ECLI:NL:RBOVE:2016:2001

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
08/760286-15, 08/770086-16, 05/165953/13 (tul), 05/821580/13 (tul) en 05/025890/14 (tul)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jongemannen voor geweldsdelicten in Markelo

Op 7 juni 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie jongemannen uit Berkelland, die betrokken waren bij een gewelddadige aanval op een man op de parkeerplaats van een discotheek in Markelo op 26 december 2015. De rechtbank heeft de 21-jarige hoofdverdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, vanwege het gebruik van zwaar geweld. De 22-jarige medeverdachte kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en de derde verdachte, eveneens 22 jaar oud, werd veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Alle drie de verdachten zijn verplicht om zich te laten behandelen voor hun gedragsproblemen. Daarnaast zijn zij veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van 9000 euro aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachten gezamenlijk en met voorbedachten rade hebben gehandeld, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder een gebroken neus en oogkas. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, waarbij ook rekening is gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachten voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en het recidiverende gedrag van de verdachten, die zich niet hebben laten weerhouden door eerdere straffen en waarschuwingen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers (P): 08/760286-15, 08/770086-16, 05/165953/13 (tul), 05/821580/13 (tul) en 05/025890/14 (tul)
Datum vonnis: 7 juni 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Arnhem Zuid te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van wat door de verdachte en diens raadsman mr. C.A. Spekschoor, advocaat te Lochem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
wat betreft parketnummer 08/760286-16:
(primair)op 26 december 2015 te Markelo samen met anderen heeft geprobeerd om een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel
(subsidiair)samen met anderen die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel
(meer subsidiair)samen met anderen heeft geprobeerd die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel
(nog meer subsidiair)samen met anderen die [slachtoffer 1] heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
en wat betreft parketnummer 08/770086-16:
op 29 november 2015 te Enschede openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer 2] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
wat betreft parketnummer 08/760286-16:
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij, verdachte, en/of een van zijn mededader(s), die [slachtoffer 1] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans
op/tegen het hoofd geschopt/getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus en/of een gebroken oogkas en/of gekneusde ribben, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het
hoofd en/of het bovenlichaam te schoppen en/of te trappen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft/hebben mishandeld door die [slachtoffer 1] , (terwijl deze weerloos op de grond lag)meerdere malen, althans eenmaal, (met (veel) kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het bovenlichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus en/of een gebroken oogkas en/of gekneusde ribben (en/of een snee in het voorhoofd) ten gevolge heeft gehad;
en wat betreft parketnummer 08/770086-16:
hij op of omstreeks 29 november 2015 te Enschede openlijk, te weten op of aan een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Café [café] (gelegen aan de [adres] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
-het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 2] en/of
-het meermalen, altans eenmaal, (met kracht) stompen/slaan op/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] (terwijl die [slachtoffer 2] al dan niet op de grond lag).
De rechtbank zal de onder de parketnummers 08/760286-16 en 08/770086-16 vermelde feiten hierna vermelden als respectievelijk de feiten 1 en 2.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 meer subsidiair en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: toezicht door de Reclassering Nederland, een meldplicht en opname (c.q. voortzetten van de reeds aangevangen opname) in de zorginstelling Pluryn.
Met betrekking tot de civiele vorderingen is de officier van justitie van oordeel dat de vordering van [slachtoffer 1] geheel kan worden toegewezen en dat de vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 800,-- met niet-ontvankelijkverklaring voor het resterende deel. Bij beide vorderingen dient de wettelijke rente te worden toegewezen, met hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De inbeslaggenomen schoenen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
De officier van justitie persisteert bij de drie vorderingen tot tenuitvoerlegging.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
Wat betreft feit 1.
Verdachte neemt ook ter terechtzitting niet de verantwoordelijkheid voor zijn aandeel in dit gebeuren. Bij zijn eerste verhoor verklaart verdachte (pag. 44) dat hij niets met de geweldpleging te maken heeft. Vast staat inmiddels wel dat die verklaring leugenachtig is. Tijdens een later verhoor verklaart verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft geschopt, terwijl hij weer later heeft verklaard (pag. 165) dat het best zou kunnen dat hij het slachtoffer geschopt heeft.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er van hun groep één persoon niets gedaan heeft, te weten [vriendin medeverdachte 2] . Dat impliceert, aldus de officier van justitie, dat de overige personen uit die groep wel actief mee hebben gedaan. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij één persoon, de bestuurder van de Renault Laguna, niets heeft zien doen. Die bestuurder was [betrokkene] .
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte ( [verdachte] ) tegen hem gezegd heeft dat hij, [verdachte] , trots was op de door hem gegeven high-kick.
