ECLI:NL:RBOVE:2016:1930

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
C/08/176993/HA ZA 15-523
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij overlijdensrisicoverzekering en gevolgen van beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 mei 2016 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen een eiseres en de Coöperatieve Rabobank Centraal Twente UA. De eiseres, die samen met haar overleden echtgenoot een leningsovereenkomst had afgesloten, vorderde schadevergoeding van de bank wegens tekortkomingen in de zorgplicht met betrekking tot een overlijdensrisicoverzekering. De rechtbank oordeelde dat het de taak van de bank was om ervoor te zorgen dat de bestaande verzekering niet eindigde voordat een nieuwe verzekering was afgesloten. De rechtbank stelde vast dat de bank in overwegende mate verantwoordelijk was voor het niet tot stand komen van de nieuwe verzekering, aangezien de bank het initiatief had genomen om de oude verzekering te beëindigen en de nieuwe verzekering aan te vragen. De rechtbank wees op de zorgplicht van de bank jegens haar niet-professionele cliënten en concludeerde dat de bank onvoldoende had gedaan om de eiseres te informeren over de status van de verzekeringen. De bank werd opgedragen te bewijzen dat zij de benodigde brieven aan de eiseres had verzonden. De zaak werd verwezen naar de civiele rol voor verdere uitlating.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton- en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/176993/HA ZA 15-523
datum vonnis: 25 mei 2016
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken,in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [eiseres] ,
eiseres,
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo (O),
tegen
de coöperatie Coöperatieve Rabobank Centraal Twente UA.,
na fusie per 31 december 2015 geheten
Coöperatieve Rabobank UA.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Hengelo (O),
verder te noemen: de bank,
gedaagde,
advocaat: mr. I. Soetens te Eindhoven.

1.Het procesverloop

1.1
De volgende gedingstukken zijn gewisseld:
  • i) dagvaarding met 13 producties;
  • ii) conclusie van antwoord met 7 producties;
  • iii) conclusie van repliek met 4 producties;
  • iv) conclusie van dupliek;
  • v) akte naamswijziging zijdens de bank.
1.2
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.

