ECLI:NL:RBOVE:2016:1981

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
08/910050-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor doodslag op een 18-jarige vrouw na een gewelddadige ruzie

Op 3 juni 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van de moord op een 18-jarige vrouw uit dezelfde stad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 september 2015, na een korte en complexe relatie met het slachtoffer, haar heeft gewurgd tijdens een ruzie na seksuele handelingen in een bos nabij Enschede. De verdachte heeft verklaard dat hij in een opwelling van woede heeft gehandeld, wat de rechtbank heeft erkend als een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van moord, maar schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de maximale jeugddetentie van 24 maanden, met daarnaast de oplegging van een PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) voor de duur van drie jaar. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 8.512,65 te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen, en de impact van zijn daden op de nabestaanden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/910050-15
Datum vonnis: 3 juni 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting (JJI),
De Hunnerberg in Nijmegen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 20 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier
van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] heeft gedood.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 september 2015, althans in of omstreeks de periode van
25 september 2015 tot en met 26 september 2015, in de gemeente Enschede, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen, in die zin dat haar, door samendrukkend en/of omsnoerend en/of stompend en/of botsend geweld op de hals, de adem is ontnomen en/of zij verstikt is en/of daardoor om het leven is gekomen en/of gebracht.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zijnde doodslag, op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) met toepassing van het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee jaren en oplegging van de PIJ-maatregel. Voorts dient de civiele vordering van de nabestaanden van het slachtoffer geheel te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de Terwee-maatregel.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd - overeenkomstig de inhoud van het aan de rechtbank overgelegde schriftelijk requisitoir - verdachte te veroordelen ter zake van doodslag. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft - overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota - vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord. Wel kan volgens de raadsvrouw doodslag bewezen worden.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank gaat, kort en zakelijk weergegeven, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 26 september 2015, om 11.17 uur, komt er bij de politie een melding binnen
van het aantreffen van een overleden persoon in een bosperceel in de omgeving van de Loeksweg [nummer] in Enschede. Op aanwijzingen van de melder wordt die dag omstreeks 11.25 uur door de politie het levenloze lichaam van een onbekende vrouw aangetroffen.
Een dag later, zondag 27 september 2015, wordt het lichaam geïdentificeerd als dat van de 18-jarige [slachtoffer] .
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het intreden van de dood verklaard als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. Een bijdrage van bij leven opgelopen stomp botsend geweld op de hals aan het overlijden kan op grond van de sectiebevindingen niet worden uitgesloten.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in een opwelling van woede heeft gewurgd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad heeft verdachte, voor zover relevant en samengevat, ter terechtzitting op 20 mei 2016 het volgende verklaard:

Toen mijn verkering met [(ex-)vriendin] uit was, heb ik via facebook contact gezocht met [slachtoffer] . Ze vroeg of ik haar wilde whatsappen en of ik zin had om een keer langs te komen. Ik heb diezelfde dag al een ontmoeting gehad met [slachtoffer] . Het kan kloppen dat ik ongeveer zeven keer een ontmoeting met haar heb gehad in de weken voorafgaand aan haar dood. Op
6 september 2015 kwam ik mijn [(ex-)vriendin] weer tegen en is de relatie met [(ex-)vriendin] hersteld. Het kan kloppen dat ik op 6 september 2015 ’s avonds weer naar [slachtoffer] ben geweest. Toen heb ik ruzie gekregen met [slachtoffer] . Ik vertelde [slachtoffer] dat ik haar niet leuk genoeg vond om een relatie met haar te beginnen. En daar was ze het niet mee eens omdat ik wel seks met haar had gehad. Dat kan ik aan de ene kant wel begrijpen dat ze daar boos om wordt. Ik vroeg haar toen of ze voor mij de spullen op haar telefoon wilde verwijderen, maar dat wilde ze niet. Toen heeft er een worsteling plaatsgevonden omdat ik haar telefoon wilde afpakken. Toen krabde ze in mijn nek en ben ik op haar gevallen. Ja, daarvoor is ze naar de dokter geweest en heeft ze pijnstillers gehad. Ik ben na het gevecht gelijk weggegaan. Ja, ik heb haar ook geblokkeerd op facebook en whatsapp. Ja, natuurlijk schrok ik van mijzelf. [slachtoffer] heeft via mijn zusje weer contact gezocht. Ze belde me de hele dag toen ik haar geblokkeerd had en stuurde ook sms-jes dat als ik haar niet zou deblokkeren dat ze dan alsnog aan iedereen ging vertellen dat ik seks met haar had gehad. Ik wilde niet dat mijn zusje daarbij betrokken werd. [(ex-)vriendin] zag die maandag dat ik [slachtoffer] weer had toegevoegd. Nee, ik heb niet tegen [(ex-)vriendin] gezegd dat ik seks heb gehad met [slachtoffer] . Ik heb wel gezegd dat ik met [slachtoffer] gezoend had. Ja, [slachtoffer] dreigde aangifte te doen van de mishandeling. Ze wilde ook aangifte doen van verkrachting, dat heeft ze zelf tegen mij persoonlijk gezegd. U zegt dat er geen appgesprekken zijn over dreigen met aangifte over verkrachting, maar ik heb haar ook niet verkracht. Of ik tegen [(ex-)vriendin] heb gezegd “jawel, dat gebeurt, desnoods maak ik haar af” toen [(ex-)vriendin] zei “En [verdachte] , ik zeg je, die chick laat je echt niet zomaar met rust”? Dat was gewoon in een vlaag van boosheid mevrouw. Of ik met “deze oplossing van het probleem bezig was”? Nee, ik heb dat nooit van tevoren bedacht mevrouw, echt niet.