Op zowel de linker- als de rechterschoen van [verdachte] zijn DNA-sporen aangetroffen van het slachtoffer.
Op basis van het bovenstaande is de officier van justitie van oordeel dat weliswaar vast staat dat ook verdachte [verdachte] het slachtoffer heeft geschopt, maar dat niet vast staat waar verdachte het slachtoffer heeft geraakt en of hij vóór of na de door [medeverdachte 1] gegeven schop het slachtoffer heeft geschopt. Nu dat niet vast staat gaat de officier van justitie ervan uit, in het voordeel van verdachte, dat [verdachte] het slachtoffer heeft geschopt vóórdat [medeverdachte 1] heeft geschopt, en dat [verdachte] het slachtoffer tegen het lichaam heeft geschopt. Zijn aandeel was derhalve niet gericht op de dood van het slachtoffer, ook niet als medepleger.
De officier van justitie concludeert tot een bewezenverklaring van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wat betreft feit 2.
De officier van justitie is, gelet op de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, van mening dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
Wat betreft feit 1.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle varianten van dit feit dient te worden vrijgesproken. Niet bewezen is, aldus de raadsman, dat verdachte een schop heeft uitgedeeld en er is dan ook geen sprake van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren niets over specifieke kenmerken van verdachte, namelijk de zuigzoen in zijn nek en de tatoeages op zijn onderarm. Als zij verdachte hadden herkend, dan hadden zij die kenmerken wel meegedeeld. Bovendien wijst [getuige 2] verdachte ook niet aan, maar geeft hij een beschrijving van de dader.
Het is zeer wel mogelijk dat verdachte in een plas bloed heeft gestaan en dat daardoor het DNA van het slachtoffer op zijn schoenen is aangetroffen, zodat dit aangetroffen spoor helemaal niets zegt. De verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn, aldus de raadsman, onvoldoende om een zo ernstig delict als de onderhavige, in de schoenen van verdachte te schuiven. Hooguit zou, aldus de raadsman, de eenvoudige mishandeling bewezen verklaard kunnen worden.
Wat betreft feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, aangezien ook verdachte het slachtoffer een klap heeft gegeven.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1
Met betrekking tot feit 1
Het incident van 26 december 2015 op de parkeerplaats van discotheek [discotheek] in Markelo is (telkens in de varianten medeplegen van respectievelijk poging doodslag, zware mishandeling, poging zware mishandeling en mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend) aan drie verdachten ten laste gelegd, te weten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Naast deze drie personen bestond de groep nog uit [betrokkene] en [vriendin medeverdachte 2] (vriendin van [medeverdachte 2] ).
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] die bewuste avond een zwart T-shirt met korte mouwen droeg. [medeverdachte 2] had een zwart T-shirt met lange mouwen aan en [medeverdachte 1] droeg een wit T-shirt.
De rechtbank stelt op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Wanneer de discotheek [discotheek] die nacht gaat sluiten begeeft de groep met verdachte zich richting de parkeerplaats waar hun auto staat. Op die parkeerplaats moet [medeverdachte 1] nog urineren en hij doet dat dicht bij de auto van het latere slachtoffer [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] ziet hetgeen [medeverdachte 1] doet en maakt daar een opmerking over. Dat [slachtoffer 1] daarna [medeverdachte 1] heeft weggeduwd is niet komen vast te staan, maar wel dat [slachtoffer 1] direct agressief werd benaderd en met kracht tegen de grond werd gegooid door [medeverdachte 2] (de man met het zwarte T-shirt met lange mouw). Volgens [medeverdachte 2] viel [slachtoffer 1] recht voorover op de grond en kon hij zich op dat moment al niet meer opvangen. [medeverdachte 2] weet zeker dat [slachtoffer 1] op dat moment al buiten kennis was.
[slachtoffer 1] ligt vervolgens roerloos op de grond en wordt, aldus de getuige [getuige 1] , door drie personen met kracht tegen het bovenlichaam en tegen het hoofd geschopt. [getuige 1] herkent [medeverdachte 2] en [verdachte] van foto’s als degenen die met kracht tegen het bovenlichaam van [slachtoffer 1] hebben geschopt. [getuige 1] heeft [medeverdachte 1] ter plaatse aangewezen als degene die keihard tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopte.
Getuige [getuige 2] heeft gezien dat [slachtoffer 1] op de grond lag en vervolgens van meerdere jongens harde schoppen tegen het hoofd kreeg. Het was een soort van voetbalschoppen volgens [getuige 2] .
