ECLI:NL:RBOVE:2016:1814

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
08.760247-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en diefstal met geweld in Zwolle

Op 10 november 2015 heeft de verdachte geprobeerd een winkel in Zwolle te overvallen. Hij bedekte zijn hoofd met een doek en ging met een mes in zijn hand naar de kassa, waar hij de caissières vroeg de kassa open te doen. Toen dit niet lukte, verliet hij de winkel zonder geld. Daarnaast heeft de verdachte op 5 november 2015 een auto gestolen, die toebehoorde aan DHL. De rechtbank heeft op 26 mei 2016 geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan poging tot afpersing en diefstal. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een bedreigende situatie heeft gecreëerd voor de caissières en klanten, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.760247-15
Datum vonnis: 26 mei 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats],
verblijvende in het Huis van Bewaring te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Pol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van Zuuk, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
heeft geprobeerd twee personeelsleden van de [winkel] af te persen;
feit 2:
[slachtoffer 3] heeft bedreigd;
feit 3:
een (bedrijfs)auto van het merk Mercedes-Benz Citan heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.

hij op of omstreeks 10 november 2015, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ((beiden) in/tijdens haar/hun functie van/als kassiere bij de (winkel) “[winkel]”, gelegen aan de [adres 1]) te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (winkel) “[winkel]”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:

- zich - voorzien van een geheel of gedeeltelijk over/voor zijn hoofd/gezicht getrokken tas/zak/doek, althans (in ieder geval) voorzien van een geheel of gedeeltelijk bedekt gezicht – naar/in voornoemde winkel (de “[winkel]”) heeft begeven en/of
- zich (vervolgens) – via een (aldaar aanwezig) (klap)deurtje – achter de kassa heeft begeven en/of
- (vervolgens) (daarbij) (aan) die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft getoond/voorgehouden en/of
- (vervolgens) voornoemd mes, althans dat scherpe en/of puntige voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gericht (gehouden) en/of
- (vervolgens) (daarbij) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gezegd/geschreeuwd: “Doe de kassa open”,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 10 november 2015, in de gemeente Zwolle, een persoon, genaamd [slachtoffer 3], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend – terwijl hij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand (vast) had – voornoemde [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: “Niet verder, ik steek je neer en laat me gaan”, althans woorden en/of feitelijkhe(i)d(en) van gelijke dreigende aard of strekking;

3.

hij op of omstreeks 5 november 2015, in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (bedrijfs)auto (merk Mercedes-Benz Citan) (met daarin verschillende pakketjes en/of andere goederen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (de onderneming) DHL en/of [slachtoffer 4] B.V. en/of [slachtoffer 5] en/of (een) (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling

5.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdachte
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
5.2
De overwegingen van de rechtbank
feit 2
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, van oordeel dat het onder
2 tenlastegelegde feit, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en zal verdachte van dit feit vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij een verbale bedreiging heeft geuit in de richting van aangever [slachtoffer 3] en daarbij opzettelijk dreigend een mes of een ander scherp en/of puntig voorwerp in zijn handen heeft gehouden. Voor het dreigen met een mes of een scherp en/of puntig voorwerp bevat het dossier geen wettig bewijs. Aangever heeft zelf niet verklaard dat verdachte tijdens de vermeende bedreiging een mes of een scherp puntig voorwerp in zijn handen heeft gehad.
Dat verdachte kort daarvoor wel een mes voorhanden heeft gehad, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging te komen.
De verklaring van aangever dat verdachte hem de woorden “niet verder, ik steek je neer en laat me gaan”, heeft toegevoegd, wordt niet onderbouwd door een of meer andere getuigenverklaringen.
feit 1
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
feit 3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat weliswaar kan worden bewezen dat verdachte de bestelbus heeft weggenomen, maar niet dat op dat moment bij hem het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van die bestelbus bestond. Dat oogmerk kan uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen niet worden afgeleid.
Nu het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van de bestelbus niet wettig en overtuigend is bewezen, zal verdachte moeten worden vrijgesproken, voor zover hem de diefstal van de bestelbus ten laste is gelegd.
Wel is de rechtbank van oordeel dat op grond van de door verdachte bij de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaringen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om zich de sleutel van de bestelbus wederrechtelijk toe te eigenen. Om die reden kan onder 3 bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van enig goed.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 10 november 2015, in de gemeente Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ((beiden) tijdens hun functie van caissière bij de (winkel) “[winkel]”, gelegen aan de [adres 1]) te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan de (winkel) “[winkel]”:
- zich – voorzien van een over zijn hoofd getrokken tas/zak/doek – naar voornoemde winkel (de “[winkel]”) heeft begeven en
- zich vervolgens – via een aldaar aanwezig klapdeurtje – achter de kassa heeft begeven en
- vervolgens daarbij aan die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en
- vervolgens daarbij in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Doe de kassa open”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
hij op 5 november 2015, in de gemeente Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 4] B.V.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 317 juncto 45 en 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot afpersing,
feit 3
het misdrijf:
diefstal.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing in de vorm van een overval en een diefstal. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ook veroordeeld wordt voor een bedreiging, maar dat acht de rechtbank niet bewezen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Op 10 november 2015 heeft verdachte geprobeerd de [winkel] gelegen aan de [adres 1] in Zwolle te overvallen. Hij heeft zijn hoofd bedekt met een doek en is vervolgens de [winkel] binnen gegaan. Hij heeft zich, met een mes in zijn hand, naar de kassa begeven en tegen de caissières gezegd “Doe de kassa open!” Toen dat niet lukte, is hij weer naar buiten gegaan.
Door zo te handelen heeft verdachte een bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd voor de caissières en de klanten die op dat moment in de winkel aanwezig waren. Dit blijkt ook uit de getuigenverklaringen. Het gedrag van verdachte heeft bij hen onrust en gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. Het effect van een dergelijk delict op het welbevinden van slachtoffers en getuigen moet niet worden onderschat. Dit blijkt onder meer uit de door het slachtoffer [slachtoffer 2] opgestelde schriftelijke verklaring, die ter terechtzitting is voorgedragen. Zij is schrikachtig geworden, is oplettender en haar vertrouwen in de medemens is verminderd.
De rechtbank houdt in de strafoplegging ook rekening met het feit, zoals bewezenverklaard onder 3.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat op de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft als straf geëist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. De raadsvrouw van de verdachte heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke straf, gezien het vrijwel blanco strafblad van haar cliënt en het feit dat haar cliënt bij een deels voorwaardelijke straf de kans heeft om zichzelf op een positieve manier te bewijzen.
Bij haar overweging heeft de rechtbank acht geslagen op het vrijwel blanco strafblad van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van
24 maart 2016 en het reclasseringsrapport van 21 april 2016 over de persoon van verdachte. Aangezien verdachte tijdens de onderzoeken en ook ter terechtzitting heeft gezegd dat hij niet wil meewerken aan een behandeling van zijn verslavingsproblematiek en ook begeleiding door de reclassering of een andere instantie niet nodig vindt, achten de reclassering en psycholoog, die verdachte heeft onderzocht, het niet noodzakelijk een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt deze adviezen over.
Voor de duur van deze gevangenisstraf is aansluiting gezocht bij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van afpersing (overval winkel) – als sprake is van bedreiging – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
Het oriëntatiepunt in combinatie met de wettelijke regels van samenloop en aftrek (nu het ten aanzien van feit 1 niet gaat om een voltooid delict maar een poging), betekent dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend vindt.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voorts vordert zij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f Sr.
De gevorderde schade bestaat uit de volgende post:
- € 800,- immateriële schade.
[benadeelde], wonende te [woonplaats], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 537,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende post:
- € 537,04 loonkosten in verband met doorbetaling tijdens buitengewoon verlof.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] integraal wordt toegewezen en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] wordt toegewezen tot een bedrag van € 269,97 (inhoudende het bedrag aan loonkosten voor de verloven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) en voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Beide te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat (gezien soortgelijke feiten) de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden gematigd tot maximaal € 250,-, temeer nu er geen verklaring van de huisarts of een andere hulpinstantie is bijgevoegd.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de raadsvrouw betoogd dat deze dient te worden gematigd tot € 269,97 (inhoudende het bedrag aan loonkosten voor de verloven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) en voor het overige moet worden afgewezen, nu een extra onderbouwing ten aanzien van de overige loonkosten ontbreekt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze niet, althans onvoldoende, is onderbouwd. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 9 mei 2003,
NJ 2005/168) moet de partij die zich op aantasting van de persoon beroept voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Het had op de weg van de benadeelde partij gelegen om in dit geval ter onderbouwing van de vordering bijvoorbeeld een medische verklaring te overleggen.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde] gaat de rechtbank gelet op de toelichting bij het voegingsformulier ervan uit dat de vordering is gedaan namens [winkel]. Niet is betwist dat [benadeelde] bevoegd is tot indiening van de vordering, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat hij ontvankelijk is in zijn vordering en dat de vordering deels gegrond is. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De vordering is door de verdediging tot een bedrag van € 269,97 (het bedrag aan loonkosten voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]) niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 269,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij [benadeelde] heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. Voor het meer gevorderde zal de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat dit deel van de vordering nog bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij [benadeelde] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
3. het misdrijf:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
benadeelde partij [slachtoffer 2]:
- verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk;

