ECLI:NL:RBOVE:2016:1805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
08/113931-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling na confrontatie in het uitgaansleven

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man, die samen met een mededader betrokken was bij een ernstig geweldsdelict in Tubbergen op 16 oktober 2011. De verdachte werd beschuldigd van zware mishandeling van een slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling een gebroken jukbeen opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het slachtoffer vast te houden, actief deelnam aan de mishandeling, waardoor het slachtoffer door de mededader een knietje in het gezicht kreeg. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn mededader het slachtoffer zwaar had mishandeld, wat resulteerde in een operatie en langdurige klachten voor het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen, en veroordeelde hem tot betaling van € 2.617,91 aan schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van vervolging, wat leidde tot strafvermindering.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/113931-12
Datum vonnis: 24 mei 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
10 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw
mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen met een ander [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld;
subsidiair: samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
meer subsidiair: samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2011, in de gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd
[slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken (rechter-)jukbeen), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk:
- ( met (zeer) veel kracht) meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer] op dat moment (van achteren) werd vastgehouden - in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] een (zogenaamd) knietje in/op/tegen het gezicht te geven;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2011, in de gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- ( met kracht) die [slachtoffer] (terwijl deze op dat moment aan het fietsen was) van zijn fiets heeft (af)geschopt/(af)geduwd (waardoor/waarbij die [slachtoffer] (hard) op/tegen het wegdek kwam te vallen) en/of
- ( met (zeer) veel kracht) meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer] op dat moment (van achteren) werd vastgehouden – die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] een (zogenaamd) knietje in/op/tegen het
gezicht heeft gegegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2011, in de gemeente Tubbergen, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op of aan de [straatnaam] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
- aanvallen van en/of indringen op die [slachtoffer] en/of - (met kracht) van de fiets (af)schoppen/(af)duwen van die (op dat moment fietsende) [slachtoffer] (waardoor/waarbij die [slachtoffer] (hard) op/tegen het wegdek kwam te vallen) en/of
- ( met (zeer) veel kracht) meermalen, althans eenmaal - terwijl die [slachtoffer] op dat moment (van achteren) werd vastgehouden - die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht/hoofd slaan en/of stompen en/of
- ( met kracht) die [slachtoffer] een (zogenaamd) knietje in/op/tegen het gezicht geven;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.

4.De voorvragen

De raadsvrouw heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de officier van justitie wegens niet ontvankelijk is in de vervolging omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ruimschoots is overschreden.
Hoewel de raadsvrouw haar preliminaire verweer niet tijdig heeft gevoerd, maar pas in haar pleidooi, zal de rechtbank hier wel op ingaan.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De overschrijding van de redelijke termijn leidt, ook wanneer deze zeer aanzienlijk is, volgens vaste rechtspraak in de regel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Vermindering van de op te leggen straf is telkens de aangewezen sanctie.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ook overigens ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte integraal van het hem tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast:
Verdachte is op 16 oktober 2011 samen met zijn mededader uit geweest in een café in Tubbergen. Tegen 04.00 uur gingen zij huiswaarts en werden zij op een gegeven moment ingehaald door een groepje fietsers, waarvan het slachtoffer deel uitmaakte. Volgens zijn mededader werd vanuit die groep naar hen gescholden en is hij door iemand bespuugd.
Verdachte en zijn mededader gingen hierop achter deze groep aan, waarbij verdachte kort daarna de achtervolging staakte.
Verdachtes mededader trapte tegen de fiets van het slachtoffer aan waardoor deze kwam te vallen. Hierop begonnen verdachtes mededader en het slachtoffer over en weer aan elkaar te trekken en stompte verdachtes mededader het slachtoffer een aantal keren in het gezicht. Verdachte, die inmiddels weer ter plekke was, hield het slachtoffer vast en wel op een zodanige manier dat het hoofd van het slachtoffer naar beneden geduwd werd. Verdachtes mededader heeft een knietje gegeven in het gezicht van het slachtoffer.
Door dit geweld is het jukbeen van het slachtoffer op drie plaatsen gebroken en was operatief ingrijpen noodzakelijk.
Het vasthouden van het slachtoffer door verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden opgevat dan het actief deelnemen aan de mishandeling door verdachte. Dit vasthouden maakte het immers voor zijn medeverdachte mogelijk om het slachtoffer een knietje te geven. Verdachte levert daarmee een wezenlijke bijdrage aan de geweldshandelingen. Mede gelet op de eerste uitdagende woorden door verdachte en de verklaring van het slachtoffer dat de verdachten samenwerkten, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Uit een letselbeschrijving van 18 oktober 2011, opgemaakt door R.B.G. Horsthuis, kaakchirurg verbonden aan het medisch spectrum Twente blijkt dat sprake was van een os zygomaticumfractuur (jukbeenfractuur) rechts, dat operatief moest worden hersteld.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dit letsel naar normaal spraakgebruik voldoende ernstig is om als zodanig aangemerkt te worden. Gelet op het feit dat een operatie nodig is geweest waarbij het jukbeen moest worden gefixeerd, alsmede vanwege het feit dat het slachtoffer – zoals ter zitting is bevestigd - nog steeds lichamelijke klachten zoals een gevoelloze rechterwang en pijn in het kaakgewricht ondervindt, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich samen met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer] .