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard (pag. 139) dat hij de bewegingloos op de grond liggende [slachtoffer 1] zodanig tegen diens hoofd heeft geschopt dat hij, [medeverdachte 1] , de volgende dag nog pijn had aan zijn voet. Ook heeft hij verklaard (pag. 133) dat zijn kameraden [medeverdachte 2] en [verdachte] betrokken waren bij de vechtenden.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer 1] geschopt heeft. Tegenover de politie heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte 2] de jongen (= [slachtoffer 1] ) bij de rug pakte en hem weggooide waardoor de jongen viel en dat hij op dat moment achter [medeverdachte 2] stond.
Hij zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en “zijn kop goed kapot had”. “Je zag bloed en als je bloed ziet dan is het nooit goed”. Iedereen stapte daarop in de auto.
Op de mededeling dat zijn schoenen op DNA worden onderzocht en de vraag wat er op die schoenen zal worden aangetroffen heeft [verdachte] verklaard (pag. 168) “niks, waarschijnlijk een beetje bier” en op de vraag “dus wij zullen geen bloed van het slachtoffer aantreffen op jouw schoenen” antwoordt hij “nee”.
Daarnaast heeft [verdachte] in dat verhoor verklaard dat hij het waardeloos vindt dat [medeverdachte 2] in vrijheid is gesteld omdat: “als je kijkt wat [medeverdachte 2] gedaan heeft en wat hij ( [verdachte] ) gedaan heeft, dan heeft [medeverdachte 2] veel meer gedaan”.
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 maart 2016, opgemaakt door de deskundige dr. J.H.A. Nagel, blijkt dat op de buitenzijde neus en deel van de wreef van zowel de rechter- als de linkerschoen van verdachte een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen, te weten van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van [verdachte] en van een onbekende persoon.
[betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard (pag. 153) dat hij zag dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] bij [slachtoffer 1] stonden en dat hij zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Toen de ruzie ongeveer 30 seconden bezig was, wilde hij de ruzie sussen, omdat hij wist dat [medeverdachte 1] knetterlijp wordt als hij boos wordt en dat hij bang is voor [medeverdachte 1] als deze echt boos is. Bij [verdachte] duurt het wel even voor deze lijp wordt, maar ook [verdachte] kon in het verleden echt lijp worden, maar doordat hij een enkelband droeg is hij rustiger geworden, aldus [betrokkene] . Vroeger hebben [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] ruzie gehad op de kermis in Neede en volgens [betrokkene] was dit de reden dat [verdachte] een enkelband had gekregen.
[medeverdachte 2] heeft op 27 december 2015 tegenover de politie verklaard (pag. 173-174) dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] met geschoeide voet de jongen die languit op de grond lag met kracht tegen diens hoofd heeft geschopt. Van [verdachte] heeft hij gehoord dat hij ( [verdachte] ) er trots op was dat hij die vent een high kick had gegeven. Op 14 januari 2016 (pag. 178) heeft [medeverdachte 2] herhaald dat [verdachte] hem vertelde dat hij een high-kick had gegeven.
Als gevolg van de geweldplegingen heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] het volgende letsel opgelopen: een breuk in de bovenwand van de linker oogkas, een breuk van het neusbot, een stervormige wond op het voorhoofd links en op de neusrug en een schaafwond op de rechter elleboog.
Gelet op hetgeen hierboven is beschreven en gelet op de inhoud van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen staat, naar het oordeel van de rechtbank, vast dat [medeverdachte 2] het slachtoffer [slachtoffer 1] met kracht op de grond heeft gegooid, dat [medeverdachte 1] het op de grond liggende en buiten bewustzijn verkerende slachtoffer [slachtoffer 1] keihard met diens geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, dat [verdachte] met zijn geschoeide voet eveneens tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en dat [medeverdachte 2] het slachtoffer tegen diens bovenlichaam heeft geschopt.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet als volgt.
De forensisch arts drs. M. Evers heeft op de vraag wat kan worden gezegd over de omschrijving van de trappen (‘voetbaltrap’, ‘uittrap van een keeper’ en ‘zoals Christiano Ronaldo tegen een bal aan trapt’) in relatie tot het mogelijk intreden van de dood bij het trappen tegen het hoofd, geantwoord dat in zijn algemeenheid geldt: hoe meer geweld hoe groter de kans op letsel. Daarnaast kan het letsel afhangen van factoren als: stevigheid van de schedelbotten, waartegen botst het slachtoffer nog meer, bijvoorbeeld op de straatstenen. Als het hoofd door bijvoorbeeld een trap heen en weer knikkebolt, kan schade optreden aan de zenuwen, bloedingen in de hersenen met mogelijk de dood tot gevolg.
