Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
wonende te [woonplaats 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft eiser [X] een vordering ingesteld in kort geding tegen gedaagde [Y] om een voorschot van € 12.500,00 op zijn deel van de nalatenschap van zijn overleden vader, de heer [A], te verkrijgen. [X] stelt dat het vruchtgebruik dat [Y] op de nalatenschap heeft, is geëindigd omdat [Y] sinds september 2014 in een aanleunwoning woont waar zij zorg ontvangt. [Y] betwist deze stelling en voert aan dat het vruchtgebruik niet is geëindigd en dat zij geen zorg ontvangt in de zin van het testament. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het vereiste spoedeisend belang aanwezig is, maar dat de vordering van [X] niet met voldoende zekerheid kan worden toegewezen in een bodemprocedure. Daarom is de vordering van [X] afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft [Y] een eis ingesteld tegen [X], maar deze eis is niet tijdig schriftelijk meegedeeld aan [X], waardoor de kantonrechter heeft geoordeeld dat [Y] niet ontvankelijk is in haar eis in reconventie. Ook deze vordering is afgewezen, en [Y] is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. G. van Eerden op 29 april 2016.