5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank gaat, kort en zakelijk weergegeven, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 26 september 2015, om 11.17 uur, komt er bij de politie een melding binnen
van het aantreffen van een overleden persoon in een bosperceel in de omgeving van de Loeksweg [nummer] in Enschede. Op aanwijzingen van de melder wordt die dag omstreeks 11.25 uur door de politie het levenloze lichaam van een onbekende vrouw aangetroffen.
Een dag later, zondag 27 september 2015, wordt het lichaam geïdentificeerd als dat van de 18-jarige [slachtoffer] .
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het intreden van de dood verklaard als gevolg van bij leven opgelopen samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. Een bijdrage van bij leven opgelopen stomp botsend geweld op de hals aan het overlijden kan op grond van de sectiebevindingen niet worden uitgesloten.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in een opwelling van woede heeft gewurgd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad heeft verdachte, voor zover relevant en samengevat, ter terechtzitting op 20 mei 2016 het volgende verklaard:
“
Toen mijn verkering met [(ex-)vriendin] uit was, heb ik via facebook contact gezocht met [slachtoffer] . Ze vroeg of ik haar wilde whatsappen en of ik zin had om een keer langs te komen. Ik heb diezelfde dag al een ontmoeting gehad met [slachtoffer] . Het kan kloppen dat ik ongeveer zeven keer een ontmoeting met haar heb gehad in de weken voorafgaand aan haar dood. Op
6 september 2015 kwam ik mijn [(ex-)vriendin] weer tegen en is de relatie met [(ex-)vriendin] hersteld. Het kan kloppen dat ik op 6 september 2015 ’s avonds weer naar [slachtoffer] ben geweest. Toen heb ik ruzie gekregen met [slachtoffer] . Ik vertelde [slachtoffer] dat ik haar niet leuk genoeg vond om een relatie met haar te beginnen. En daar was ze het niet mee eens omdat ik wel seks met haar had gehad. Dat kan ik aan de ene kant wel begrijpen dat ze daar boos om wordt. Ik vroeg haar toen of ze voor mij de spullen op haar telefoon wilde verwijderen, maar dat wilde ze niet. Toen heeft er een worsteling plaatsgevonden omdat ik haar telefoon wilde afpakken. Toen krabde ze in mijn nek en ben ik op haar gevallen. Ja, daarvoor is ze naar de dokter geweest en heeft ze pijnstillers gehad. Ik ben na het gevecht gelijk weggegaan. Ja, ik heb haar ook geblokkeerd op facebook en whatsapp. Ja, natuurlijk schrok ik van mijzelf. [slachtoffer] heeft via mijn zusje weer contact gezocht. Ze belde me de hele dag toen ik haar geblokkeerd had en stuurde ook sms-jes dat als ik haar niet zou deblokkeren dat ze dan alsnog aan iedereen ging vertellen dat ik seks met haar had gehad. Ik wilde niet dat mijn zusje daarbij betrokken werd. [(ex-)vriendin] zag die maandag dat ik [slachtoffer] weer had toegevoegd. Nee, ik heb niet tegen [(ex-)vriendin] gezegd dat ik seks heb gehad met [slachtoffer] . Ik heb wel gezegd dat ik met [slachtoffer] gezoend had. Ja, [slachtoffer] dreigde aangifte te doen van de mishandeling. Ze wilde ook aangifte doen van verkrachting, dat heeft ze zelf tegen mij persoonlijk gezegd. U zegt dat er geen appgesprekken zijn over dreigen met aangifte over verkrachting, maar ik heb haar ook niet verkracht. Of ik tegen [(ex-)vriendin] heb gezegd “jawel, dat gebeurt, desnoods maak ik haar af” toen [(ex-)vriendin] zei “En [verdachte] , ik zeg je, die chick laat je echt niet zomaar met rust”? Dat was gewoon in een vlaag van boosheid mevrouw. Of ik met “deze oplossing van het probleem bezig was”? Nee, ik heb dat nooit van tevoren bedacht mevrouw, echt niet.
