5.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte op 8 september 2015 op de plaats delict is geweest en dat hij de [naam 1] is die [slachtoffer] heeft neergeschoten.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen die zich in het strafdossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte ontkent op 8 september 2015 in Enschede te zijn geweest en hij ontkent dat hij [naam 1] wordt genoemd.
De getuige [getuige 2] heeft bij de politie (pag. 581 e.v.) en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de middag van 8 september 2015 met [getuige 1] en [slachtoffer] naar het Deppenbroek is gereden, alwaar zij een afspraak hadden met [naam 1] . Ook [getuige 3] en [naam 3] kwamen daar ter plaatse. [naam 1] kwam echter niet opdagen.
Bij de politie heeft hij eveneens verklaard dat hij die avond bij het schietincident het gezicht zag van [naam 1] en hem herkende. Hij zegt daarbij dat hij [naam 1] ook herkende aan diens stem (pag. 592).
Hij herkent op een foto [verdachte] voor 100% als zijnde [naam 1] (pag. 581).
Ook heeft hij verklaard (pag. 593) dat hij er vanuit ging dat het [naam 1] was, omdat [medeverdachte 1] had gezegd dat [naam 1] er zo aan zou komen en dat, op het moment dat [naam 1] hem nadert, hij inderdaad ziet dat het [naam 1] is. De getuige wordt een foto van medeverdachte [medeverdachte 1] getoond. De getuige herkent hem als [medeverdachte 1] (pag. 600).
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat hij niet het gezicht heeft gezien, maar alleen de onderkant van het gezicht, de mond. Tevens heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat het wel klopt dat de stem overeen kwam met die van [naam 1] .
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een karakteristieke wijze van praten van verdachte, waarbij het slissen bij de letter ‘s’ opvallend is.
De getuige [getuige 3] heeft bij de politie verdachte herkend van een foto als de persoon die hij kent als [naam 1] . Bij de rechter-commissaris verklaart de getuige dat hij bij gesprekken tussen [naam 1] , [getuige 1] en [getuige 2] , heeft gestaan. Op 8 september 2015 zijn hij, [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 1] en [slachtoffer] naar [naam 1] gegaan, omdat er geldproblemen waren.
Bij de flat zagen ze een auto, een Renault Clio, aankomen met daarin Marokkaanse jongens. Eén van de jongens uit de Clio raakte geïrriteerd. Dit was de lange man. De lange man sloeg op zijn handen en zei dat er geen geld kwam en dat [getuige 2] en de groep voor niets waren gekomen. Opeens kwam een jongen van achteren die begon te dreigen en met een tas zwaaide. De jongen had een capuchon op. De lange man pakte toen de Duitse jongen vast en sleepte hem over de grond. De jongen met de capuchon schoot vanuit de tas. Vlak voordat hij tussen hen insprong zei [getuige 2] : “kijk, daar heb je [naam 1] , daar komt hij aan”. De stem van deze jongen kwam overeen met die van [naam 1] die gebrekkig Nederlands spreekt en iets aparts heeft aan zijn stem.
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij weet wie [verdachte] is en dat hij deze persoon kent als [naam 1] .
Hij heeft [naam 1] op 8 september 2015 twee keer gezien. Bij de eerste ontmoeting heeft hij [naam 1] en [medeverdachte 1] gesproken. Het gesprek ging over geld. Bij die eerste ontmoeting is een afspraak gemaakt elkaar die dag weer te ontmoeten. [naam 1] had [getuige 2] telefonisch doorgegeven waar hij heen moest rijden.
Zij hebben aangebeld. Zij hebben even gewacht en toen kwam een auto, een Clio, met vier personen aangereden. Die personen stapten uit en kwamen naar hen toe. Hij herkende [medeverdachte 1] , de lange man. [medeverdachte 1] voerde het gesprek. Toen kwam [naam 1] uit de richting van het huis waar zij hadden aangebeld. [naam 1] was agressief en schreeuwde en bij [slachtoffer] heeft hij het wapen af laten gaan. Hij kon [naam 1] wel goed zien ondanks dat het donker was. [naam 1] heeft een markant gezicht: “die herken je wel”. Hij herkende hem aan zijn gezicht en zijn stem. [naam 1] had een capuchon op, maar desondanks kon hij het gezicht goed genoeg zien om te herkennen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] werd aangeraakt en misschien werd vastgehouden, kort voor het schieten.