2.2.De feiten

De volgende feiten kunnen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, en voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangenomen.
2.1
[eiseres] en haar echtgenoot [A] zijn op 1 augustus 1998 een leningsovereenkomst (verder: de lening) aangegaan met de bank voor de duur van
30 jaar voor een bedrag van (oorspronkelijk) NLG 280.000,--, zulks in verband met de koop van hun woonhuis, [adres] te [plaats] .
2.2
Tot zekerheid voor de lening heeft de bank een hypotheek verkregen op het woonhuis.
2.3
Daarnaast en tegelijkertijd hebben [eiseres] en [A] via de bank een zogeheten OpMaatverzekering gesloten bij Interpolis N.V. (verder Interpolis). Interpolis is een aan de bank gelieerde verzekeringsmaatschappij.
2.4
De OpMaatverzekering hield onder meer een overlijdensrisicoverzekering in die bepaalde dat bij overlijden van [eiseres] of [A] vóór de einddatum van de lening, de verzekeringnemers onder de polis van Interpolis een bedrag zouden ontvangen van minimaal € 120.231,76.
2.5
De rechten uit de OpMaatverzekering zijn verpand aan de bank tot zekerheid voor de lening.
2.6
[A] is op [2014] overleden.
2.7
[A] was reeds in 2004 arbeidsongeschikt geworden en ontving vanaf dat moment een WAO uitkering (80-100%).
2.8
De OpMaatverzekering is -op enig moment in 2010- feitelijk beëindigd. Het in de OpMaatverzekering opgebouwde beleggingstegoed ten bedrage van € 10.758,83 is gestort in een nieuwe spaarrekening, de RABO Opbouw Spaarrekening.
2.9
Op 28 april 2010 hebben [eiseres] en [A] een offerte (verder: de offerte) getekend voor een nieuwe overlijdensrisicoverzekering (wederom aan te gaan bij Interpolis) die voorzag in een overlijdensuitkering van € 109.000,-- en zou gelden van 1 mei 2010, later gewijzigd in 1 augustus 2010, tot 1 mei 2028.
2.1
De rechten uit de nieuwe overlijdensrisicoverzekering zijn wederom verpand aan
de bank tot zekerheid voor de lening.
2.11
De overlijdensrisicoverzekering onder de OpMaatverzekering is, naar op enig moment gedurende de looptijd bleek, gedurende enige tijd vanaf 2003, “op premievrij gesteld”. Begin 2008 zijn, op voorstel van de bank, de achterstallige premiebetalingen alsnog gedaan (met behulp van een financiering van de bank) en is die overlijdensrisicoverzekering aldus hersteld.
2.12
De offerte is door de bank aan Interpolis doorgeleid.
2.13
Het voorstel van Interpolis aan de bank d.d. 27 april 2010 ten behoeve van de offerte vermeldt onder meer: "Als de verzekerden medisch akkoord worden genomen […] maken wij de polis op […]" en: " Voor de medische acceptatie moeten we de gezondheidsverklaringen zo snel mogelijk ontvangen".
2.14
De offerte vermeldt verder onder meer: "Voordat de verzekering ingaat, willen we graag weten hoe de gezondheid van de verzekerde(n) is. Uw adviseur zal met u bespreken welke formulieren u hiervoor moet invullen of welke keuringen u moet ondergaan […]. Afhankelijk van de uitkomst accepteren wij uw aanvraag, eventueel onder gewijzigde voorwaarden."
2.15
Op 9 september 2010 schrijft Interpolis aan de bank dat zij van [eiseres] en [A] geen gezondheidsverklaringen heeft ontvangen en dat zij "een brief met inloggegevens naar [ [eiseres] en [A] ] [heeft] gestuurd, met mededeling dat, als binnen twee weken geen gezondheidsverklaring zal zijn ontvangen, de aanvraag stop zal worden gezet".
2.16
Interpolis schrijft op 9 september 2010 aan [eiseres] en [A] dat de gezondheidsverklaringen niet zijn ontvangen en geeft in die brief informatie over de wijze waarop zij deze op de website kunnen verkrijgen en invullen.
2.17
Bij brief van 7 oktober 2010 gestuurd "via Rabobank Centraal Twente" laat Interpolis aan [A] en [eiseres] weten "slecht nieuws" te hebben en de aangevraagde verzekering niet te kunnen aanbieden, omdat "de medische waarborgen ontbreken".
2.18
[eiseres] heeft geen premiebetalingen gedaan op grond van de (beoogde) nieuwe overlijdensrisicoverzekering en ook niet meer voor de oude verzekering na beëindiging daarvan.
2.19
De Ombudsman Financiële Dienstverlening van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) heeft op 9 december 2009 naar aanleiding van klachten van consumenten een aanbeveling (verder: de Aanbeveling) gedaan met betrekking tot de OpMaatverzekering.
2.2
De bank heeft naar aanleiding van de Aanbeveling [eiseres] en [A] bij brief van
26 februari 2010 geïnformeerd -kort gezegd- dat de bank met een voorstel zou komen.