Gelet op de bovenvermelde verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 1] mogelijk reeds tijdens het vallen, maar in elk geval vanaf het moment dat hij neerkwam en roerloos op de grond bleef liggen, buiten bewustzijn was. Gelet op het feit dat [slachtoffer 1] op het moment van de trappen tegen zijn hoofd bewusteloos op de grond lag, met als gevolg dat zijn hoofd door de trappen heen en weer kon knikkebollen, acht de rechtbank de kans op schade aan de zenuwen en bloedingen in de hersenen zodanig dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood.
De rechtbank is daarbij tevens van oordeel dat [verdachte] zich gedurende het gezamenlijk intrappen van verdachte en de medeverdachten op de bewusteloze [slachtoffer 1] van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest én dat hij deze kans op de dood heeft aanvaard, zodat er sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood.
Met betrekking tot het medeplegen
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of sprake is van medeplegen het volgende.
Voor medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten vereist. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3474) bepaald dat de rechter bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, rekening kan houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat er om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank neemt – naast de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken – bij het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten ook de volgende omstandigheden in ogenschouw.
- [verdachte] is reeds eerder door justitie veroordeeld ter zake geweldsdelicten, gepleegd met één of meer personen, die ook nu als verdachte zijn aangemerkt. De laatste veroordeling zag op een geweldpleging door zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Een maand vóór dit feit, te weten op 29 november 2015, is er een openlijke geweldpleging geweest waarbij [medeverdachte 1] , [verdachte] en [betrokkene] ook betrokken waren.
- Voorafgaand aan de geweldpleging op 26 december 2015 is, zo blijkt uit het relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pag. 107-108), in de discotheek slechts één groep vervelend geweest, te weten de groep [medeverdachte 1] , [verdachte] , [betrokkene] en [medeverdachte 2] .
- [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben verklaard dat zij elkaar versterken in hun agressief gedrag.
Gezien de intensiteit van de samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten bij de geweldplegingen en de rol van [verdachte] bij de uitvoering van die geweldplegingen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd dat sprake is van medeplegen van poging doodslag.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] , tezamen en in verenging met zijn beide medeverdachten, de tenlastegelegde poging tot doodslag heeft gepleegd.
5.2.2
Met betrekking tot feit 2
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juni 2015, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering;
Het proces-verbaal van aangifte van de [slachtoffer 2] (pag. 269-271).
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 26 december 2015 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (terwijl deze weerloos op de grond lag) met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 29 november 2015 te Enschede openlijk, te weten in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten Café [café] (gelegen aan de [adres] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit
- het meermalen geven van een kopstoot aan die [slachtoffer 2] en
- het meermalen met kracht stompen/slaan op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] (terwijl die [slachtoffer 2] al dan niet op de grond lag).
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 287 (feit 1) en 141 (feit 2) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit1 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;
feit2 het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich, zonder enige redelijke aanleiding, op 29 november 2015 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Nog geen maand later heeft hij zich met anderen schuldig gemaakt aan een nog ernstiger agressief delict gericht tegen een buiten bewustzijn en op de grond liggend slachtoffer. [medeverdachte 2] heeft het slachtoffer met geweld tegen de grond gegooid, waarna deze door verdachte en [medeverdachte 1] tegen het hoofd is geschopt, terwijl [medeverdachte 2] het slachtoffer tegen diens bovenlichaam heeft geschopt. Het slachtoffer lag ten tijde van dat schoppen op de grond en was buiten bewustzijn. Verdachte, die nog maar 22 jaar jong is, is reeds meerdere malen ter zake van geweldsdelicten veroordeeld en hij liep ten tijde van het plegen van onderhavige delicten in drie proeftijden. De waarschuwingen die telkens in die straffen zijn gelegen, met daarbij de opgelegde bijzondere voorwaarden om zijn crimineel gedrag in positieve zin te wijzigen, hebben hem er niet van kunnen weerhouden, zeer kort na het einde van zijn elektronische detentie, opnieuw strafbare en (zeer) ernstige agressieve feiten te plegen.
Verdachte trekt zich aldus niets aan van die rechterlijke waarschuwingen en hij blijft volharden in zijn crimineel gedrag.
Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte de feiten niet alleen pleegt met veelal dezelfde personen, maar ook telkens na het gebruik van aanmerkelijke hoeveelheden alcohol.
Omtrent verdachte is op 17 mei 2016 gerapporteerd door de psychiater drs. L. Berkens en op 18 april 2016 door de gezondheidszorgpsycholoog M.J.E. van Kempen.
