ECLI:NL:RBOVE:2016:1816

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
ak_zwo_16 _ 430
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op grond van de Jeugdwet

In deze zaak heeft eiseres, een meerderjarige met psychiatrische problematiek, op 17 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (PGB) op basis van de Jeugdwet. De aanvraag werd op 4 juni 2015 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 december 2015 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 mei 2016 heeft de gemachtigde van eiseres de argumenten toegelicht, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door medewerkers van het college en het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvraag van eiseres betrekking had op jeugdhulp in de vorm van begeleiding van 33 uur per week. Verweerder heeft geconcludeerd dat de activiteiten waarvoor jeugdhulp is gevraagd deels niet als jeugdhulp kunnen worden aangemerkt en dat de eigen mogelijkheden van eiseres en haar probleemoplossend vermogen toereikend zijn. De rechtbank heeft het rapport van het CJG als leidend beschouwd en geconcludeerd dat de hulp die eiseres van haar moeder ontvangt, voor een deel niet als jeugdhulp kan worden aangemerkt. Eiseres heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan de aangeboden hulp en de rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/430

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]te Steenwijk, eiseres,
gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder.

Procesverloop

Op 17 mei 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) op grond van de Jeugdwet.
Bij besluit van 4 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag af te wijzen.
Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Leenstra, werkzaam bij verweerder, alsmede door M.A. Lindeboom, werkzaam bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG).

Overwegingen

1. Uit het gezinsplan, opgesteld door het CJG, blijkt het volgende. Eiseres, inmiddels
meerderjarig, is opgegroeid bij haar moeder en haar oudere broer. Bij eiseres is sprake van
een psychiatrische problematiek met opnames binnen de GGZ. Ze heeft moeite met
informatieverwerking en in complexe situaties. Ze heeft dan externe hulp nodig om niet vast
te lopen. Ten tijde van het onderzoek is sprake van een stabiele situatie, mede door de
medicatie. Eiseres volgt een HAVO opleiding en zal het lopende schooljaar eindexamen
doen. Eiseres krijgt veel hulp van haar moeder die met name bezig is met het structureren
van het leven van eiseres en het creëren van rust. Daarnaast krijgt eiseres nog hulp van
Karakter via een maandelijks gesprek en mailcontacten. Het CJG ziet aanleiding om eiseres
gebruik te laten maken van individuele begeleiding om te kunnen werken aan haar
zelfstandigheid. Eiseres heeft echter te kennen gegeven daaraan geen behoefte te hebben.
Voor juni 2015 had eiseres een indicatie van Bureau Jeugdzorg Overijssel op grond van de AWBZ voor een PGB voor individuele begeleiding (4 tot 6,9 uren per week), groepsbegeleiding (2 dagdelen per week) en kortdurend verblijf (2 etmalen per week). De indicatie van Bureau Jeugdzorg Overijssel was geldig tot en met 24 april 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, zulks in
afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften van verweerders gemeente
(hierna: commissie). Verweerder heeft hiertoe overwogen dat het wettelijk kader thans niet
meer bestaat uit de AWBZ maar uit de Jeugdwet. Om vast te stellen of een individuele
voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden toegekend wordt er onderzoek gedaan
naar de hulpvraag (de persoonskenmerken, de behoeften). Vervolgens wordt aan de hand
van de ‘verantwoordelijkheidsladder’ onderzocht waar oplossingen gevonden kunnen
worden. Allereerst wordt gekeken naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend
vermogen van de jeugdige en zijn/haar ouders. In de Jeugdwet is expliciet opgenomen dat
het college alleen gehouden is een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op
eigen kracht niet uit komen. Wanneer de oplossing voor een (deel)probleem wordt gevonden
in de ‘eigen kracht’ van de jeugdige en zijn ouders, eventueel met inzet van hun sociale
netwerk, komt het college dus niet toe aan het toekennen van een individuele voorziening.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres opgevat als een aanvraag om jeugdhulp,
inhoudende begeleiding van 33 uur per week, te verstrekken in de vorm van een PGB.
Verweerder meent dat er geen aanleiding is om een voorziening toe te kennen omdat de hulp
die moeder biedt voor een deel niet kan worden aangemerkt als jeugdhulp en, voor zover dat
wel het geval is, niet nodig is terwijl bovendien de eigen mogelijkheden en het
probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Verweerder verwijst naar het advies van het
CJG. Verder stelt verweerder dat wel degelijk begeleiding nodig is in de vorm van externe
begeleiding omdat het voor eiseres, gelet op haar ontwikkeling naar zelfstandigheid,
noodzakelijk is los te komen van haar moeder. Dat heeft ook het CJG overwogen. Het zou
hier gaan om maximaal tweemaal twee uren per week. Eiseres heeft echter deze hulp niet
aangevraagd en wil die hulp ook niet.
3. Eiseres voert in beroep enkel aan dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is
geweest en dat een heronderzoek in een breder kader is geïndiceerd. Eiseres onderschrijft het advies van de commissie. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld, in afwijking van het advies van de commissie, het standpunt van verweerder dat de aanvraag betrekking heeft op individuele begeleiding van 33 uur per week te onderschrijven.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 2.3 Jeugdwet is het volgende bepaald: “Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.”
4.2
Blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is verweerder van mening dat de gevraagde jeugdhulp van 33 uur individuele begeleiding per week, niet nodig is en deels ook niet als jeugdhulp is aan te merken en dat de gevraagde voorziening niet hoeft te worden getroffen omdat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Eiseres voert hier tegen aan dat zij het standpunt van de commissie volgt.
In het besluit op bezwaar heeft verweerder het advies van de commissie niet gevolgd. Op grond van artikel 7:13, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt in de beslissing, als deze afwijkt van het advies van de commissie, de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de eindbeslissing meegezonden. Het is aan eiseres om vervolgens aannemelijk te maken dat de reden voor afwijking de toets der rechterlijke kritiek niet kan doorstaan. Eiseres heeft echter noch in het beroepschrift noch ter zitting gesteld waarom de reden van verweerder tot afwijking van het advies onrechtmatig zou zijn. Dat de commissie een andere opvatting heeft dan verweerder wil niet zeggen dat de opvatting van verweerder onrechtmatig is. Deze beroepsgrond leidt dus niet tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is.
4.3
Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel dan wel in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur of regels van geschreven of ongeschreven recht. Ter zitting heeft eiseres niet duidelijk gemaakt op grond waarvan tot vorenstaande strijdigheid zou moeten worden geconcludeerd zodat ook deze beroepsgrond niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
4.4
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het rapport van het CJG, tot de conclusie kunnen komen dat de activiteiten waarvoor jeugdhulp is gevraagd deels niet zijn aan te merken als jeugdhulp dan wel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Hetgeen in beroep is aangevoerd doet daaraan niet af. Het bestreden besluit komt dus niet voor vernietiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. H.T. Pos en mr. K. van Leeuwen, leden, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.