De getuige/aangever [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard (pag. 525) dat hij de door de politie getoonde foto van [verdachte] heel duidelijk herkent en dat hij die persoon kent als [naam 1] en dat [naam 1] degene is die hem heeft neergeschoten. Ook heeft hij verklaard dat hij kort voordat hij werd neergeschoten werd vastgepakt door een lange Marokkaan, die hij kent als [medeverdachte 1] . Die [medeverdachte 1] had hem om zijn nek gegrepen en naar achteren getrokken, waarbij hij op straat terecht kwam.
[naam 1] had hij herkend aan zijn postuur en silhouet en 100% aan zijn stem.
Uit het proces-verbaal van observatie van 11 september 2015 (pag. 87-89) blijkt dat twee verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte [verdachte] in de Buizerdstraat in Enschede, voorwerpen, waaronder een telefoon, richting de bosschages gooit. Twee verbalisanten hebben de voorwerpen, waaronder de telefoon, opgepakt en veiliggesteld.
Uit het proces-verbaal van verdenking van 30 september 2015 (pag. 1518-1526) blijkt, als relaas van de verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven, het volgende.
Uit informatie die vanuit een ander politieonderzoek bekend was is gebleken dat “ [naam 1] ” de bijnaam is van [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats 1] .
Uit onderzoek van historische verkeersgegevens blijkt dat op 8 september 2015 te 22.01 uur het telefoonnummer dat in gebruik was bij [getuige 1] contact heeft gehad met een telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte [verdachte] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2015 (pag. 1021-1024) blijkt, als relaas van de verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven, het volgende.
Op 11 september 2015 heeft het Team Criminele Inlichtingen informatie verstrekt met betrekking tot het telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte] . Dat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Vervolgens is dit telefoonnummer afgeluisterd om [verdachte] te kunnen lokaliseren. Op 11 september 2015 te 14.56 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (de rechtbank leest dit als [telefoonnummer 3] , zijnde hier sprake van een kennelijke misslag) zich bij zijn gesprekspartner bekend maakte als “ [naam 1] ”. Op 11 september 2015 te 14.59 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zich bij zijn gesprekspartner eveneens bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Uit de inhoud van de gesprekken valt op te maken dat het gesprek over een ontmoeting gaat in verband met de aan-/verkoop van harddrugs.
Kort voor zijn aanhouding op 11 september 2015 omstreeks 15.05 uur hebben leden van het observatieteam gezien dat [verdachte] zijn telefoon en de batterij van zijn telefoon weggooide en na zijn aanhouding hebben leden van het observatieteam deze weggegooide telefoon terug gevonden, in beslag genomen en overgedragen aan het onderzoeksteam.
Het bleek dat de telefoon voorzien was van 2 IMEI nummers, namelijk [nummer 1] en [nummer 3] . Uit de afgeluisterde telefoonnummers bleek dat het gebruikte IMEI nummer [nummer 2] is. Het IMEI nummer [nummer 2] en het IMEI nummer [nummer 1] verschillen alleen in het laatste cijfer, doch het betreft hetzelfde telefoontoestel. Leden van het observatieteam hebben dus gezien dat [verdachte] een telefoon weggooit waarmee kort daarvoor is gebeld en waarbij de gebruiker van dat toestel zich bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Uit de inhoud van de hiervoor vermelde verklaringen, afgelegd bij de politie en/of bij de rechter-commissaris, in onderling verband en samenhang beschouwd, en gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde processen-verbaal, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 8 september 2015 in de Fazantstraat in Enschede aanwezig is geweest, dat hij “ [naam 1] ” wordt genoemd en dat hij degene is geweest die [slachtoffer] van dichtbij met een met hagels/kogels geladen jachtgeweer heeft neergeschoten.