Ja, ik had op 25 september 2015 na het eten een afspraak met [slachtoffer] . Ja, het was mijn idee om een keer buiten seks te hebben. Ze had zelf al te kennen gegeven dat ze op andere plekken seks wilde hebben. Ja, het zou de laatste keer zijn dat wij seks zouden hebben en dan zou [slachtoffer] alles wissen van haar telefoon. U zegt dat dit nergens op facebook of in de whatsapp staat maar ik weet toch echt wel dat dat afgesproken was. Ik heb nooit gezegd dat ik haar vriendje wilde worden. Of zij een toekomst zag waarin ik voorkwam? Ik heb juist tegen haar gezegd dat ik niet verder wilde zoals het ging. Dat is ook de reden geweest dat ik haar geblokkeerd had en die leugens had verteld dat ik in de kost zat. Omdat ik niet naar haar toe wilde. Ja, het klopt wat de psycholoog zegt op pagina 16 van het rapport. Ik werd aangetrokken door de seks, was trots op het versieren van een mooi meisje, boos door de bedreigingen en bang voor de gevolgen als zij alles openbaar zou maken.
Op 25 september 2015 rond 17.45 uur ben ik naar [slachtoffer] gegaan en hadden we seks in de woning. Ja, ik wist dat er bij de woning van [slachtoffer] bewakingscamera’s hangen. Ja, ik had een zwarte jas aan en witte Adidas schoenen. Ik had die schoenen wel wat vaker aan maar dat is mijn zus en [(ex-)vriendin] blijkbaar nooit bijgebleven. Terwijl ik die schoenen toch al lang had. In de tussentijd hebben we niks gedronken. Ja, we zijn om 18.22 uur vertrokken uit de woning van [slachtoffer] . Ik heb dat bos gekozen omdat het rustig was daar. Waarom ik haar mee heb genomen naar een afgelegen plek terwijl het al eerder tussen ons uit de hand was gelopen? Toen hadden we ruzie en nu hadden we toch geen ruzie. Ze zei dat ze het uit haar telefoon zou verwijderen, ze had beloofd dat ze dat zou doen. Van deur tot plek in het bos in twintig minuten? Dat weet ik niet. Het zou kunnen dat we daar rond 18.35/18.40 uur aankwamen. En toen? Toen hadden we seks. Wat er toen is gebeurd? Dat kan ik niet vertellen…. Nee, ze lag niet op haar knieën, ze stond voorovergebogen en toen kregen we ruzie. Wanneer we ruzie kregen? Dat was kort na de seks. Waarom we ruzie kregen? Omdat ik wilde zien dat ze mijn spullen van haar telefoon zou verwijderen. Ik weet niet meer zo goed wat ze zei mevrouw. Ja, ik heb eerder verklaard dat haar telefoon in mijn auto lag. Dat was ook zo. Ik heb [naam 2] niet alles verteld. Ik heb volgens mij ook niet gezegd dat ik een nekklem heb gebruikt. Ze heeft naar me gespuugd, dat maakte me gek. Ik heb haar op de grond gegooid en toen heb ik haar keel dichtgedrukt. Of dat lang duurde? Ik weet het niet. Ik was in een waas. Wat er toen door mijn hoofd ging? Ik weet het niet. Ik was boos. Waarom? Alles tegelijk, vanwege het spugen en vanwege de telefoon. Nee, ik heb mijn voet niet op haar keel gezet. Ik weet zeker dat dat niet is gebeurd. Hoe ik die verwondingen dan verklaar? Misschien door mijn horloge of mijn armbanden. Waarom ik die Adidas schoenen dan heb weggegooid? Dat was niet omdat ik bang was voor haar DNA op mijn schoenen, maar vanwege mijn voetafdrukken in het bos. Nee, ik heb haar broek niet omhoog getrokken. Waarom ik om 18.54 uur, dus hooguit minuten na haar