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 oktober 2011, in de gemeente Tubbergen, tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een op meerdere plaatsen gebroken rechter-jukbeen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk:
- met kracht meermalen - terwijl die [slachtoffer] op dat moment van achteren werd vastgehouden - tegen het gezicht/hoofd te stompen en
- met kracht die [slachtoffer] een zogenaamd knietje in het gezicht te geven.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het primair bewezenverklaarde levert op het misdrijf: medeplegen van zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict. Zoals zo vaak heeft ook dit feit zich weer voorgedaan in het uitgaansleven. Het is niet onwaarschijnlijk dat (overmatig) alcoholgebruik hier een rol heeft gespeeld. Zo verdachte en zijn mededader zouden zijn uitgescholden door de groep waarvan het slachtoffer deel uitmaakte en zo verdachtes mededader zou zijn bespuugd, dan is de reactie hierop buitenproportioneel geweest.
Verdachte en zijn mededader zijn welbewust achter het slachtoffer aangegaan, uitsluitend met de bedoeling om verhaal te halen. Nadat verdachtes mededader het slachtoffer als het ware van de fiets had getrapt heeft hij direct daarna de confrontatie opgezocht en heeft hij het slachtoffer een aantal forse stompen in het gezicht gegeven.
Vervolgens mengde verdachte zich in de strijd en hield het slachtoffer van achter vastgeklemd, onder meer om zijn nek, waardoor het hoofd van het slachtoffer naar beneden ging. Verdachtes mededader gaf het slachtoffer vervolgens een knietje in het gezicht.
Als gevolg hiervan liep het slachtoffer een drievoudige breuk van zijn rechter jukbeen op die slechts door operatief ingrijpen kon worden hersteld.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van 3 juli 2013 blijkt dat het slachtoffer als gevolg van de mishandeling geen gevoel meer heeft in zijn rechterwang en dat de plek van de breuk nog steeds gevoelig is.
Ter terechtzitting heeft een vertegenwoordiger van slachtofferzorg verklaard dat de klachten zijn gebleven en tevens dat het slachtoffer als gevolg van het voorval een posttraumatisch stress-syndroom heeft opgelopen, waarvoor hij onder behandeling is geweest.
Dit alles dient volledig op het conto van verdachte en zijn mededader te worden geschreven.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft voor een feit als hier bewezen is verklaard oriëntatiepunten vastgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de wijze waarop het letsel is toegebracht. Bij het onderhavige feit is sprake van zwaar lichamelijk letsel, waarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van zes maanden wordt gehanteerd. Bij de begripsomschrijving bij voormeld oriëntatiepunt is vermeld dat onder zwaar lichamelijk letsel moet worden begrepen letsel waarvan volledig herstel te verwachten is binnen zes maanden na de gebeurtenis. Het slachtoffer is ook vier en een half jaar na de gebeurtenis nog steeds niet volledig hersteld, blijkende zulks uit de verklaring van de vertegenwoordiger van slachtofferzorg dat de rechterwang van het slachtoffer nog steeds gevoelloos is.
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van vervolging. De rechtbank is van oordeel dat deze schending van artikel 6 EVRM dient te worden gecompenseerd door strafvermindering, te weten het opleggen van een andere strafmodaliteit dan in het geval deze zaak zou zijn beoordeeld binnen een redelijke termijn. De rechtbank zal daarom aan verdachte geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf opleggen, maar een taakstraf. De rechtbank merkt daarbij op dat ook de officier van justitie bij haar eis op deze wijze rekening heeft gehouden met het tijdsverloop.
Alles in overweging nemend zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uren opleggen, subsidiair 120 dagen hechtenis. De dag die verdachte heeft vastgezeten dient hierop in mindering te worden gebracht.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.617,91 (twee duizend zes honderd en zeventien euro en één en negentig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 117,91 ter zake materiële schade;
  • € 2.500,- ter zake immateriële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.617,91, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 27, 36f en 47 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: medeplegen van zware mishandeling;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dag, twee uren aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.617,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 oktober 2011, voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.H. Heijink, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
Mr. Jordaans en Mr. Van Bruggen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5YB 2011098249. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 17 oktober 2011, pagina’s 43 t/m 46; het proces-verbaal van verhoor van aangever van 29 oktober 2011, pagina’s 47 en 48 en het proces-verbaal van verhoor van aangever van 19 november 2011, pagina’s 49 en 50 welke processen-verbaal in onderling verband en samenhang gezien inhouden, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Ik doe aangifte van mishandeling.