Ja, ik had op 25 september 2015 na het eten een afspraak met [slachtoffer] . Ja, het was mijn idee om een keer buiten seks te hebben. Ze had zelf al te kennen gegeven dat ze op andere plekken seks wilde hebben. Ja, het zou de laatste keer zijn dat wij seks zouden hebben en dan zou [slachtoffer] alles wissen van haar telefoon. U zegt dat dit nergens op facebook of in de whatsapp staat maar ik weet toch echt wel dat dat afgesproken was. Ik heb nooit gezegd dat ik haar vriendje wilde worden. Of zij een toekomst zag waarin ik voorkwam? Ik heb juist tegen haar gezegd dat ik niet verder wilde zoals het ging. Dat is ook de reden geweest dat ik haar geblokkeerd had en die leugens had verteld dat ik in de kost zat. Omdat ik niet naar haar toe wilde. Ja, het klopt wat de psycholoog zegt op pagina 16 van het rapport. Ik werd aangetrokken door de seks, was trots op het versieren van een mooi meisje, boos door de bedreigingen en bang voor de gevolgen als zij alles openbaar zou maken.
Op 25 september 2015 rond 17.45 uur ben ik naar [slachtoffer] gegaan en hadden we seks in de woning. Ja, ik wist dat er bij de woning van [slachtoffer] bewakingscamera’s hangen. Ja, ik had een zwarte jas aan en witte Adidas schoenen. Ik had die schoenen wel wat vaker aan maar dat is mijn zus en [(ex-)vriendin] blijkbaar nooit bijgebleven. Terwijl ik die schoenen toch al lang had. In de tussentijd hebben we niks gedronken. Ja, we zijn om 18.22 uur vertrokken uit de woning van [slachtoffer] . Ik heb dat bos gekozen omdat het rustig was daar. Waarom ik haar mee heb genomen naar een afgelegen plek terwijl het al eerder tussen ons uit de hand was gelopen? Toen hadden we ruzie en nu hadden we toch geen ruzie. Ze zei dat ze het uit haar telefoon zou verwijderen, ze had beloofd dat ze dat zou doen. Van deur tot plek in het bos in twintig minuten? Dat weet ik niet. Het zou kunnen dat we daar rond 18.35/18.40 uur aankwamen. En toen? Toen hadden we seks. Wat er toen is gebeurd? Dat kan ik niet vertellen…. Nee, ze lag niet op haar knieën, ze stond voorovergebogen en toen kregen we ruzie. Wanneer we ruzie kregen? Dat was kort na de seks. Waarom we ruzie kregen? Omdat ik wilde zien dat ze mijn spullen van haar telefoon zou verwijderen. Ik weet niet meer zo goed wat ze zei mevrouw. Ja, ik heb eerder verklaard dat haar telefoon in mijn auto lag. Dat was ook zo. Ik heb [naam 2] niet alles verteld. Ik heb volgens mij ook niet gezegd dat ik een nekklem heb gebruikt. Ze heeft naar me gespuugd, dat maakte me gek. Ik heb haar op de grond gegooid en toen heb ik haar keel dichtgedrukt. Of dat lang duurde? Ik weet het niet. Ik was in een waas. Wat er toen door mijn hoofd ging? Ik weet het niet. Ik was boos. Waarom? Alles tegelijk, vanwege het spugen en vanwege de telefoon. Nee, ik heb mijn voet niet op haar keel gezet. Ik weet zeker dat dat niet is gebeurd. Hoe ik die verwondingen dan verklaar? Misschien door mijn horloge of mijn armbanden. Waarom ik die Adidas schoenen dan heb weggegooid? Dat was niet omdat ik bang was voor haar DNA op mijn schoenen, maar vanwege mijn voetafdrukken in het bos. Nee, ik heb haar broek niet omhoog getrokken. Waarom ik om 18.54 uur, dus hooguit minuten na haar dood, een foto van haar heb gemaakt? Omdat het tot me doordrong wat ik had gedaan. Ik wilde iemand om hulp vragen vanwege wat ik had gedaan. Waarom ik om 18.53 al een appje heb gestuurd naar mijn oom over een spiegel voor een scooter? Dat weet ik niet. Haar telefoon zat wel echt in haar tas in de auto. Die heb ik niet uit haar broekzak gehaald. Of ik nog overwogen heb hulp te halen of 112 te bellen? Ik wist niet wat ik ermee moest. Ik heb nog wel haar pols gevoeld, maar ik voelde alleen mijn eigen hartslag.
