Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 mei 2016;
- de producties van [gedaagde] d.d. 13 mei 2016;
- de aanvullende productie van [eiseres] d.d. 13 mei 2016;
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
onaanvaardbaarmoet worden geoordeeld dat [gedaagde] zich beroept op zijn economische eigendom conform genoemde partijafspraak en niet toelaat dat [eiseres] de woning tijdelijk opnieuw gaat bewonen. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij in verwachting is en spoedig op straat komt te staan, althans dringend alternatieve woonruimte nodig heeft. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat [eiseres] vanaf eind februari 2016 op de hoogte is van het eindigen van de huurrelatie en dat zij reeds toen op zoek kon naar vervangende woonruimte. Dat zij dit (mogelijk) heeft nagelaten, kan [gedaagde] niet worden tegengeworpen. Of [eiseres] thans zwanger is respectievelijk in welk zwangerschapsstadium zij verkeert, is bovendien niet, althans niet onderbouwd gesteld, zodat hieraan reeds om die reden moet worden voorbijgegaan. Daar komt bij dat een terugkeer naar de woning geen werkelijke oplossing bewerkstelligt. [eiseres] heeft ter zitting benadrukt dat zij slechts spoedige verkoop van de woning nastreeft, wat in haar visie wordt bevorderd indien zij de leegstaande woning betrekt, waarna zij – bevrijd van hypothecaire aansprakelijkheid – aansluitend op zoek kan naar een koopwoning.