3.De vordering

3.1
[eiseres] vraagt de rechtbank om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) te verklaren voor recht dat de bank in haar hoedanigheid als onafhankelijk assurantietussenpersoon ten opzichte van [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht;
(ii) te verklaren voor recht dat de bank in haar hoedanigheid als financiële
dienstverlener ten opzichte van [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht;
(iii) te verklaren voor recht dat de bank onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
(iv) te verklaren voor recht dat [eiseres] op basis van de verklaring voor recht als
gevorderd onder (i) en/of (ii) en/of (iii), schade heeft geleden;
(v) de bank te veroordelen om de schade die [eiseres] als gevolg van de tekortkoming of het onrechtmatig handelen van de bank heeft geleden, aan haar te vergoeden;
(vi) de schade te begroten op:
- primair € 113.325,19
- subsidiair € 102.866,31
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 december 2014 tot datum van betaling;
(vii) te bepalen dat dit bedrag als volgt moet worden voldaan:
a. de bank te bevelen het bedrag kwijt te schelden op de aan [eiseres]
verstrekte lening, oorspronkelijk groot NLG 280.000,-- welke is
gekoppeld aan aankoop van de woning aan de [adres] te
[plaats] ;
b. te bepalen dat de hiervoor vermelde kwijtschelding op de lening
geen boete (rente) tot gevolg heeft;
c. indien onder a. en/of b. niet mogelijk is, anderszins in goede justitie
te bepalen dat de lening, die is verbonden aan de woning, met dit
bedrag wordt verminderd;
(viii) de bank te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de kosten van dit geding, waaronder begrepen het salaris van haar advocaat;
(ix) de bank te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de nakosten ten bedrage van € 131,--.