dood, een foto van haar heb gemaakt? Omdat het tot me doordrong wat ik had gedaan. Ik wilde iemand om hulp vragen vanwege wat ik had gedaan. Waarom ik om 18.53 al een appje heb gestuurd naar mijn oom over een spiegel voor een scooter? Dat weet ik niet. Haar telefoon zat wel echt in haar tas in de auto. Die heb ik niet uit haar broekzak gehaald. Of ik nog overwogen heb hulp te halen of 112 te bellen? Ik wist niet wat ik ermee moest. Ik heb nog wel haar pols gevoeld, maar ik voelde alleen mijn eigen hartslag.
Uit het proces-verbaal tijdlijn what’s app, facebook en sms-berichten van 7 januari 2016:
Maandag 21 september 2015
[(ex-)vriendin] heeft op facebook gezien dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar hebben toegevoegd. [(ex-)vriendin] is woedend. [(ex-)vriendin] en [slachtoffer] hebben via facebook onderling contact. Ze schelden elkaar uit en bedreigen elkaar. [slachtoffer] zegt dat ze seks heeft met [verdachte] . [slachtoffer] komt erachter dat [verdachte] deze week niet in de kost in Nieuw Vennep zit. ’s Avonds biecht [verdachte] aan [(ex-)vriendin] op dat [verdachte] en [slachtoffer] hebben gezoend.
Dinsdag 22 september 2015
[slachtoffer] is boos op [verdachte] . Ze dreigt om [(ex-)vriendin] alles te vertellen van A tot Z. [slachtoffer] stuurt meerdere berichten naar [verdachte] waarbij ze dreigt om aangifte te doen. [slachtoffer] : "seks of geen seks" en "echt niet" en "En hoezo kan ik helemaal niet verder ga je me vermoorden of laten opleggen " (verstuurd op 22-09 om 18.24 uur) en "Dus kraam geen dingen uit wat niet waar is.." en "Vraag jou alleen of je nog seks met me wilt of dat je vrijdag alleen komt om me tekst en uitleg te geven verder vraag ik niks van je " en "??" en "nou"
[(ex-)vriendin] is bang dat [verdachte] ook seks met [slachtoffer] heeft gehad. [verdachte] wil er alles aan doen om het goed te maken. [slachtoffer] :“En [verdachte] ik zeg je die chick laat je echt niet zomaar met rust”. [verdachte] : “Jawel dat gebeurt desnoods maak ik haar af”. (verstuurd op
22-09 om 11.55 uur).
Vrijdag 25 september 2015
[verdachte] heeft een conversatie in Groepsapp “ [naam whatsappgroep] ”, bestaande uit [bijnaam getuige] , [naam 1] en nog een paar anderen. [verdachte] : "graag eem een gat van 4m diep voor me" en "graaf*". [bijnaam getuige] : "Komt goed jonge". [verdachte] : "Top ". [bijnaam getuige] : "Ga je het vanaamd doen?". [verdachte] : "Is al gebeurd". De conversatie op de whats app is op 25 september 2015 tussen 19.59 en 20.05 uur.
Opmerking: [getuige] staat in de telefoon van [verdachte] opgeslagen onder de naam [bijnaam getuige] ( [getuige] werkt bij het bedrijf [naam bedrijf] ).
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 20 oktober 2015

[verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij een meisje ging omleggen. Hij heeft dit op vrijdagmiddag 25-09-2015 tegen mij gezegd, vlak voor biertijd, toen wij samen aan het werk waren. [verdachte] heeft mij niet gezegd wie het grietje was en waarom hij dat grietje wilde omleggen. Ik ben daar totaal niet op ingegaan, ik dacht dat het ouwehoeren was. Ik heb een beetje gelachen.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van
6 oktober 2015.
