In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag over een nog ongeboren kind. De Raad verzocht de rechtbank om het ouderlijk gezag van de ouders over het ongeboren kind te beëindigen en stelde voor om de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd te benoemen. De ouders, de vader en de moeder, hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelden dat zij een kans moeten krijgen om de ongeborene te verzorgen en op te voeden, ondanks eerdere problemen met de opvoeding van hun andere kind.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beëindiging van het gezag van de moeder over hun andere kind en de problematiek van de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfels zijn over de opvoedkwaliteiten van de ouders en dat er geen aanwijzingen zijn dat de situatie zal verbeteren. De rechtbank heeft ook de belangen van het ongeboren kind in acht genomen, waarbij het belang van continuïteit en ongestoorde hechting voorop staat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming moet worden afgewezen, omdat niet is gebleken dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is in het belang van het ongeboren kind. De ouders krijgen de kans om een band op te bouwen met het kind vanaf de geboorte, en de rechtbank heeft benadrukt dat de zwaardere maatregel van gezagsbeëindiging niet prevaleert boven minder bezwarende maatregelen zoals ondertoezichtstelling.