4.De standpunten van partijen

[eiseres]
stelt -kort gezegd en voor zover ten deze van belang- het volgende.
4.1
[eiseres] stelt dat de OpMaatverzekering (waarin een overlijdensrisicoverzekering was opgenomen) op initiatief van de bank (als bank en/of intermediair) in 2010 is beëindigd en gewijzigd in een nieuwe overlijdensrisicoverzekering en dat pas kort na het overlijden van [A] is gebleken dat die nieuwe overlijdensrisicoverzekering niet tot uitkering zou overgaan, omdat die (door Interpolis) niet was geaccepteerd. Dat de bank tot de beëindiging van de OpMaatverzekering het initiatief heeft genomen, acht [eiseres] aannemelijk, gelet op de Aanbeveling, naar aanleiding waarvan de bank jegens [eiseres] ook actie heeft ondernomen.
4.2
[eiseres] stelt dat het op de weg van de bank had gelegen ervoor te zorgen dat de oude OpMaatverzekering (met daarin een adequate en dekkende overlijdensrisicoverze-kering) niet was beëindigd voordat een nieuwe overlijdensrisicoverzekering was afgesloten en geaccepteerd.
4.3
Volgens [eiseres] is de bank, door aldus te handelen, tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht jegens haar, althans heeft de bank jegens haar toerekenbaar onrechtmatig gehandeld.
4.4
Volgens [eiseres] was de bank op de hoogte van [A] 's gezondheidsproblemen en arbeidsongeschiktheid. Dit blijkt uit het dossier van de bank, welk dossier de bank aan [eiseres] heeft overhandigd en dat stukken bevat die [eiseres] en [A] destijds aan
de bank hebben aangeleverd.
4.5
[eiseres] stelt dat er helemaal geen reden was om een "nieuwe" overlijdensrisicoverze-kering aan te gaan, nu er nog een dergelijke, tot 2028 lopende, verzekering was op basis van de OpMaatverzekering.
4.6
De bank had zich moeten realiseren dat er, gelet op [A] 's arbeidsongeschiktheid, waarvan de bank wist, een gerede kans was dat een aanvraag voor een nieuwe overlijdensrisicoverzekering zou worden afgewezen, en temeer daarom niet het risico mogen doen ontstaan dat er een hiaat in de tijd ontstond tussen de oude en een nieuwe overlijdensrisicoverzekering.
4.7
[eiseres] heeft de in rechtsoverwegingen 2.16 en 2.17 genoemde brieven van Interpolis, waarin onder meer naar gezondheidsverklaringen wordt gevraagd, destijds niet ontvangen.
4.8
De bank heeft nagelaten met [eiseres] een afspraak te maken om over de kennelijk vereiste gezondheidsverklaringen te spreken, terwijl dit wel de taak van de bank was, waarbij [eiseres] wijst op de formulering van de offerte (zie rechtsoverweging 2.14).
4.9
De bank had in elk geval [eiseres] duidelijk moeten waarschuwen voor het risico van het beëindigen van de eerste overlijdensrisicoverzekering, zonder dat nog een nieuwe definitief was aangegaan.
4.1
De bank had actie moeten ondernemen toen [eiseres] niet reageerde op de brief van Interpolis van 7 oktober 2010 (welke brief -zie rechtsoverweging 4.7- [eiseres] stelt niet ontvangen te hebben), zodat [eiseres] en [A] alsnog het nodige hadden kunnen doen met betrekking tot de gezondheidsverklaringen. Door dat na te laten, heeft de bank haar zorgplicht jegens [eiseres] verzaakt.
de bank
De bank stelt -kort gezegd en voor zover ten deze van belang- het volgende.
4.11
Het meest verregaande verweer van de bank is dat [eiseres] "niet meer het recht toekomt om op het beweerdelijke gebrek in de prestatie [door de bank] een beroep te doen", omdat zij niet binnen bekwame tijd, nadat zij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, heeft geprotesteerd, als voorgeschreven door artikel 6.89 BW.
4.12
De bank stelt dienaangaande dat al datgene wat [eiseres] de bank verwijt (onder andere: geen informatie geven, geen acht slaan op persoonlijke/financiële positie van [A] en [eiseres] , beëindiging van de overlijdensrisicoverzekering vóór acceptatie nieuwe verzekering) zich voordeed toen het voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat het betalen van de premie van doorslaggevend belang was voor het bestaan van de verzekering.
4.13
Dat het voor [eiseres] duidelijk moet zijn geweest dat premiebetaling een vereiste is voor het voortbestaan van de verzekering, moet [eiseres] -aldus de bank- temeer geacht worden te weten gelet op het in rechtsoverweging 2.11 vermelde incident met de premiebetaling onder de oude polis. Daarnaast is, stelt de bank, "ook in 2010 […] in zeer duidelijke bewoordingen meegegeven dat de premiebetaling van doorslaggevend belang is". Hetzelfde geldt ten aanzien van de gezondheidsverklaringen.