De deskundigen hebben, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
De psychiater:
Betrokkene is een 22-jarige man bij wie sprake is van een agressieregulatiestoornis en een emotieregulatiestoornis, alcoholmisbruik en zwakbegaafdheid.
Betrokkene toont nu weinig inzicht in zijn problematiek. Hij weet weliswaar dat alcohol zijn gedrag beïnvloedt, maar toch zou hij graag op een feestje een biertje blijven drinken in de wetenschap dat het nooit bij eentje blijft. Het afgelopen jaar is er van behandeling weinig resultaat gezien, mede doordat betrokkene niet op afspraken verscheen.
Er is bij hem sprake van een impulscontrolestoornis, wat het risico op herhaling verhoogt en er is sprake van zwakbegaafdheid, waardoor hij slecht gevolgen van zijn daden overziet, wat ook het risico op herhaling verhoogt. Hij heeft zich in het afgelopen jaar slecht gehouden aan contactverboden (recidief risico verhogend, omdat hij opgelegde maatregelen zelfs aan zijn laars lapt). Beschermende factor is dat zijn gezin van afkomst hem erg ondersteunt. Geconcludeerd wordt dat het recidief risico matig tot hoog wordt ingeschat. Betrokkene heeft weinig motivatie tot verandering.
Al met al is de prognose zorgelijk en zal betrokkene strakke gedwongen kaders opgelegd moeten krijgen wil verandering in gang kunnen komen.
Het is van het grootste belang dat betrokkene behandeling krijgt voor zijn stoornis in de impulsbeheersing en adequate vaardigheden leert om te kunnen gaan met emoties en frustraties. Daarnaast zal het ten gunste van zijn ontwikkeling komen, wanneer hij vanuit detentie in een begeleide woonvorm zal gaan wonen.
De verwachte behandelingsduur is tussen de 9 en 12 maanden en zal het best plaatsvinden in een forensische setting met expertise voor zwakbegaafdheid. Geadviseerd wordt betrokkene te berechten binnen het volwassen strafrecht.
Beantwoording van de vragen.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde op 26 december 2015 was er sprake van een stoornis in de impulsregulatie, van alcoholmisbruik en van zwakbegaafdheid. Ten gevolge van zijn zwakbegaafdheid heeft hij een verminderd vermogen om goede inschattingen van situaties te maken of de gevolgen te overzien en is hij verminderd in staat zich in te leven in een ander.
Geadviseerd wordt betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Aan de rechtbank wordt geadviseerd betrokkene een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als deze zijn een plaatsing in een (forensisch) begeleid wonen traject en een behandeling binnen een forensische polikliniek (met expertise voor zwakbegaafdheid).
De psycholoog:
Risicoanalyse
Betrokkene kent geen geschiedenis van gedragsproblemen als kind en adolescent, maar in de
volwassenheid is het tot frequent agressief en grensoverschrijdend gedrag gekomen. Dit wordt gezien als een zeer relevante factor met het oog op herhaling. Daarnaast doen zich problemen voor in relatie tot leeftijdgenoten (identificatie met antisociale leeftijdgenoten en afwijzing door prosociale leeftijdgenoten) en middelenmisbruik. Ook deze factoren worden zeer relevant geacht met het oog op herhaling. Daarnaast heeft betrokkene opvattingen die gewelddadig gedrag bagatelliseren of steunen (cognitieve vervormingen) en is hij geneigd om zich te onttrekken aan behandeling. Ook deze factoren worden geacht het recidiverisico te verhogen. Betrokkene heeft nauwelijks inzicht in de eigen problemen en hij ziet de noodzaak van behandeling niet in. Volgens betrokkene is alcohol het belangrijkste probleem maar tegelijkertijd bagatelliseert hij zijn gebruik. Voorgaande verhoogt het recidiverisico. Ook ongunstig, dat wil zeggen risicoverhogend, is de instabiliteit van zijn gedrag en het gebrek aan behandeltrouw en intrinsieke motivatie voor behandeling. Betrokkene zou kunnen profiteren van professionele zorg en ondersteuning, maar er kan niet worden vertrouwd op een vrijwillig kader. Het risico op herhaling wordt alles bij elkaar matig tot hoog geacht.
zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden
Betrokkene heeft door zwakbegaafdheid meer tijd nodig om zich vaardigheden, die nodig zijn voor zelfredzaamheid, eigen te maken. Door overbescherming van de kant van ouders heeft hij in de ontwikkeling van zijn vaardigheden een achterstand en is hij, meer dan leeftijdgenoten, geneigd om vooral de eigen kortetermijnbehoeften te bevredigen, ongeacht wat de gevolgen zijn.