We hebben elkaar een hand gegeven, dat doen we altijd. Hij had niet eens smerige handen. Ik heb ze in ieder geval niet gezien. (…) [verdachte] heeft aan mij gevraagd hoe ik het zou doen, hoe ik iemand zou vermoorden. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik niemand kan vermoorden. Ik weet niet precies wanneer hij dit verteld heeft. Volgens mij die vrijdag, zaterdag heeft hij mij verteld dat hij haar heeft omgebracht. Hij heeft het er ook met de kraanmachinist op zijn werk over gehad, dit heeft hij mij zaterdags verteld. Op welke vrijdag [verdachte] met mij besproken heeft hoe ik iemand zou vermoorden? Ik durf echt niet te zeggen welke vrijdag, volgens mij die vrijdag dat hij haar heeft omgebracht. We waren in de blokhut bij mij. Hij vertelde dat hij haar een kus wilde geven maar dat zij haar hoofd wegdraaide en dat [verdachte] haar toen om de nek heeft gepakt, dit deed hij met zijn arm totdat zij op de grond viel. Daarna heeft [verdachte] haar gewurgd en daarna is hij weggegaan. Jazeker, hij heeft het voorgedaan. Een kus geven, zij draait zich om. Hij pakt haar van achteren met de arm om haar keel heen.
Geen voorbedachte raadDe rechtbank zal verdachte, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, vrijspreken van het met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer] . Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en verdachte - zoals hiervoor overwogen - vooraf kennelijk meermalen insinuerende opmerkingen heeft gemaakt over de mogelijke dood van het slachtoffer, vormt weliswaar een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (HR 28 februari 2012:ECLI:NL:HR2012: BR2342,NJ 2012/518). Bij de behoordeling of er sprake is van voorbedachte raad, dient de rechtbank derhalve tevens in aanmerking te nemen of er sprake is van contra-indicaties die erop wijzen dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een opwelling, heftige emoties of een andere heftige gemoedsbeweging die tot de daad hebben geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte weliswaar tijd gehad om zich te beraden op het besluit om het slachtoffer te doden, maar is uit de omstandigheden rondom het overlijden van het slachtoffer, het bestaan van dergelijke contra-indicaties, die aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan, af te leiden. Weliswaar heeft de verdachte zich voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] over haar uitgelaten in termen als “desnoods maak ik haar af” en dat hij een meisje ging omleggen, maar deze uitlatingen vormen, alles overziende, onvoldoende basis om te komen tot de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad, nu op geen enkele andere wijze is gebleken van een vooropgezet plan en/of voorbereidingshandelingen van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank acht het met name niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op
25 september doelbewust naar het bos heeft gelokt met het vooropgezette plan om haar, na de seks, van het leven te beroven. De rechtbank komt tot deze conclusie nu verdachte en slachtoffer tevoren hadden afgesproken seks te hebben in het bos, hetgeen vervolgens ook daadwerkelijk is gebeurd, waarbij verdachte ruimschoots DNA-sporen heeft achtergelaten. Verdachte en slachtoffer zijn op 25 september 2015 rond 18.35 uur in het bos aangekomen. Nog geen twintig minuten later was [slachtoffer] dood. Het slachtoffer is op dezelfde plek aangetroffen als waar verdachte en slachtoffer seks hebben gehad. Deze plek bevindt zich, hoewel in een bos van enige omvang, op enkele meters afstand van een bewoond huis. Verdachte heeft geen enkele actie ondernomen om het lichaam te verbergen, hoewel hij daartoe over de middelen (schep) beschikte. Het scenario dat verdachte in blinde woede het slachtoffer van het leven heeft beroofd is in het licht van de omstandigheden, zoals deze uit het dossier naar voren komen, aannemelijk. Dat verdachte zich gekrenkt voelde door een onverwachte gedraging van het slachtoffer en haar daarom in een opwelling van het leven heeft beroofd, is weliswaar een buitenproportionele en onbegrijpelijke reactie, maar is gelet op de persoon van verdachte wel aannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank betrekt in haar oordeel tevens de door de deskundigen omtrent verdachte opgemaakte rapportages. De psycholoog Van den Bergh concludeert dat er bij verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel wat significant en klinisch relevant is. Bijkomend heeft hij ADD, een periodiek explosieve stoornis (PES) en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Verdachte is binnen enkele weken verstrikt geraakt in een ingewikkelde relatie met [slachtoffer] , waaruit hij zich niet los kon maken. Vlak nadat zij samen vrijwillig seks hebben gehad in het bos hebben verdachte en het slachtoffer heftige ruzie. Hij reageert vanwege zijn beperkingen impulsief met een agressieve impulsdoorbraak. Vervolgens is hij niet meer in staat zichzelf onder controle te krijgen. Hierin wordt de pathologie zichtbaar. Het gaat volgens de deskundige niet om geplande feiten of een bewuste keuze haar pijn te doen. Hij kan voorafgaande en ten tijde van het ten laste gelegde, ten gevolge van zijn verstoorde impulscontrole, zijn aandacht niet meer verdelen waardoor hij alleen gefocust is op de non-verbale signalen van afwijzing en minachting. Zijn cognitieve flexibiliteit om binnenkomende informatie te selecteren en te onderdrukken is onder normale omstandigheden al erg zwak. Zijn op de grens van zwakbegaafde verbale vermogens belemmeren hem om zich verbaal te verdedigen en daarmee spanning te ontladen.