4.14
Nu [eiseres] gedurende een periode van bijna vijf jaar (volgens de bank te rekenen van het niet betalen van de verzekeringspremie en het niet verstrekken van de gezondheidsverklaringen) niets van zich liet horen, heeft [eiseres] op grond van artikel 6:89 BW te laat geklaagd.
4.15
De bank stelt bij een beroep op artikel 6:89 BW ook belang te hebben, omdat zij zich niet meer deugdelijk kan verweren, hetgeen blijkt uit het gegeven dat het dossier onvolledig lijkt te zijn en niet meer goed vastgesteld kan worden (door de bank) "hoe een en ander tussen partijen is gecommuniceerd en hoe de tijdslijnen precies lopen".
4.16
Op grond van, inhoudelijk, dezelfde argumenten stelt de bank met betrekking tot het haar verweten onrechtmatig handelen, dat sprake is van verjaring op grond van
artikel 3.310 lid 1 BW, nu [eiseres] sinds mei 2010 geen premie betaalt en het haar
-zo stelt de bank- dus bekend had moeten zijn dat er geen overlijdensrisicoverzekering was, terwijl, ofschoon er enige correspondentie is geweest vanaf februari 2015, een concrete rechtsvordering pas is geformuleerd in de dagvaarding van 25 september 2015.
4.17
De bank stelt dat zij niet, zoals [eiseres] beweert, een "onafhankelijk tussenpersoon" is. Interpolis is immers de verzekeraar van de overlijdensrisicoverzekering en voor advies over afsluiten en wijzigen van verzekeringen kan de klant alleen bij de bank terecht. Dit blijkt uit de site van de bank. De in de jurisprudentie ontwikkelde maatstaf voor de zorgplicht van assurantietussen-personen waar [eiseres] zich op beroept
(HR 10.1.2003, NJ 2003, 375) geldt dus niet rechtstreeks in dit geval, aangezien de bank geen onafhankelijk tussenpersoon is.
4.18
De bank stelt -kort gezegd- dat het de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres] is om ervoor te zorgen dat zij de formaliteiten verricht, nodig voor het afsluiten en in stand houden van een overlijdensrisicoverzekering, zoals het betalen van de premie en het in orde maken van de gezondheidsverklaringen.
4.19
De zorgplicht van de bank reikt niet zo ver dat de bank de klant dient te informeren dat er geen dekking is, als er geen premie wordt betaald. Ook mag van de bank niet worden verwacht dat zij navraag doet over de status.
4.2
De bank wijst er in dit verband op dat zij [eiseres] wel (schriftelijk) heeft geattendeerd op de noodzaak van het verstrekken van een gezondheidsverklaring, en wel bij brief van 7 oktober 2010.
4.21
De bank betwist dat zij wist van de gezondheidsperikelen van [A] . Er zaten weliswaar stukken daaromtrent in het bankdossier, maar het is niet duidelijk op welk moment die stukken daarin terecht kwamen.
4.22
De bank ontkent dat zij het initiatief heeft genomen tot beëindiging van de OpMaatverzekering (en daarmee de daarin opgenomen oude overlijdensverzekering). Volgens de bank miskent [eiseres] op dit punt haar eigen positie en keuzevrijheid.
4.23
De bank betwist de stelling van [eiseres] dat zou vast staan dat de bank niet heeft gewaarschuwd dat de oude verzekering was beëindigd en de nieuwe nog niet was geaccepteerd, en stelt dat [eiseres] had moeten begrijpen dat premiebetaling vereist was voor het voortduren van de dekking.
4.24
Overigens -aldus de bank- moet worden aangenomen dat [eiseres] akkoord was met de beëindiging en dat waarschuwen daarvoor dan ook niet nodig was.
4.25
[eiseres] wist ook dat, voor het aangaan van de nieuwe verzekering, stukken moesten worden verstrekt en het door haar niet verstrekken van die stukken hoefde voor de bank geen aanleiding te zijn [eiseres] te rappelleren of op de gevolgen daarvan te wijzen.
4.26
Door zelf geen adequate actie te ondernemen, heeft [eiseres] eigen schuld aan het niet van kracht zijn van een overlijdensrisicoverzekering op het moment van overlijden van [A] , zulks in de zin van artikel 6:101 BW.
4.27
Volgens de bank bestaat er geen causaal verband tussen de schade en enige gedraging van de bank, nu die alleen het gevolg is van het niet betalen van enige premie door [eiseres] .