Op 16 oktober 2011 ben ik vanuit [plaats 1] naar huis gefietst. Ik was in gezelschap van mijn vriend [getuige] . Ter hoogte van [plaats 2] zag ik dat er twee jongens op de stoep stonden. Ik hoorde dat deze jongens riepen dat wij kankerboeren waren. Ongeveer vijftig meter verder voelde ik een trap tegen mijn fiets. Door deze trap ben ik van mijn fiets gevallen en op het wegdek terechtgekomen. Ik ben opgestaan en heb de jongen die mij van de fiets had getrapt beetgepakt. Toen ik deze jongen vasthad werd ik opeens geschopt en werd de jongen die ik vast had van mij los gerukt. Ik zag toen dat één van de jongens die ik gepasseerd was mij vasthield. Ik zag en voelde dat de andere jongen die mij even daarvoor van mijn fiets had getrapt mij sloeg. Ik zag en voelde dat deze jongen mij met gebalde vuist en met kracht op mijn rechteroog sloeg. Ik kan verklaren dat hij meerdere keren met gebalde vuist heeft geslagen. Ik zag en voelde dat deze jongen mij vastpakte bij mijn hoofd. Ik zag en voelde dat deze jongen mij een knietje gaf tegen mijn hoofd.
Omdat ik hun namen niet ken spreek ik van de dikkere en de dunnere. Inmiddels weet ik wel dat die dikkere jongen [verdachte] heet. [verdachte] hield mij vanaf de achterkant om mijn middel en klemde zo mijn armen af, zodat ik niets meer kon doen. Op een gegeven moment klemde [verdachte] mij om de nek en zodoende ging mijn hoofd voorover naar beneden. Toen voelde ik dat ik een hard knietje in mijn aangezicht kreeg.
Ik had bloed in mijn mond. De volgende ochtend ben ik onderzocht in het ziekenhuis en daar werd vastgesteld dat mijn rechter jukbeen op meerdere plaatsen gebroken is. Ik ben daar aan geopereerd.
Terwijl ik werd mishandeld werkten die twee samen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 29 oktober 2011, pagina’s 54 en 55, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die getuige:
In de nacht van 15 oktober 2011 op 16 oktober 2011 was ik samen met mijn kameraad [slachtoffer] uit geweest in [plaats 1] . Na sluitingstijd om 3 uur zijn wij naar huis gefietst. In Tubbergen werden wij in het voorbijgaan aangeroepen door een jongen waarvan ik later hoorde dat hij [verdachte] heet. Die [verdachte] schreeuwde naar [slachtoffer] : “kankerboeren uit [plaats 2]”. [slachtoffer] vertelde dat één van de jongens hem achterna was gefietst en hem van de fiets had getrapt.
Ik zag dat [slachtoffer] opstond en in de richting van die jongen rende die hem van de fiets had getrapt. Ik zag dat die twee aan het worstelen kwamen. Ik zag toen dat die [verdachte] er aan kwam lopen en [slachtoffer] vastgreep. [verdachte] greep [slachtoffer] zo vast dat [slachtoffer] niets meer kon doen. Hij omklemde hem volgens mij van achteren om zijn nek/middel. Toen [verdachte] [slachtoffer] vast had zag ik dat die andere jongen [slachtoffer] meerdere keren hard en opzettelijk met zijn gebalde vuist op zijn gezicht sloeg. Inmiddels was [slachtoffer] met zijn hoofd ietwat voorover getrokken door de wijze waarop die [verdachte] hem vasthield.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 31 oktober 2011, pagina’s 37 t/m 39, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
In de voornacht van 16 oktober 2011 was ik samen met [medeverdachte] uit geweest in Tubbergen. Op een gegeven moment zijn wij naar huis gegaan. Er kwam ons een groep achterop fietsen. Toen die groep ons passeerde schreeuwde ik: “Donder op, boeren uit [plaats 2]”. Ik hoorde uit die groep een aantal keren in mijn richting roepen: “Kom dan”. Ik fietste vervolgens de groep achterna. Ik vond het goed zo en wilde terugfietsen naar [medeverdachte] . [medeverdachte] fietste mij voorbij in de richting van die groep. Ik hoorde twee fietsen vallen. Ik ben toen hun kant op gefietst. Ik zag dat [medeverdachte] en één van die jongens aan het vechten waren. Ik ben toen naar die twee toegegaan en ben er tussen gesprongen. Ik greep hen beet. Het kan zijn dat ik die jongen iets voorover heb getrokken.
4.
De medische verklaring betreffende aangever van 18 oktober 2011, opgemaakt door R.B.G. Horsthuis, kaakchirurg bij de ZGT, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Indicatie: os zygomaticumfractuur rechts.
De behandeling heeft bestaan uit bloedige repositie via intraorale benadering.