benadeelde partij [benadeelde] (namens de [winkel]):

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] (namens de [winkel]) van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk is in diens vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.A. Geertsema als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, dienst Regionale Recherche, Afdeling Generieke Opsporing, Team Opsporing, met nummer PL0600-2015548957. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Nu verdachte bij de politie en ter terechtzitting het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar:
feit 1
1. het proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 november 2015, pagina 30-34;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 10 november 2015, pagina 37-38;
3. het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 11 november 2015, pagina 35-36;
4. het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2016, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering;
5. het proces-verbaal van bevindingen van 10 november 2015, pagina 12-15;
6. het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 10 november 2015, pagina 41-42.
7 het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2015, pagina 52-60.
feit 3
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] d.d. 5 november 2015, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende (pagina 75-77):
(…) Ik ben werkzaam bij DHL. (…) Ik maak gebruik van een bestelauto welke eigendom is van [slachtoffer 4] b.v. en werd geleased door DHL. (…) Op donderdag 5 november 2015 (…) parkeerde ik de bestelauto aan de [adres 2] te Zwolle. (…) Ik parkeerde de Mercedes Citan bestelbus direct voor de ingang van [tankstation] tankstation aan de [adres 2]. Ik had de opdracht gekregen van onze depothouder om een bericht bij het tankstation door te geven. In eerste instantie dacht ik dat ik even snel naar binnen en weer naar buiten zou gaan. Hierdoor liet ik de autosleutels (…) in het contact zitten. Ik liep vervolgens het (…) tankstation naar binnen. (…) Ik was ongeveer tien minuten binnen in het tankstation. (…);
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 november 2015, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende (pagina 90-94):
(…) Kocht ik sigaretten in het tankstation. (…) Ik zag dat iemand van DHL in gesprek was met de caissière. (…) Toen ik naar buiten liep zag ik de auto van die man van de DHL staan. Ik hoorde dat de motor van de auto liep. Omdat ik naar Elburg moest en geen zin had te lopen ben ik in de auto gestapt en heb die meegenomen. Met de auto ben ik naar Elburg gereden. Daar heb ik de auto geparkeerd op het Schootsveld. Ik heb de auto niet afgesloten achtergelaten. De sleutel heb ik nog in mijn bezit en zit in een van mijn jassen. (…)
V: wat was je van plan om met die auto te doen?
A: Niks. Ik wilde de auto niet verkopen of zo. Gemak dient de mens toch? Als je moet lopen doe je er zo een paar uurtjes over. (…);
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2016, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
(…) Gelegenheid maakt de dief dus ik dacht op dat moment ik stap in die bus en rijd ermee naar Elburg waar ik toen woonde.. (…)Mijn gedachte daarbij was niet ‘ik ga die wagen eens meenemen’. (…) De bus heb ik neergezet op een parkeerterrein vlak voor de stad en onaf gesloten achtergelaten. (…) De sleutel van de bus heb ik wel meegenomen, niet zozeer om weer met de bus te kunnen rijden maar waarschijnlijk heb ik iets met sleutels en heb ik hem daarom meegenomen. (…).