ECLI:NL:RBOVE:2016:1802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
C/08/185857 / KG ZA 16-154
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over tijdelijk gebruik van gezamenlijke woning na beëindiging relatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-partners over het tijdelijk gebruik van een gezamenlijke woning. Beide partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning, maar hebben een overeenkomst gesloten waarbij de economische eigendom aan de man toekomt. De vrouw, die de woning tijdelijk opnieuw wil betrekken, wordt door de man geweigerd. De voorzieningenrechter stelt dat de partij-overeenkomst voorop staat en dat de man zich op deze overeenkomst mag beroepen, tenzij het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in verwachting is en dringend woonruimte nodig heeft, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat zij al op de hoogte was van het eindigen van haar huurrelatie en dat zij eerder op zoek had kunnen gaan naar vervangende woonruimte. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en komt tot de conclusie dat het belang van de man om de woning in de huidige staat te behouden zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om de woning tijdelijk te betrekken. De vordering van de vrouw wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/185857 / KG ZA 16-154
Vonnis in kort geding van 20 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
advocaat mr. T.H.I.M. Pierik te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
advocaat mr. R.H. Broeksema te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 mei 2016;
  • de producties van [gedaagde] d.d. 13 mei 2016;
  • de aanvullende productie van [eiseres] d.d. 13 mei 2016;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die zij in december 2011 hebben beëindigd. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning, staande en gelegen te [adres] . [gedaagde] heeft de woning medio mei 2012 verlaten. Aansluitend heeft [eiseres] de woning tot 28 september 2015 bewoond.
2.2.
Partijen zijn op 28 september 2015 schriftelijk overeengekomen ‘dat met ingang van genoemde datum het economisch belang en derhalve alle voor- en nadelen en alle lusten en lasten van de woning zonder nadere verrekening (achteraf) uitsluitend [gedaagde] aangaan en dat de economische eigendom van bedoelde woning volledig toebehoort aan [gedaagde] ’.
2.3.
De woning staat vanaf eind december 2015 in de verkoop voor een vraagprijs van € 168.500,00 en wordt niet bewoond.
2.4.
[eiseres] woont met haar nieuwe partner thans elders te [plaats] in een woning waarvan de verhuurder op 27 februari 2016 de huurovereenkomst heeft opgezegd met ingang van 1 juni 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [eiseres] , bij uitsluiting van [gedaagde] , gerechtigd is tot tijdelijk (hernieuwd) gebruik van de woning van partijen in afwachting van onderhandse verkoop en levering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is niet betwist en is gelet op het gevorderde voldoende aannemelijk.
4.2.
In dit kort geding dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres] een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat vooruitlopend daarop, toewijzing van de door haar gevorderde voorlopige maatregel gerechtvaardigd voorkomt. Daarbij gaat de voorzieningenrechter uit van de door partijen gepresenteerde feiten en omstandigheden en het daaromtrent gevoerde debat, zonder nadere bewijslevering, omdat daarvoor in onderhavige procedure geen plaats is nu deze zich hiervoor niet leent.
4.3.
[eiseres] heeft – kort samengevat – aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij de thans leegstaande woning wil gaan bewonen in afwachting van een snellere verkoop daarvan, in de hoop dat zij aldus spoedig(er) uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek zal worden ontslagen waarna zij – en eerst dan – een koopwoning in eigendom kan verkrijgen. Voorts stelt zij dat zij zich geen dure huurwoning kan permitteren en dat zij door haar tijdelijke intrek in de te koop staande woning op deze wijze (toekomstige) gezinsvorming kan realiseren. Als mede-eigenaar van de woning wil en zal zij de vaste lasten van de woning betalen. [gedaagde] woont niet in de woning en heeft daarom, aldus [eiseres] , geen belang om het gebruik van de woning [eiseres] te ontzeggen.
4.4.
