zou hierna de jongen ook tegen de
borst getrapt hebben. Hierna zou de jongen met het witte shirt nogmaals de jongen
tegen het hoofd getrapt hebben.
Antwoord: Het zou best kunnen dat ik dat wel gedaan heb, dat ik hem getrapt heb. Van [medeverdachte 2] zou het best kunnen dat hij natrapt. Hij houdt nooit op na 1 klap. Dat weet ik uit ervaring. Hij heeft namelijk zelf een keer een kameraad in elkaar geslagen en wist toen niet van ophouden.
(5)
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (pag. 127-130):
Op zondag, 27 december 2015, te 11.35 uur, werd door mij in het bureau van politie te
Goor nader gehoord, de getuige [getuige 1] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] en wonende [adres] te [woonplaats] .
Na de aanhouding zijn er foto's gemaakt van de verdachten en deze foto's zijn ons,
verbalisanten, voor het onderzoek ter beschikking gesteld.
Ik toonde hem daarop de foto die was gemaakt van de verdachte [betrokkene] , die daarop was
afgebeeld in een zwart shirt met lange mouw met een lichtgekleurde print aan de
voorzijde. Hij verklaarde daarbij dat hij deze jongen herkende als de bestuurder van
de auto en dat hij deze jongen niets had zien doen.
Hierna toonde ik hem de foto van de verdachte [verdachte] die daarop was afgebeeld met
een zwart shirt met lange mouw en hij verklaarde toen dat hij deze verdachte
herkende als de jongen die tegen het bovenlichaam van de op de grond liggende jongen
schopte en die hij in zijn verklaring omschrijft als de verdachte met het zwarte
shirt met lange mouw.
Ook toonde ik hem de foto van de verdachte [medeverdachte 1] die daarop staat afgebeeld met
een zwart T shirt met korte mouw. Hij verklaarde dat hij deze herkende als de
persoon die de op de grond liggende jongen keihard tegen het bovenlichaam schopte en
die hij in zijn verklaring omschrijft als de verdachte met het zwarte T shirt met
korte mouw.
Ook sprak hij in zijn verklaring over een verdachte in een wit shirt die de op de
grond liggende jongen twee keer keihard in het gezicht had geschopt. Hierover sprak
hij ook reeds in zijn ter plaatse opgenomen eerste verklaring en daarbij verwijst hij
naar de verdachte met een wit shirt die even daarvoor al was aangehouden en op dat
moment dan in de politieauto zit.
(6)
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 maart 2016, opgemaakt door de deskundige dr. J.H.A. Nagel, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
op de buitenzijde van de neus en deel van de wreef van zowel de rechter- als de linkerschoen van verdachte [medeverdachte 1] is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, te weten van het slachtoffer [slachtoffer] , van verdachte en van een onbekende persoon.