De mogelijkheid om zijn impuls te onderdrukken lukt niet meer. Hij vertoont impulsieve en reactieve agressie, gooit haar op de grond en knijpt in een vlaag van woede haar keel dicht.
Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van moord.
Doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn handelen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar dood zou intreden. Het samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van het slachtoffer is immers naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Nu door de raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit zal de rechtbank in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2015, in de gemeente Enschede, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] te wurgen, in die zin dat haar, door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, de adem is ontnomen en zij verstikt is en daardoor om het leven is gekomen.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: doodslag

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft [slachtoffer] door verwurging om het leven gebracht en daarmee het slachtoffer haar meest fundamentele bezit ontnomen, namelijk het recht op leven. De rechtbank is zich er terdege van bewust dat verdachte door zijn manier van handelen de familie en vrienden van [slachtoffer] onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed heeft toegebracht. In de door de ouders en de zus van het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen is op indrukwekkende wijze naar voren gebracht tot welk groot verdriet het handelen van de verdachte heeft geleid en hoe de gewelddadige dood van het slachtoffer hun leven volledig heeft ontwricht. De dood van het slachtoffer heeft ook de rechtsorde ernstig geschokt en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht. Verdachte zal verder moeten leven met het besef dat hij een jonge vrouw in de bloei van haar leven van het leven heeft beroofd.
De rechtbank dient bij de beoordeling van de zaak en de op te leggen straf echter ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met name met de eensluidende conclusies die respectievelijk J.L.M. Dinjens, psychiater van 17 mei 2016 en drs. C. van den Bergh, psycholoog van 20 april 2016 in hun Pro Justitia rapportages over verdachte en zijn handelen hebben getrokken.
Voornoemde rapportage van J.L.M. Dinjens, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verdachte voldoet aan de criteria van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend aandachtstekort type (ADD), een oppositionele gedragsstoornis (ODD) en periodiek explosieve stoornis, misbruik van cocaïne en een disharmonisch intelligentieprofiel.
De gestelde diagnoses liggen in elkaars verlengde en hebben een vrij hoge mate van comorbiditeit. Immers impulsiviteit en problemen met emotie- en agressieregulatie spelen bij alle drie de aandoeningen een belangrijke rol. ADD betreft een ontwikkelingsstoornis, dat wil zeggen de aanleg hiervoor was reeds op jonge leeftijd aanwezig. Bij testpsychologisch onderzoek wordt bij het intelligentieonderzoek een disharmonisch profiel vastgesteld, waarbij vooral de verbale intelligentie duidelijk achterblijft (VIQ 85) en zich bevindt op duidelijk benedengemiddeld tot zwakbegaafd niveau zich verbaal te uiten. Als gevolg van de problemen rondom impulscontrole en emotiehantering en het verminderd vermogen zich verbaal te uiten, vertoont betrokkene in de puberteit toenemend opstandig en oppositioneel gedrag, met name in de thuissituatie. Hij wordt hierin soms sterk begrensd, hetgeen leidt tot cumulaties van frustraties en woedeaanvallen. In de pubertijd ontstaat derhalve de voornoemde oppositionele gedragsstoornis (ODD), die nog immer aanwezig is, daar de emotionele ontwikkeling en uitrijping van de persoonlijkheid bij betrokkene nog niet is voltooid en hij in sociaal-emotioneel opzicht achterloopt bij leeftijdsgenoten. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. In specifieke situaties, vooral wanneer hij een relatie aangaat, kan dit oplopen tot een matig tot hoog recidiverisico. Betrokkene gaat sterke gehechtheidsrelaties aan en kan moeilijk omgaan met verlating of wanneer hem in zijn beleving onrecht wordt aangedaan. Dit kan opnieuw ontaarden in een tantum van woede met controleverlies. Er is misbruik van middelen. De impulscontrole en emotieregulatie zijn structureel verminderd en kwetsbaar. Er is een verminderde frustratietolerantie en stresshantering. De persoonlijkheid en identiteit zijn matig uitgerijpt en in ontwikkeling.