Interventieadvies en –condities
Betrokkene is 22 jaar en er zijn bij hem een aantal ontwikkelingstekorten aangetroffen. De handelingsvaardigheden zijn beperkt en hij zou kunnen profiteren van een pedagogische benadering, mits de omstandigheden zo worden ingericht dat hij zich aan pedagogische interventies en leerervaringen op geen enkele manier kan onttrekken. Psychopathische trekken staan niet op de voorgrond en betrokkene laat zich niet voorstaan op zijn grensoverschrijdende activiteiten. Noch is hij ingebed in een crimineel milieu. Toch wordt toepassing van het volwassenenstrafrecht geadviseerd. Een groepsgerichte benadering wordt voor betrokkene niet wenselijk geacht gezien zijn beïnvloedbaarheid. Gezien de volwassen ontwikkelingstaken waarvoor betrokkene staat en de noodzaak om hem te helpen bij het op eigen benen gaan staan, wordt een individuele benadering, gericht op het alsnog verwerven van ontbrekende vaardigheden als het meest passend gezien, in samenwerking met en ondersteund door de reclassering. Concreet is het advies dat betrokkene, met het oog op het voorkomen van recidive, op aanwijzing van de reclassering gaat wonen in een instelling voor beschermd wonen en zich daar laat begeleiden naar (zo groot mogelijke) zelfstandigheid. Het betreffende RIBW dient toegerust te zijn voor cliënten met een forensische titel.
Beantwoording van de vraagstelling
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van zwakbegaafdheid en een stoornis in de impulsbeheersing. Onderliggend is sprake van ontwikkelings- en vaardigheidstekorten. Betrokkene heeft veel behoefte aan aansluiting bij leeftijdgenoten maar onvoldoende onderscheidend vermogen, mede door zwakbegaafdheid, om kritisch te zijn in zijn vriendenkeuze. Aldus heeft hij aansluiting gevonden en onderhoudt hij het contact met een jongen die bekend is met frequent grensoverschrijdend en agressief gedrag. Zijn behoefte aan aansluiting maakt hem beïnvloedbaar: hij heeft veel voor zijn vrienden over met het oog op het behoud van de goede relaties.
Betrokkene is samen met mededader eerder met politie en justitie in aanraking gekomen maar heeft zich niet laten tegenhouden wat betreft het onderhouden van contact en het gezamenlijk optrekken in grensoverschrijdende activiteiten.
Hoewel betrokkene bekend is met de effecten van alcoholgebruik op zijn gedrag, wordt toch, indien het tenlastegelegde bewezen zou worden geacht, geadviseerd hem verminderd toerekeningsvatbaar te achten, omdat door zwakbegaafdheid en door vaardigheidstekorten de gedragskeuzes worden beperkt.
Concreet is het advies dat betrokkene, met het oog op het voorkomen van recidive, zich op aanwijzing van de reclassering laat opnemen in een voorziening voor beschermd wonen en zich daar laat begeleiden naar (zo groot mogelijke) zelfstandigheid. Het betreffende RIBW dient toegerust te zijn voor cliënten met een forensische titel en in staat te zijn tot het bieden van heldere structuur, sturing en grenzen.
De rapporten van de deskundigen zijn naar het oordeel van de rechtbank grondig onderbouwd, terwijl de conclusies volgen uit de bevindingen van de deskundigen. De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Zij maakt die conclusie tot de hare, mede gelet op wat de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van verdachte is gebleken.
Omtrent verdachte is gerapporteerd door de reclasseringswerker mevr. D. Gerrits van de Reclassering Nederland op 20 mei 2016. Bij de vaststelling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
Alles afwegend, waaronder de aan de medeverdachten op te leggen straf, acht de rechtbank een straf als na te melden, hoger dan geëist, passend en geboden.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen aan verdachte dienen te worden teruggegeven, aangezien het belang van strafvordering zich niet langer daartegen verzet.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 10.287,02 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • jas, trui, broek, telefoon: € 354,90
  • eigen risico zorg + paracetamol: € 800,--
  • reiskosten ziekenhuis: € 200,--
  • immateriële schade € 7.500,--
  • daggeld ziekenhuis, mantelzorg moeder, joggingbroeken, kussens € 1.432,12.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn, als na te melden, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 8.974,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De verdachte is voor deze schadeposten naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier duidelijk blijkt dat [slachtoffer 1] niet alleen door verdachte, maar ook door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is geschopt.