De lezing van verdachte dat de politie weliswaar een telefoon kan hebben gevonden, maar dat hij een andere telefoon heeft weggegooid en dat de politie de door hem weggegooide mobiele telefoon niet heeft gevonden, is niet aannemelijk geworden.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Vast staat dat verdachte met een geladen jachtgeweer, verstopt in een tas, de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan, waarna hij het slachtoffer van korte afstand met dat geweer heeft neergeschoten. Het slachtoffer heeft daarbij, zo blijkt uit de overgelegde medische verklaring, meerdere ernstige en levensbedreigende verwondingen in lever en (rechter) nier opgelopen. Een levensreddende spoedoperatie was noodzakelijk. Het slachtoffer heeft acht dagen op de intensive care van het Medisch Spectrum Twente door moeten brengen.
Uit de verklaringen van de hierboven vermelde getuigen blijkt ook dat verdachte woorden heeft geroepen als “Wie wil er geld, wie wil hem helpen, ik betaal helemaal niets” of soortgelijke woorden, terwijl de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 1] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft geroepen “schiet hem in de knieschijf”, waarna verdachte van korte afstand op het slachtoffer, dat geen kant op kon, heeft geschoten
De rechtbank is van oordeel dat naar hun uiterlijke verschijningsvorm verdachtes gedragingen kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – bij gebrek aan contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Voorbedachte rade
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens over dient uit te laten is of er sprake is van poging tot moord dan wel poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring van poging tot moord te komen is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven000.(HR 19 juni 2012, BW8678) De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wist, ruim vóór de avondontmoeting op 8 september 2015, dat het slachtoffer met een ander, [getuige 1] , bij hem zou komen. Uit de middagontmoeting en de mededeling van de medeverdachte [medeverdachte 1] die avond “er wordt niets betaald” kan worden afgeleid dat er voorafgaand aan de avondontmoeting overleg heeft plaatsgevonden tussen in ieder geval verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte heeft zich, zo blijkt, op het bezoek voorbereid, want hij is met een in een tas verstopten geladen jachtgeweer met afgezaagde loop, de confrontatie met het slachtoffer aangegaan, terwijl hij daarbij direct agressief overkwam en schreeuwde. Hij is, al schreeuwend en zwaaiend met de tas waarin zich het jachtgeweer bevond, naar het slachtoffer toegelopen en heeft deze van korte afstand neergeschoten.
Hoewel uit deze gang van zaken enige planmatigheid met betrekking tot het verloop van het geschil blijkt, valt daaruit onvoldoende concreet af te leiden wat verdachtes bedoeling is geweest met betrekking tot eventueel toe te passen geweld. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het verloop van het geschil, maar de rechtbank kan – nog afgezien van het feit dat niet blijkt van een voldoende concrete invulling van dat eventuele beraad – niet uitsluiten dat de besluitvorming tot, en de uitvoering van, het geweld door verdachte in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden (HR 28 februari 2012, BR2342), mede gelet op de gemoedstoestand van verdachte op dat moment. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op de tas waarin het jachtgeweer zat, is op meerdere plaatsen DNA, waarschijnlijk afkomstig van verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. In de woning van die medeverdachte is tevens munitie aangetroffen, gelijk aan de munitie waarmee is geschoten.
De medeverdachte [medeverdachte 1] was aanwezig bij de tevoren gemaakte afspraak om elkaar te ontmoeten en voerde daarbij feitelijk het woord, terwijl hij ook, met anderen, diezelfde avond bij de afgesproken ontmoeting aanwezig was.
Het is aldus een van tevoren georganiseerde ontmoeting, waarbij een financieel conflict opgelost diende te worden. De nauwe en bewuste samenwerking bestaat uit de gemaakte afspraak, het gezamenlijk naar de plaats delict gaan waar verdachte zich reeds bevond, teneinde het conflict gezamenlijk “op te lossen”.
Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft vastgegrepen en op de grond heeft doen terechtkomen en heeft geroepen dat hij, [verdachte] , het slachtoffer in de knieschijf moest schieten. Direct daarop heeft verdachte het slachtoffer neergeschoten.
De rechtbank constateert daarbij dat de getuige [getuige 2] al kort na het gebeuren een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dat anderen de opmerking over het in de knieschijf schieten niet gehoord hebben of zich niet kunnen herinneren dat dit gezegd is, doet niet af aan de betrouwbaarheid. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2] te twijfelen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die, wat betreft in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte 1] , in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen met een of meer anderen bewezen.