5.De beoordeling

5.1
Het meest verregaande verweer van de bank is dat [eiseres] niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd in de zin van artikel 6.89 BW.
5.2
In de redenering van de bank had [eiseres] dienen te protesteren toen de door [eiseres] aan de bank verweten nalatigheden (zie rechtsoverweging 4.12) zich (in 2010) voordeden, omdat zij zich er toen ook van bewust had moeten zijn dat zij, door toen geen premie te betalen, de kans liep dat de dekking van de overlijdensricioverzekering "onder druk kwam te staan".
5.3
[eiseres] stelt ter zake dat zij geen kennis had van het feit dat geen premie werd voldaan en ook niet van het feit dat de nieuwe verzekeringsaanvraag niet was gehonoreerd en dat zij dus, in dat stadium, geen inzicht had in enig tekortschieten van de bank. [eiseres] had immers -stelt zij- de brieven van 9 september en 7 oktober 2010 niet ontvangen.
5.4
De rechtbank overweegt dat de volledige consequenties van de eventuele nalatigheden van de bank kennelijk pas doordrongen tot [eiseres] toen, na het overlijden van haar echtgenoot op [2014] , bleek dat er geen overlijdensrisicoverzekerings-uitkering zou zijn, noch onder de oude, noch onder de nieuwe verzekering. Pas toen werd haar duidelijk dat er bij de beoogde wijziging van de verzekering in 2010 iets was misgegaan. De rechtbank overweegt dat van [eiseres] , als niet professionele partij, niet kan worden gevergd dat zij al bij de wijziging van de verzekering diende te beseffen dat de bank de door haar nu bedoelde misslagen had begaan.
5.5
Om deze redenen gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de bank, gegrond op artikel 6:89 BW.
5.6
Om dezelfde redenen gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de bank, gegrond op artikel 3.310 BW lid 1. Daar komt in dit geval bij dat de verjaring, zelfs als de termijn in mei 2010 zou zijn aangevangen, naar het oordeel van de rechtbank in elk geval is gestuit door de brief van de advocaat van [eiseres] van 11 februari 2015.
5.7
Ten aanzien van de gestelde tekortkoming in de zorgplicht van de bank jegens [eiseres] en/of het gestelde onrechtmatig nalaten van de bank jegens [eiseres] , overweegt de rechtbank het volgende.
5.8
De rechtbank acht het, gelet op de in rechtsoverweging 2.20 genoemde brief van de bank aan [eiseres] , aannemelijk dat het de bank was die naar aanleiding van de Aanbeveling het initiatief heeft genomen om aan [eiseres] en [A] , een voorstel te doen tot een nieuw arrangement en dat dit niet het initiatief is geweest van [eiseres] . Voor het laatste zijn ook geen aanwijzingen.
5.9
Van de OpMaatverzekering maakt een overlijdensrisicoverzekering deel uit.
5.1
De rechtbank overweegt dat het tot de taak van de bank behoorde er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat de bestaande verzekering niet eindigde alvorens een nieuwe verzekering daadwerkelijk was afgesloten.
5.11
De rechtbank overweegt voorts dat de bank een professionele partij is en zich de belangen van haar (niet professionele) cliënten dient aan te trekken. Daarbij is niet van doorslaggevend belang in welke (professionele) hoedanigheid de bank acteerde: als financiële instelling of als intermediair. Feit is dat de bank in alle jaren het feitelijk contact was tussen Interpolis en [eiseres] .
5.12
De bank bestrijdt op zich ook niet dat zij jegens [eiseres] een zorgplicht had, maar stelt -kort gezegd- dat die niet zo ver gaat dat zij actief handelend had moeten optreden, toen bleek dat de nieuwe overlijdensrisicoverzekering niet tot stand kwam door het uitblijven van de gezondheidsverklaringen.
5.13
De bank stelt dat [eiseres] een eigen verantwoordelijkheid heeft om te zorgen voor het vervullen van de nodige formaliteiten en dat zij dient te beseffen dat er geen dekking is als er geen premies worden betaald.
5.14
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
5.15
[eiseres] is gedupeerd omdat er, toen [A] overleed, geen overlijdensrisicoverze-kering tot uitkering kwam.
5.16
De oude verzekering was beëindigd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het aannemelijk dat het initiatief daarbij van de bank uitging. De bank heeft er ook voor gezorgd dat het in de OpMaatverzekering opgebouwde beleggingstegoed gestort is in de bij de beoogde nieuwe verzekering behorende RABO Opbouw Spaarrekening (zie rechtsoverweging 2.8).
5.17
Was de oude verzekering in stand gebleven, dan was die tot uitkering overgegaan, indien [eiseres] de premies daarvoor over de resterende periode, dus