De gestelde schade wat betreft mantelzorg moeder (ad € 1.312,15) betreft schade die door de moeder van de benadeelde partij is geleden en niet door de benadeelde partij zelf, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.535,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • blouse onder bloed: € 35,--
  • immateriële schade: € 1.500,--.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 535,--,bestaande uit een immateriële schadebedrag van
€ 500,-- en de materiële schadepost, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De verdachte is voor deze schadeposten naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier duidelijk blijkt dat jegens [slachtoffer 2] geweld is uitgeoefend door verdachte en door [medeverdachte 1] .
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stelling voor het meer gevorderde alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht.

10.De vordering tenuitvoerlegging

Parketnummers: 05/165953/13 (tul), 05/821580/13 (tul) en 05/025890/14 (tul):
De rechtbank overweegt dat de vorderingen van de officier van justitie, alle gedateerd
8 maart 2016 vatbaar zijn voor tenuitvoerlegging, aangezien verdachte zich tijdens de in de vonnissen vastgestelde proeftijden meermalen aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 45, 47 en 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoedingen

- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 8.974,87,te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
26 december 2015, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een deel van € 1.312,15 niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 535,--te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
29 november 2015, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een deel van € 1.000,--
niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen schoenen;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 05/165953/13:
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 15 november 2013, te weten van
drie maanden gevangenisstraf;

tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 05/821580/13:

- gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland van 15 april 2014, te weten van
zestig dagen gevangenisstraf;

tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 05/025890/14:

- gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Zutphen van 9 mei 2014, te weten van
drie maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015582634 (blz. 1-372).
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Wat betreft feit 1:
(1)
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdagavond 25 december 2015 was ik bij discotheek [discotheek] aan de [adres] in Markelo. Ik was daar met mijn vrienden [medeverdachte 1] , [betrokkene] en [medeverdachte 2] . Ook de vriendin van [medeverdachte 2] , genaamd [vriendin medeverdachte 2] was bij ons. Ik droeg die avond een zwart T-shirt met korte mouw. Ik droeg die dag Nike’s met legerprint.
Ik weet dat er DNA materiaal van het slachtoffer op mijn beide schoenen is aangetroffen.
(2)
Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] (pag. 82-88):
Ik begrijp dat u mij nog aanvullend wilt horen over de mishandeling die afgelopen zaterdag heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats van [discotheek] in Markelo.
Nadat de dancing sloot zijn we naar de auto gelopen. Op een gegeven moment vertelde [naam] dat er bij de ingang van de parkeerplaats ruzie was. Hij vertelde dat er een groepje stond tegen 1 jongen. Ik zag ik dat er een jongen op de grond lag en dat hij werd geschopt door minimaal drie man. Ik heb niet gezien hoe die jongen op de grond terecht was
gekomen. Ik heb later van anderen gehoord dat hij was geslagen door de jongen met dat
witte shirt en meteen knock-out ging.
Toen ik daar heen rende zag ik dat een jongen met een zwart shirt schopte tegen het
lichaam van de jongen die op de grond lag.
De jongen die schopte had een zwart shirt met lange mouw aan. Hij schopte met kracht alsof hij in een voetbalwedstrijd een bal hard wilde wegschoppen. De jongen op de grond werd op zijn bovenlichaam geraakt en hij werd denk ik op zijn ribben geraakt. Dat ging echt hard. Die jongen op de grond lag stil op de grond en deed niks. Volgens mij was hij niet bij bewustzijn. Hij reageerde ook niet op die schop die hij kreeg. Die jongen met dat witte shirt schopte vervolgen keihard tegen het hoofd van de jongen die nog steeds stil op de grond lag. Ik zag dat het hoofd van die jongen naar achteren werd getrapt. Dat ging ook wel zo hard alsof er een voetbal keihard werd weggeschopt. De jongen werd echt vol in het gezicht geraakt. Tussen deze jongen met dat zwarte shirt met lange mouw en de jongen met dat witte shirt, stond nog een jongen met een zwarte T shirt met korte mouw. Deze jongen schopte hierop ook tegen de jongen die nog stil op de grond lag. Dat ging ook hard en met kracht. Ook nu reageerde de jongen op de grond niet.
(3)
Het proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 2] (pag. 99-102):
Op zaterdag 26 december 2015, omstreeks 03:00 uur, was ik aan de [weg]
te Markelo op de parkeerplaats recht tegenover [discotheek] . De afstand van mij ten opzichte van de plek waar de mishandeling heeft plaatsgevonden betrof ongeveer 20 meter. Ik had
goed zicht, niets hinderde mijn zicht, ik draag geen bril en ook geen lenzen.