In haar rapportage sluit C. van den Bergh, psycholoog, zich aan bij de bevindingen van de psychiater en overweegt bovendien dat verdachte een disharmonisch intelligentieprofiel heeft waardoor er geen totaal IQ berekend kan worden. Zijn performale intelligentie van
114 is gemiddeld, maar zijn verbale IQ 85 is zwakbegaafd. Informatieverwerking verloopt gefragmenteerd wat een PDD-achtig beeld kan oproepen maar wat geduid moet worden vanuit zijn forse informatieverwerkingsproblematiek. Hij heeft veel schakeltijd nodig om verbale informatie te verwerken en het verwoorden is niet passend bij zijn kalenderleeftijd. Het verschil is statisch significant en klinisch relevant. De oppositioneel opstandige gedragsstoornis zonder antisociale trekken, het zeer disharmonische intelligentieprofiel verbaal op zwakbegaafd niveau, de AD(H)D en de periodiek explosieve stoornis zijn al lange tijd en zo ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. De executieve functies nodig om zijn gedrag te reguleren onder stress doen een beroep op conflicterende belangen. Verdachte moet een geautomatiseerde impuls onderdrukken waarbij er tegelijkertijd een beroep wordt gedaan op zijn cognitieve flexibiliteit, wat hij ten gevolge van zijn beperkingen niet kan. Hij reageert, zoals sterk externaliserende jongeren, heftiger op de emoties van anderen, omdat hij emotioneel reactiever is en zichzelf niet goed kan kalmeren. De combinatie van kwetsbaarheden heeft de agressieve impulsdoorbraak veroorzaakt. Het gebruik van cocaïne, hoewel niet ten tijde van het ten laste gelegde, zijn twijfel of hij seksueel wel normaal is, de angst voor de onthulling van zijn seksuele ervaringen en de bedreiging met aangifte van verkrachting en de voor hèm reële angst voor afwijzing en woede van zijn ouders en vriendin hebben de doorbraak aangejaagd en verhevigd. Passend bij zijn emotionele ontwikkelingsleeftijd blijft hij in de dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde gericht op het zoeken naar een oplossing ingegeven door interpersoonlijke overeenstemming, maar ook gekleurd door de seksuele aantrekkingskracht van het slachtoffer op hem. Hij heeft geprobeerd om zijn zelfcontrole te bewaren maar de spanning is door het aanhoudend appel op hem door het slachtoffer die hem thuis en op zijn werk appt en door zijn beperkte cognitieve flexibiliteit onverantwoord hoog opgelopen. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde, maar ook nu nog, emotioneel jong voor zijn leeftijd. Zijn empathische reacties worden afgeremd door factoren in de sociale en in zijn persoonlijke context. Kenmerkend voor zijn emotionele ontwikkelingsachterstand is zijn adolescente gedrag. Hij woont nog thuis, volgt zijn leertraject en is volledig afhankelijk van zijn ouders.
Beide rapporteurs achten verdachte vanwege zijn forse beperkingen verminderd in staat zijn wil te bepalen. Zodoende wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank neemt die conclusie over.
Bovengenoemde rapporteurs beschrijven verdachte als een persoon waarbij de emotionele ontwikkeling en de uitrijping van de persoonlijkheid nog niet is voltooid en wiens sociaal-emotionele ontwikkeling zich op het niveau van een veertien- tot zeventienjarige bevindt.
Dit alles tezamen brengt beide rapporteurs tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen ex artikel 77c Sr.
De beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen was geen eenvoudige. Naast de adviezen van de deskundigen heeft de rechtbank in haar overwegingen het volgende betrokken. Toepassing van het volwassenenstrafrecht zou leiden tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.‎ Het zou in dit geval echter eveneens betekenen dat verdachte gedurende zijn detentie niet wordt behandeld. Langdurige 'kale' celstraf verergert de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en doet de kans op recidive slechts toenemen. Daarmee zou een situatie ontstaan waarbij noch verdachte, noch de samenleving gebaat is.
Gelet op de geconstateerde problematiek en de eensluidende adviezen zoals hiervoor beschreven, acht de rechtbank, gronden aanwezig voor toepassing van het jeugdstrafrecht ex artikel 77c Sr. Voor het bewezen geachte feit is een jeugddetentie van 24 maanden de maximale straf die volgens de wet kan worden opgelegd. In verband met de ernst van het feit zal de rechtbank een jeugddetentie voor deze maximale duur opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Naast oplegging van jeugddetentie acht de rechtbank, in het bijzonder gelet op de in de besproken rapportages genoemde ernstige persoonlijkheidsproblematiek en het recidiverisico - met name aanzienlijk in de relationele sfeer - oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, teneinde verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting.
Dit advies van de deskundigen wordt gedeeld door de reclassering. De PIJ-maatregel vangt aan aansluitend op de jeugddetentie.
De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van 7 (zeven) jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen die aan het slachtoffer toebehoorden aan de nabestaanden worden teruggegeven. De inbeslaggenomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren kunnen aan verdachte worden geretourneerd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen, aan respectievelijk de nabestaanden van het slachtoffer en aan de verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, de heer [naam 3] , wonende te [woonplaats 2] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 8.512,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • uitvaartkosten € 3.312,71
  • grafmonument € 4.334,00
  • medicatie en verbruik eigen risico € 865,94
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
Uitvaartkosten en grafmonument
De benadeelde partij is de vader van het slachtoffer. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het wetboek van Strafvordering (Sv), kunnen erfgenamen van een overledene een vordering tot schadevergoeding indienen ter zake van een hun onder algemene titel verkregen vordering. Daarnaast is in artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat indien iemand die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. Deze persoon wordt eveneens in artikel 51f, tweede lid, Sv, genoemd. Op grond van bovenstaande bepalingen is de rechtbank van oordeel dat de door de benadeelde gevorderde uitvaartkosten en de kosten voor het grafmonument voor toewijzing in aanmerking komen.
Medicatie en verbruik eigen risico
De rechtbank zal de opgevoerde kosten met betrekking tot eigen risico en medicatie toewijzen, nu deze voldoende zijn onderbouwd. Uit verklaringen van de psycholoog blijkt dat de nabestaanden met een traumabehandeling zijn gestart. De rechtbank begrijpt hieruit dat de nabestaanden ten gevolge van het gewelddadig overlijden van het slachtoffer geestelijk letsel hebben opgelopen. Ook hebben zij in verband hiermee rustgevende medicatie voorgeschreven gekregen. Het eigen risico in 2015 is daardoor opgebruikt. De rechtbank acht het, gelet op artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, derhalve billijk dat de door de benadeelde gevorderde kosten voor eigen risico voor toewijzing in aanmerking komen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 8.512,65,
te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77s, 77ff Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: doodslagverklaart verdachte strafbaar voor het onder impliciet subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast de
plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de heer [naam 3] , wonende te [woonplaats 2] , van een bedrag van € 8.512,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 september 2015;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • gelast de teruggave aan verdachte van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen, genummerd 1 t/m 6;
  • gelast de teruggave aan de nabestaanden van het slachtoffer van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen, genummerd 7 t/m 12.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier en is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, Divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing District Twente met nummer PL0600-2015470573 (waaronder negen ordners met opschrift TGO Algerije). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De bekennende verklaring van verdachte, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 20 mei 2016;
2. Een deskundigenrapport, te weten een verslag 21 oktober 2014 betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot op 26 september 2015, opgemaakt door de deskundige Ing. M.J.W. Pouwels, als gerechtelijk deskundige ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen voor het deskundigheidsgebied DNA analyse en interpretatie en werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut;
3. Een deskundigenrapport, te weten een verslag van 2 december 2015 betreffende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt door de deskundige Ann Maes, arts en patholoog, als gerechtelijk deskundige ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen voor het deskundigheidsgebied pathologie en werkzaam voor het Nederlands Forensisch Instituut.