Uit het proces-verbaal tijdlijn what’s app, facebook en sms-berichten van 7 januari 2016:
Maandag 21 september 2015
[(ex-)vriendin] heeft op facebook gezien dat [verdachte] en [slachtoffer] elkaar hebben toegevoegd. [(ex-)vriendin] is woedend. [(ex-)vriendin] en [slachtoffer] hebben via facebook onderling contact. Ze schelden elkaar uit en bedreigen elkaar. [slachtoffer] zegt dat ze seks heeft met [verdachte] . [slachtoffer] komt erachter dat [verdachte] deze week niet in de kost in Nieuw Vennep zit. ’s Avonds biecht [verdachte] aan [(ex-)vriendin] op dat [verdachte] en [slachtoffer] hebben gezoend.
Dinsdag 22 september 2015
[slachtoffer] is boos op [verdachte] . Ze dreigt om [(ex-)vriendin] alles te vertellen van A tot Z. [slachtoffer] stuurt meerdere berichten naar [verdachte] waarbij ze dreigt om aangifte te doen. [slachtoffer] : "seks of geen seks" en "echt niet" en "En hoezo kan ik helemaal niet verder ga je me vermoorden of laten opleggen " (verstuurd op 22-09 om 18.24 uur) en "Dus kraam geen dingen uit wat niet waar is.." en "Vraag jou alleen of je nog seks met me wilt of dat je vrijdag alleen komt om me tekst en uitleg te geven verder vraag ik niks van je " en "??" en "nou"
[(ex-)vriendin] is bang dat [verdachte] ook seks met [slachtoffer] heeft gehad. [verdachte] wil er alles aan doen om het goed te maken. [slachtoffer] :“En [verdachte] ik zeg je die chick laat je echt niet zomaar met rust”. [verdachte] : “Jawel dat gebeurt desnoods maak ik haar af”. (verstuurd op
22-09 om 11.55 uur).
Vrijdag 25 september 2015
[verdachte] heeft een conversatie in Groepsapp “ [naam whatsappgroep] ”, bestaande uit [bijnaam getuige] , [naam 1] en nog een paar anderen. [verdachte] : "graag eem een gat van 4m diep voor me" en "graaf*". [bijnaam getuige] : "Komt goed jonge". [verdachte] : "Top ". [bijnaam getuige] : "Ga je het vanaamd doen?". [verdachte] : "Is al gebeurd". De conversatie op de whats app is op 25 september 2015 tussen 19.59 en 20.05 uur.
Opmerking: [getuige] staat in de telefoon van [verdachte] opgeslagen onder de naam [bijnaam getuige] ( [getuige] werkt bij het bedrijf [naam bedrijf] ).
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 20 oktober 2015
“
[verdachte] heeft tegen mij gezegd dat hij een meisje ging omleggen. Hij heeft dit op vrijdagmiddag 25-09-2015 tegen mij gezegd, vlak voor biertijd, toen wij samen aan het werk waren. [verdachte] heeft mij niet gezegd wie het grietje was en waarom hij dat grietje wilde omleggen. Ik ben daar totaal niet op ingegaan, ik dacht dat het ouwehoeren was. Ik heb een beetje gelachen.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van
6 oktober 2015.
We hebben elkaar een hand gegeven, dat doen we altijd. Hij had niet eens smerige handen. Ik heb ze in ieder geval niet gezien. (…) [verdachte] heeft aan mij gevraagd hoe ik het zou doen, hoe ik iemand zou vermoorden. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik niemand kan vermoorden. Ik weet niet precies wanneer hij dit verteld heeft. Volgens mij die vrijdag, zaterdag heeft hij mij verteld dat hij haar heeft omgebracht. Hij heeft het er ook met de kraanmachinist op zijn werk over gehad, dit heeft hij mij zaterdags verteld. Op welke vrijdag [verdachte] met mij besproken heeft hoe ik iemand zou vermoorden? Ik durf echt niet te zeggen welke vrijdag, volgens mij die vrijdag dat hij haar heeft omgebracht. We waren in de blokhut bij mij. Hij vertelde dat hij haar een kus wilde geven maar dat zij haar hoofd wegdraaide en dat [verdachte] haar toen om de nek heeft gepakt, dit deed hij met zijn arm totdat zij op de grond viel. Daarna heeft [verdachte] haar gewurgd en daarna is hij weggegaan. Jazeker, hij heeft het voorgedaan. Een kus geven, zij draait zich om. Hij pakt haar van achteren met de arm om haar keel heen.
