ECLI:NL:RBOVE:2016:1800

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
4981400 \ CV EXPL 16-2037
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G. van Eerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot voorschot op nalatenschap en reconventionele vordering

In deze zaak heeft eiser [X] een vordering ingesteld in kort geding tegen gedaagde [Y] om een voorschot van € 12.500,00 op zijn deel van de nalatenschap van zijn overleden vader, de heer [A], te verkrijgen. [X] stelt dat het vruchtgebruik dat [Y] op de nalatenschap heeft, is geëindigd omdat [Y] sinds september 2014 in een aanleunwoning woont waar zij zorg ontvangt. [Y] betwist deze stelling en voert aan dat het vruchtgebruik niet is geëindigd en dat zij geen zorg ontvangt in de zin van het testament. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het vereiste spoedeisend belang aanwezig is, maar dat de vordering van [X] niet met voldoende zekerheid kan worden toegewezen in een bodemprocedure. Daarom is de vordering van [X] afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft [Y] een eis ingesteld tegen [X], maar deze eis is niet tijdig schriftelijk meegedeeld aan [X], waardoor de kantonrechter heeft geoordeeld dat [Y] niet ontvankelijk is in haar eis in reconventie. Ook deze vordering is afgewezen, en [Y] is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. G. van Eerden op 29 april 2016.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 4981400 \ CV EXPL 16-2037
Vonnis in kort geding van 29 april 2016
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen [X] ,
gemachtigde: mr. D.P. Kant, advocaat te Goor
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [Y] ,
gemachtigde: [Z] , wonende te [woonplaats 2] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
De namens [X] betekende dagvaarding van 12 april 2016, waarbij [X] een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en [Y] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
Partijen hebben ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 20 april 2016.
[X] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
[Y] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.4.
[X] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.
De gemachtigde van [Y] heeft tegen de vordering verweer gevoerd, alsmede een eis in reconventie ingesteld, en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De vordering
[X] vordert - samengevat – een voorschot van € 12.500,00 op zijn deel van de nalatenschap van wijlen de heer [A] , vader van [X] en hierna te noemen: erflater, overleden op [2003] . [X] stelt dat [Y] een bedrag van € 22.500,00 aan hem is verschuldigd.
[X] voert daartoe samengevat het navolgende aan. Erflater heeft een testament opgemaakt mede inhoudende een recht van vruchtgebruik ten behoeve van [Y] .
Dit recht van vruchtgebruik zou eindigen indien [Y] zou worden opgenomen in een bejaardenhuis of een verpleeginrichting. [Y] woont sinds september 2014 in een aanleunwoning die onderdeel is van een instantie die zorg verleent aan bejaarden en hen bijstaat. Beter Wonen verleent zorg aan [Y] .
De woning welke deel uitmaakte van de nalatenschap is in 2015 verkocht voor een bedrag van € 135.000,00. De woning was voor de helft eigendom van [Y] , [X] en [Z] . Door de verhuizing naar een aanleunwoning waar [Y] zorg ontvangt is het vruchtgebruik volgens het testament geëindigd.
Voor zover het vruchtgebruik niet zou zijn geëindigd dan heeft [X] nog steeds recht op een zesde gedeelte van de koopsom van de woning. Immers [Y] is dan niet gerechtigd om dat bedrag te verbruiken, aangezien niet het nieuwe erfrecht van toepassing is, de artikelen 3:201 BW en 3:207 BW, maar het oude erfrecht.
2.2.
Het verweer in conventie en eis in reconventie
[Y] concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering in conventie.
[Y] betwist dat het vruchtgebruik is geëindigd door haar verhuizing. Daartoe voert zij onder meer aan dat geen sprake is van een bejaardenhuis of een verpleeginrichting maar van een aanleunwoning en zij aldaar geen zorg ontvangt.
Het vruchtgebruik in het testament is zeer ruim geformuleerd en beoogt haar goed verzorgd achter te laten en haar als executeur het bezit, de macht en het beheer van de nalatenschap te geven. [Y] geniet enkel een AOW uitkering en zij heeft, ook onder het nieuwe erfrecht, het recht om het bestaande leefpatroon te kunnen voortzetten. [X] kan daarom zijn vordering thans niet van [Y] opeisen.
In reconventie vordert [Y] diverse bedragen van [X] waartoe zij onder meer, samengevat, stelt dat door toedoen van [X] onnodig kosten zijn gemaakt en hij voorts ook overigens een bijdrage dient te leveren in de gemaakte kosten.

3.De beoordeling

In conventie:
3.1.
Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daaromtrent door eiser gestelde, aanwezig.
3.2.
Voorop gesteld zij dat het hier gaat om een beoordeling van een vordering en het daartegen gevoerde verweer in een kort geding procedure, welke naar haar aard beperkingen kent wat betreft de waarheidsvinding -voor bewijslevering is daarvoor in een kort geding procedure geen plaats- en de te geven beslissingen. Die beslissingen zijn slechts voorlopig van karakter. De kantonrechter dient te beoordelen of de vordering van eiser een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat de toewijzing daarvan als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
3.3.
[X] heeft gesteld dat ingevolge de bepalingen van het testament van erflater het vruchtgebruik eindigt bij definitieve opname in een bejaardenhuis of verpleeginrichting en dat uit deze bepaling kan worden opgemaakt dat erflater heeft bedoeld dat [Y] niet langer het vruchtgebruik heeft over het gedeelte van de nalatenschap dat zij niet in eigendom heeft verkregen als zij niet meer zelfstandig, zonder ondersteuning woont. Deze stelling is door [Y] gemotiveerd betwist; zij stelt dat een aanleunwoning niet valt onder de bepaling van het testament en zij bovendien geen zorg ontvangt. Het vruchtgebruik is dus niet geëindigd door de verhuizing naar een aanleunwoning.
Ook valt niet met een grote mate van zekerheid vast te stellen dat [X] , ervan uitgaande dat het vruchtgebruik niet is geëindigd, zijn vordering van [Y] kan opeisen omdat zij niet het recht heeft in vruchtgebruik gegeven zaken te verbruiken. Of en in hoeverre [Y] dit recht geniet valt niet in kort geding vast te stellen.
3.4.
Gelet op deze gemotiveerde betwisting valt niet met een grote mate van zekerheid vast te stellen dat in een bodemprocedure [X] in het gelijk zal worden gesteld. De vordering van [X] dient daarom te worden afgewezen.
3.5.
[X] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten in conventie.
In reconventie:
3.6.
Ingevolge artikel 7.1. van het Procesreglement kort gedingen ten behoeve van kantonzaken bij de rechtbanken deelt een partij die een eis in reconventie of een incidentele vordering wenst in te stellen, de eis respectievelijk de vordering en de gronden daarvan zo spoedig mogelijk, uiterlijk 24 uur vóór de terechtzitting schriftelijk mee aan de wederpartij, aan eventuele overige partijen en aan de kantonrechter.
3.7.
In de onderhavige zaak heeft [Y] haar eis in reconventie niet uiterlijk 24 uur voor de zitting aan de wederpartij schriftelijk meegedeeld maar bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zodat zij niet ontvankelijk is in haar eis in reconventie.
3.8.
[Y] dient als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie.

4.De beslissing in kort geding

In conventie:

I Wijst de vordering van [X] af.
II Veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 200,00.
In reconventie:
III Wijst de vordering van [Y] af.
IV Veroordeelt [Y] in de proceskosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 200,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. van Eerden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2016.