Ik zag dat een (1) jongen op de grond lag, het slachtoffer. Ik zag dat hij meerdere
schoppen tegen zijn hoofd kreeg. Ik zag dat meerdere jongens dit deden. Ik zag dat er
zeker drie jongens om het slachtoffer heen stonden. Minimaal drie (3) schoppen tegen
zijn hoofd, kunnen er meer zijn. Het ging namelijk allemaal zo snel. Het waren werkelijk waar harde schoppen.
Ik kan de jongens als volgt omschrijven die hebben geschopt.
Jongen 1:
- Wit T-shirt
- Kort donkerblond haar
- 1,78 m lang
- Stevig postuur
Jongen 2:
- Zwart T-shirt
- Donkere broek
- Donkerder haar dan jongen 1, wel blond en kort
- Langer dan jongen 1, 1,80 a 1,85 meter lang
- Stevig postuur
Dit waren de jongens met de grootste bek. Ik heb gezien dat beide jongens allebei hard hebben geschopt. Beide jongens hebben geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer.
Over de derde jongen kan ik niet veel verklaren. Ik kan mij weinig herinneren over
hem. Ik heb mijn focus vooral op de andere twee jongens gehad. Ik heb hem wel zien
schoppen, maar niet waar hij het slachtoffer heeft geraakt.
Toen ik op ongeveer 5 meter afstand was zag ik dat alle drie jongens weg renden. Ik zag dat ze allemaal richting een auto rende. Ik zag dat ze ook alle drie in de auto gingen zitten.
(4)
Het proces-verbaal verhoor van verdachte [verdachte] (pag. 164-165):
Vraag: er zijn een aantal getuigen die verklaren dat op het moment dat de jongen op
de grond ligt hij driemaal getrapt is. Eenmaal door een jongen met een wit shirt.
Deze zou de jongen tegen het hoofd hebben getrapt, eenmaal door een jongen met een '
zwart shirt met lange mouwen tegen de borst en jij zou hierna de jongen ook tegen de
borst getrapt hebben. Hierna zou de jongen met het witte shirt nogmaals de jongen
tegen het hoofd getrapt hebben.
Antwoord: Het zou best kunnen dat ik dat wel gedaan heb, dat ik hem getrapt heb. Van [medeverdachte 1] zou het best kunnen dat hij natrapt. Hij houdt nooit op na 1 klap. Dat weet ik uit ervaring. Hij heeft namelijk zelf een keer een kameraad in elkaar geslagen en wist toen niet van ophouden.
(5)
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (pag. 127-130):
Op zondag, 27 december 2015, te 11.35 uur, werd door mij in het bureau van politie te
Goor nader gehoord, de getuige [getuige 1] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] en wonende [adres] te [woonplaats] .
Na de aanhouding zijn er foto's gemaakt van de verdachten en deze foto's zijn ons,
verbalisanten, voor het onderzoek ter beschikking gesteld.
Ik toonde hem daarop de foto die was gemaakt van de verdachte [betrokkene] , die daarop was
afgebeeld in een zwart shirt met lange mouw met een lichtgekleurde print aan de
voorzijde. Hij verklaarde daarbij dat hij deze jongen herkende als de bestuurder van
de auto en dat hij deze jongen niets had zien doen.
Hierna toonde ik hem de foto van de verdachte [medeverdachte 2] die daarop was afgebeeld met
een zwart shirt met lange mouw en hij verklaarde toen dat hij deze verdachte
herkende als de jongen die tegen het bovenlichaam van de op de grond liggende jongen
schopte en die hij in zijn verklaring omschrijft als de verdachte met het zwarte
shirt met lange mouw.
Ook toonde ik hem de foto van de verdachte [verdachte] die daarop staat afgebeeld met
een zwart T shirt met korte mouw. Hij verklaarde dat hij deze herkende als de
persoon die de op de grond liggende jongen keihard tegen het bovenlichaam schopte en
die hij in zijn verklaring omschrijft als de verdachte met het zwarte T shirt met
korte mouw.
Ook sprak hij in zijn verklaring over een verdachte in een wit shirt die de op de
grond liggende jongen twee keer keihard in het gezicht had geschopt. Hierover sprak
hij ook reeds in zijn ter plaatse opgenomen eerste verklaring en daarbij verwijst hij
naar de verdachte met een wit shirt die even daarvoor al was aangehouden en op dat
moment dan in de politieauto zit.
(6)
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 21 maart 2016, opgemaakt door de deskundige dr. J.H.A. Nagel, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
op de buitenzijde van de neus en deel van de wreef van zowel de rechter- als de linkerschoen van verdachte [verdachte] is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, te weten van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van verdachte en van een onbekende persoon.