Geen voorbedachte raadDe rechtbank zal verdachte, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd, vrijspreken van het met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer] . Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en verdachte - zoals hiervoor overwogen - vooraf kennelijk meermalen insinuerende opmerkingen heeft gemaakt over de mogelijke dood van het slachtoffer, vormt weliswaar een belangrijke aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (HR 28 februari 2012:ECLI:NL:HR2012: BR2342,NJ 2012/518). Bij de behoordeling of er sprake is van voorbedachte raad, dient de rechtbank derhalve tevens in aanmerking te nemen of er sprake is van contra-indicaties die erop wijzen dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een opwelling, heftige emoties of een andere heftige gemoedsbeweging die tot de daad hebben geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte weliswaar tijd gehad om zich te beraden op het besluit om het slachtoffer te doden, maar is uit de omstandigheden rondom het overlijden van het slachtoffer, het bestaan van dergelijke contra-indicaties, die aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan, af te leiden. Weliswaar heeft de verdachte zich voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] over haar uitgelaten in termen als “desnoods maak ik haar af” en dat hij een meisje ging omleggen, maar deze uitlatingen vormen, alles overziende, onvoldoende basis om te komen tot de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad, nu op geen enkele andere wijze is gebleken van een vooropgezet plan en/of voorbereidingshandelingen van verdachte om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank acht het met name niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op
25 september doelbewust naar het bos heeft gelokt met het vooropgezette plan om haar, na de seks, van het leven te beroven. De rechtbank komt tot deze conclusie nu verdachte en slachtoffer tevoren hadden afgesproken seks te hebben in het bos, hetgeen vervolgens ook daadwerkelijk is gebeurd, waarbij verdachte ruimschoots DNA-sporen heeft achtergelaten. Verdachte en slachtoffer zijn op 25 september 2015 rond 18.35 uur in het bos aangekomen. Nog geen twintig minuten later was [slachtoffer] dood. Het slachtoffer is op dezelfde plek aangetroffen als waar verdachte en slachtoffer seks hebben gehad. Deze plek bevindt zich, hoewel in een bos van enige omvang, op enkele meters afstand van een bewoond huis. Verdachte heeft geen enkele actie ondernomen om het lichaam te verbergen, hoewel hij daartoe over de middelen (schep) beschikte. Het scenario dat verdachte in blinde woede het slachtoffer van het leven heeft beroofd is in het licht van de omstandigheden, zoals deze uit het dossier naar voren komen, aannemelijk. Dat verdachte zich gekrenkt voelde door een onverwachte gedraging van het slachtoffer en haar daarom in een opwelling van het leven heeft beroofd, is weliswaar een buitenproportionele en onbegrijpelijke reactie, maar is gelet op de persoon van verdachte wel aannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de contra-indicaties een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat voor de verdachte tijd en gelegenheid heeft bestaan om zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank betrekt in haar oordeel tevens de door de deskundigen omtrent verdachte opgemaakte rapportages. De psycholoog Van den Bergh concludeert dat er bij verdachte sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel wat significant en klinisch relevant is. Bijkomend heeft hij ADD, een periodiek explosieve stoornis (PES) en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Verdachte is binnen enkele weken verstrikt geraakt in een ingewikkelde relatie met [slachtoffer] , waaruit hij zich niet los kon maken. Vlak nadat zij samen vrijwillig seks hebben gehad in het bos hebben verdachte en het slachtoffer heftige ruzie. Hij reageert vanwege zijn beperkingen impulsief met een agressieve impulsdoorbraak. Vervolgens is hij niet meer in staat zichzelf onder controle te krijgen. Hierin wordt de pathologie zichtbaar. Het gaat volgens de deskundige niet om geplande feiten of een bewuste keuze haar pijn te doen. Hij kan voorafgaande en ten tijde van het ten laste gelegde, ten gevolge van zijn verstoorde impulscontrole, zijn aandacht niet meer verdelen waardoor hij alleen gefocust is op de non-verbale signalen van afwijzing en minachting. Zijn cognitieve flexibiliteit om binnenkomende informatie te selecteren en te onderdrukken is onder normale omstandigheden al erg zwak. Zijn op de grens van zwakbegaafde verbale vermogens belemmeren hem om zich verbaal te verdedigen en daarmee spanning te ontladen.
De mogelijkheid om zijn impuls te onderdrukken lukt niet meer. Hij vertoont impulsieve en reactieve agressie, gooit haar op de grond en knijpt in een vlaag van woede haar keel dicht.
Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van moord.
Doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn handelen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat haar dood zou intreden. Het samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van het slachtoffer is immers naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van de dood dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het impliciet subsidiair ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Nu door de raadsvrouw geen vrijspraak is bepleit zal de rechtbank in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.