[gedaagde] voert als verweer dat partijen zijn overeengekomen dat hij economisch eigenaar van de woning is geworden nadat [eiseres] na het beëindigen van de affectieve relatie tussen partijen de woning gedurende enkele jaren had bewoond. In die periode onderhield zij de woning niet. Bij het verlaten van de woning was de woning verwaarloosd en vuil. [gedaagde] heeft de woning leeggehaald, schoongemaakt en op onderdelen hersteld respectievelijk laten herstellen. Ook betaalde [eiseres] de hypotheeklasten niet, die [gedaagde] met terugwerkende kracht voor [eiseres] heeft moeten voldoen. [gedaagde] beroept zich op de partij-overeenkomst en wil
niet het risico lopen dat hypotheeklasten opnieuw niet worden betaald, die hij alsdan zal moeten voldoen en dat de woning mogelijk opnieuw in verwaarloosde en moeilijk verkoopbare toestand komt te verkeren.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de door partijen ondertekende overeenkomst d.d. 28 september 2015 volgt dat zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] de economische eigendom verkrijgt van de woning. Weliswaar geldt dat de juridische eigendom van de woning slechts via de notaris overgedragen kan worden, maar dat laat onverlet dat partijen kunnen bepalen wie de lusten en lasten van de goederen (zaken en rechten) heeft/draagt. Een dergelijke afspraak werkt niet ten opzichte van een derde – de bank kan immers beide partijen aanspreken tot betaling –, maar in de onderlinge verhouding kan [gedaagde] zich er op beroepen. Dat betekent dat [gedaagde] mag weigeren dat [eiseres] de woning betrekt. Dat kan anders zijn, indien – alle omstandigheden en belangen gewogen – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaarmoet worden geoordeeld dat [gedaagde] zich beroept op zijn economische eigendom conform genoemde partijafspraak en niet toelaat dat [eiseres] de woning tijdelijk opnieuw gaat bewonen. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij in verwachting is en spoedig op straat komt te staan, althans dringend alternatieve woonruimte nodig heeft. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat [eiseres] vanaf eind februari 2016 op de hoogte is van het eindigen van de huurrelatie en dat zij reeds toen op zoek kon naar vervangende woonruimte. Dat zij dit (mogelijk) heeft nagelaten, kan [gedaagde] niet worden tegengeworpen. Of [eiseres] thans zwanger is respectievelijk in welk zwangerschapsstadium zij verkeert, is bovendien niet, althans niet onderbouwd gesteld, zodat hieraan reeds om die reden moet worden voorbijgegaan. Daar komt bij dat een terugkeer naar de woning geen werkelijke oplossing bewerkstelligt. [eiseres] heeft ter zitting benadrukt dat zij slechts spoedige verkoop van de woning nastreeft, wat in haar visie wordt bevorderd indien zij de leegstaande woning betrekt, waarna zij – bevrijd van hypothecaire aansprakelijkheid – aansluitend op zoek kan naar een koopwoning.
Anders dan [eiseres] stelt, valt tegen die achtergrond niet in te zien dat [eiseres] niet tijdelijk andere huisvesting kan verkrijgen.
4.6.
Tegenover het belang van [eiseres] staat het belang van [gedaagde] om de woning in de huidige onderhoudsstaat te behouden zonder een hernieuwd risico van hypotheekrente-achterstand en van overige aan de woning verbonden lasten. Weliswaar heeft ook [eiseres] foto’s overgelegd van de woning ten tijde van haar bewoning, daaruit kan niet zonder meer worden opgemaakt dat de woning niet in verwaarloosde toestand verkeerde, althans geen gebreken vertoonde die [gedaagde] na het vertrek van [eiseres] uit de woning op eigen kosten heeft hersteld respectievelijk heeft laten herstellen.
Daar komt bij dat onweersproken is gebleven dat [eiseres] de hypotheeklasten van de woning niet (volledig) heeft voldaan in de periode van haar alleengebruik, waardoor een schuld jegens de bank is ontstaan die [gedaagde] heeft afgelost, en dat er onweersproken een lange voorgeschiedenis bestaat van verkwikkelijkheden tussen partijen alvorens eerdergenoemde partij-overeenkomst kon worden gesloten.
4.7.
Alle omstandigheden en belangen samengenomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [gedaagde] zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] . Dit brengt mee dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2016. [1] SvW

Voetnoten

1.type: