5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Het incident van 26 december 2015 op de parkeerplaats van discotheek [discotheek] in Markelo is (telkens in de varianten medeplegen van respectievelijk poging doodslag, zware mishandeling, poging zware mishandeling en mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend) aan drie verdachten tenlastegelegd, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . Naast deze drie personen bestond de groep nog uit [betrokkene] en [vriendin verdachte] (vriendin van [verdachte] ).
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] die bewuste avond een zwart T-shirt met korte mouwen droeg. [verdachte] had een zwart T-shirt met lange mouwen aan en [medeverdachte 2] droeg een wit T-shirt.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Wanneer de discotheek [discotheek] die nacht gaat sluiten begeeft de groep met verdachte zich richting de parkeerplaats waar hun auto staat. Op die parkeerplaats moet [medeverdachte 2] nog urineren en hij doet dat dicht bij de auto van het latere slachtoffer [slachtoffer] . [slachtoffer] ziet hetgeen [medeverdachte 2] doet en maakt daar een opmerking over. Dat [slachtoffer] daarna [medeverdachte 2] heeft weggeduwd is niet komen vast te staan, maar wel dat [slachtoffer] direct agressief werd benaderd en met kracht tegen de grond werd gegooid door [verdachte] (de man met het zwarte T-shirt met lange mouw). Volgens [verdachte] viel [slachtoffer] recht voorover op de grond en kon hij zich op dat moment al niet meer opvangen. [verdachte] weet zeker dat [slachtoffer] op dat moment al buiten kennis was.
[slachtoffer] ligt vervolgens roerloos op de grond en wordt, aldus de getuige [getuige 1] , door drie personen met kracht tegen het bovenlichaam en tegen het hoofd geschopt. [getuige 1] herkent [verdachte] en [medeverdachte 1] van foto’s als degenen die met kracht tegen het bovenlichaam van [slachtoffer] hebben geschopt. [getuige 1] heeft [medeverdachte 2] ter plaatse aangewezen als degene die keihard tegen het hoofd van [slachtoffer] schopte.
Getuige [getuige 3] heeft gezien dat [slachtoffer] op de grond lag en vervolgens van meerdere jongens harde schoppen tegen het hoofd kreeg. Het waren een soort van voetbalschoppen volgens [getuige 3] .
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard (pag. 139) dat hij de bewegingloos op de grond liggende [slachtoffer] zodanig tegen diens hoofd heeft geschopt dat hij, [medeverdachte 2] , de volgende dag nog pijn had aan zijn voet. Ook heeft hij verklaard (pag. 133) dat zijn kameraden [verdachte] en [medeverdachte 1] betrokken waren bij de vechtenden.
[medeverdachte 1] heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] geschopt heeft. Tegenover de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] de jongen (= [slachtoffer] ) bij de rug pakte en hem weggooide waardoor de jongen viel en dat hij op dat moment achter [verdachte] stond. Hij zag dat [slachtoffer] op de grond lag en “zijn kop goed kapot had”. “Je zag bloed en als je bloed ziet dan is het nooit goed”. Iedereen stapte daarop in de auto.
Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in dat verhoor verklaard dat hij het waardeloos vindt dat [verdachte] in vrijheid is gesteld omdat “als je kijkt wat John gedaan heeft en wat hij, [medeverdachte 1] , gedaan heeft, dan heeft [verdachte] veel meer gedaan”.
In het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 maart 2016, opgemaakt door de deskundige dr. J.H.A. Nagel blijkt dat op de buitenzijde neus en deel van de wreef van zowel de rechter- als de linkerschoen van [medeverdachte 1] een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen, te weten van het slachtoffer [slachtoffer] , van [medeverdachte 1] en van een onbekende persoon.
[betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard (pag. 153) dat hij zag dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bij [slachtoffer] stonden en dat hij zag dat [slachtoffer] op de grond viel. Toen de ruzie ongeveer 30 seconden bezig was, wilde hij de ruzie sussen, omdat hij wist dat [medeverdachte 2] knetterlijp wordt als hij boos wordt en dat hij bang is voor [medeverdachte 2] als deze echt boos is. Bij [medeverdachte 1] duurt het wel even voor deze lijp wordt, maar ook [medeverdachte 1] kon in het verleden echt lijp worden, maar doordat hij een enkelband droeg is hij rustiger geworden, aldus [betrokkene] . Vroeger hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ruzie gehad op de kermis in Neede en volgens [betrokkene] was dit de reden dat [medeverdachte 1] een enkelband had gekregen.
[verdachte] heeft op 27 december 2015 tegenover de politie verklaard (pag. 173-174) dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 2] met geschoeide voet de jongen die languit op de grond lag met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt. Van [medeverdachte 1] heeft hij gehoord dat hij ( [medeverdachte 1] ) er trots op was dat hij die vent een high kick had gegeven. Op 14 januari 2016 (blz. 178) heeft [verdachte] herhaald dat [medeverdachte 1] hem vertelde dat hij een high-kick had gegeven.
Als gevolg van de geweldplegingen heeft het slachtoffer [slachtoffer] het volgende letsel opgelopen: een breuk in de bovenwand van de linker oogkas, een breuk van het neusbot, een stervormige wond op het voorhoofd links en op de neusrug en een schaafwond op de rechter elleboog.
Gelet op hetgeen hierboven is beschreven en gelet op de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen staat, naar het oordeel van de rechtbank, vast dat [verdachte] het slachtoffer [slachtoffer] met kracht op de grond heeft gegooid, dat [medeverdachte 2] het op de grond liggende en buiten bewustzijn verkerende slachtoffer [slachtoffer] keihard met diens geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, dat [medeverdachte 1] met zijn geschoeide voet eveneens tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en dat [verdachte] het slachtoffer tegen diens bovenlichaam heeft geschopt.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet als volgt.
De forensisch arts drs. M. Evers heeft op de vraag wat kan worden gezegd over de omschrijving van de trappen (‘voetbaltrap’, ‘uittrap van een keeper’ en ‘zoals Christiano Ronaldo tegen een bal aan trapt’) in relatie tot het mogelijk intreden van de dood bij het trappen tegen het hoofd, geantwoord dat in zijn algemeenheid geldt: hoe meer geweld hoe groter de kans op letsel. Daarnaast kan het letsel afhangen van factoren als: stevigheid van de schedelbotten, waartegen botst het slachtoffer nog meer, bijvoorbeeld op de straatstenen. Als het hoofd door bijvoorbeeld een trap heen en weer knikkebolt, kan schade optreden aan de zenuwen, bloedingen in de hersenen met mogelijk de dood tot gevolg.
Gelet op de bovenvermelde verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] mogelijk reeds tijds het vallen, maar in elk geval vanaf het moment dat hij neerkwam en roerloos bleef liggen, buiten bewustzijn was. Gezien het feit dat [slachtoffer] op het moment van de trappen tegen zijn hoofd bewusteloos op de grond lag, met als gevolg dat zijn hoofd door de trappen heen en weer kon knikkebollen, acht de rechtbank de kans op schade aan de zenuwen en bloedingen in de hersenen zodanig dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood.
De rechtbank is daarbij tevens van oordeel dat [verdachte] zich gedurende het gezamenlijk intrappen op de bewusteloze [slachtoffer] van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest én dat hij deze kans op de dood heeft aanvaard, zodat er sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood.
Met betrekking tot het medeplegen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of sprake is van medeplegen het volgende.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten vereist. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) bepaald dat de rechter bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, rekening kan houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat er om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De rechtbank neemt – naast de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken – bij het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten ook de volgende omstandigheden in ogenschouw.
- [verdachte] is reeds eerder door justitie veroordeeld ter zake geweldsdelicten, waaronder een geweldsdelict gepleegd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die ook nu als verdachte zijn aangemerkt. Ter zake van dit feit bevindt verdachte zich nog in een proeftijd.
- Voorafgaand aan de geweldpleging op 26 december 2015 is, zo blijkt uit het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 107-108), in de discotheek slechts één groep vervelend geweest, te weten de groep [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [betrokkene] en [verdachte] .
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij elkaar versterken in hun agressief gedrag.
De politie heeft [verdachte] voorgehouden dat hij zich ten tijde van het eerdere delict, gepleegd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op het standpunt stelde dat niemand aan zijn vrienden moet komen (pag. 179). Weliswaar heeft [verdachte] geantwoord dat hij intussen voor zijn agressie is behandeld, maar ook op 26 december 2015 is sprake van een geschil tussen een vriend/mededader in een eerdere vechtpartij en een derde en neemt [verdachte] de eerste geweldsdaad voor zijn rekening waardoor het slachtoffer [slachtoffer] op de grond belandt.
[verdachte] heeft naar het oordeel van de rechtbank met deze inleidende duw gefaciliteerd dat zowel hijzelf als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het roerloos liggende slachtoffer op kwetsbare plekken op diens lichaam konden schoppen.
Gezien de geschiedenis van gezamenlijke geweldplegingen, de intensiteit van de samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten bij de geweldplegingen en de rol van [verdachte] bij de uitvoering van de onderhavige geweldpleging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen van poging doodslag.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] , tezamen en in verenging met zijn beide medeverdachten, de tenlastegelegde poging tot doodslag heeft gepleegd.