in casutot het overlijden van [A] , had betaald.
5.18
De bedoelde premies onder de oude verzekering zijn echter niet voldaan, en [eiseres] is daaromtrent ook niet gerappelleerd, omdat alle betrokken partijen, [eiseres] , Interpolis en de bank, ervan uitgingen dat de oude verzekering was beëindigd.
5.19
De rechtbank overweegt dat beslissend is het antwoord op de vraag welke partij in overwegende mate valt aan te rekenen dat de nieuwe verzekering uiteindelijk niet tot stand kwam.
5.2
Voor het antwoord op die vraag weegt mee de hoedanigheid van partijen. De bank is een professionele partij die -naar zij ook zelf erkent- een serieuze zorgplicht heeft jegens, in het bijzonder, haar niet professionele cliënten. [eiseres] is op financieel en verzekeringsgebied niet deskundig. De bank onderhield in deze zaak ook het contact met de cliënt ten behoeve van Interpolis, een aan de bank gelieerde partij.
5.21
Daartegenover staat dat [eiseres] en [A] hebben nagelaten de noodzakelijke formaliteiten te vervullen en dat, ook voor de nieuwe verzekering, geen premies door hen zijn betaald.
5.22
[eiseres] verklaart dit door te stellen dat zij -kort gezegd- niet alleen de brieven van Interpolis en de bank niet heeft gekregen, maar ook dat de bank haar in het proces onvoldoende heeft bijgestaan en begeleid, terwijl dit wel de taak van de bank was, hetgeen ook naar voren komt in de bewoordingen van de offerte (zie rechtsoverweging 2.14).
5.23
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde en de hierna nog te noemen omstandigheden (zie rechtsoverweging 5.25), die erop neerkomen dat de bank
- kort gezegd - onvoldoende de regie heeft gevoerd bij de door haar geïnitieerde wijziging van de verzekering, in beginsel de conclusie rechtvaardigen dat de bank in overwegende mate debet is aan het ontstaan van een hiaat tussen de oude en de nieuwe verzekering.
5.24
Die conclusie zou echter niet zonder meer gerechtvaardigd zijn indien de bank er in slaagt aannemelijk te maken dat de brieven van 9 september en 7 oktober 2010 daadwerkelijk zijn uitgegaan. Zou dat immers zo zijn, dan is aannemelijk dat [eiseres] daarop niet adequaat heeft gereageerd en dat zij er rekening mee had moeten houden dat de nieuwe verzekering niet tot stand kon komen, zodat zij (mede) schuld heeft aan het niet tot stand komen van de nieuwe verzekering.
5.25
Omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank mede in aanmerking moeten worden genomen zijn dat het dossier van de bank in deze zaak kennelijk niet volledig en op orde is. Dat was kennelijk al zo in een eerdere situatie (zie rechtsoverweging 2.11) maar ook thans nog, zoals de bank (zie rechtsoverweging 4.15) zelf heeft gesteld. De rechtbank overweegt in dit verband voorts nog dat in elk geval twee brieven van Interpolis (van 9 september 2010 en van 7 oktober 2010), waarvan [eiseres] stelt die destijds nooit ontvangen te hebben, kennelijk door Interpolis (per e-mail of per fax) aan - dan wel "via" - de bank zijn verstuurd, terwijl de bank één brief (ook van
9 september 2010) van Interpolis heeft overgelegd die wel aan het huisadres van [eiseres] is geadresseerd.
5.26Deze omstandigheden, gezamenlijk beoordeeld, roepen het beeld op van een gebrekkige dossiervoering, en zulks is een reden voor de rechtbank om niet onaannemelijk te achten, althans niet bij voorbaat uit te sluiten dat er bij de oversluiting van de verzekeringen iets mis is gegaan en dat de bedoelde brieven niet zijn uitgegaan.
5.27
De rechtbank overweegt hierbij nog dat het bij uitstek op de weg van de bank ligt om te zorgen voor complete dossiers van haar cliënten, en dat, als dat niet zo is, het risico daarvan -in deze zaak mitsdien ook het bewijsrisico- bij de bank ligt.
5.28
De bank zal dus, overeenkomstig haar expliciete bewijsaanbod, worden toegelaten tot het bewijs dat de brieven van Interpolis van 9 september 2010 en 7 oktober 2010 daadwerkelijk aan [eiseres] zijn verzonden.

6.De beslissing

de rechtbank:
6.1
I. draagt de bank op te bewijzen dat de in rechtsoverweging 5.24 genoemde
brieven van Interpolis gericht aan (onder andere) [eiseres] van 9 september 2010
en 7 oktober 2010, daadwerkelijk aan [eiseres] zijn verzonden;
II. verwijst de zaak naar de civiele rol van woensdag 22 juni 2016 voor uitlating aan de zijde van de bank;
III houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. van den Wall Bake en op woensdag
25 mei 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.