ECLI:NL:RBOVE:2016:1770

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
08/952696-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met een jachtgeweer in Enschede

Op 24 mei 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag. De zaak vond plaats op 8 september 2015 in Enschede, waar de verdachte het slachtoffer met een hagelgeweer neerschoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, het slachtoffer aanviel na een financieel conflict. Het slachtoffer overleefde de aanslag dankzij snel ingrijpen van medische hulpverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en moest een schadevergoeding van bijna 11.000 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat het medeplegen van de poging tot doodslag bevestigde.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/952696-15
Datum vonnis: 24 mei 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1995 in [geboorteplaats 1] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 december 2015, 2 februari 2016 (pro forma) en 26 april 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.P. Plasman en (op 8 december 2015) door de raadsvrouw mr. N. El Farougi, beiden advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet in vereniging met een of meer anderen en al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd een persoon van het leven te beroven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 08 september 2015, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, (van dichtbij) (met een jachtgeweer met afgezaagde loop) een of meer kogels/hagel op die [slachtoffer] heeft afgevuurd en/of (daarbij) die [slachtoffer] heeft geraakt en/of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake de poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van de door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
Verder vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 10.000,-- en verzoekt dit bedrag als voorschot vast te stellen, aangezien er bij het slachtoffer nog geen sprake is van een medische eindtoestand.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, op het volgende standpunt gesteld. De poging tot moord op [slachtoffer] kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Op grond van de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en gelet op de eigenschappen van de door verdachte weggegooide, maar door de politie aangetroffen mobiele telefoon, staat vast dat verdachte ter plaatse aanwezig was en dat hij [naam 1] (de schutter) is over wie de anderen hebben verklaard.
De aanleiding van het gebeuren lag, zoals redelijkerwijs kan worden aangenomen, in de criminele/financiële sfeer; er zijn in de periode voorafgaand aan het schieten, contacten geweest tussen verdachte en een medeverdachte, terwijl verdachte, nadat er een afspraak was gemaakt om over de geldkwestie te praten, zich voorzien heeft van een zich in een tas bevindend en geladen jachtgeweer met afgezaagde loop. Hij is vervolgens naar het slachtoffer, die zich samen met anderen naar de afgesproken plek had begeven, toegelopen en hij heeft deze van korte afstand met het zich in die tas bevindend jachtgeweer, neergeschoten. De planmatigheid van de daad blijkt uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte 1] het wapen niet eerst gezien kan hebben, maar desalniettemin tegen verdachte roept “schiet hem neer!”. Verdachte heeft ruimschoots de tijd gehad zich te beraden op het te nemen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven, zodat hij ook de gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De kans op dodelijk letsel bij een feit als het onderhavige, was aanmerkelijk en verdachte heeft die kans op de koop toe genomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het volgende standpunt gesteld.
Niet staat vast dat cliënt degene is geweest die op het slachtoffer heeft geschoten.
Het Openbaar Ministerie gaat er van uit dat vier getuigen cliënt op de plaats delict zetten.
Er bestaat echter de mogelijkheid dat er vergissingen zijn gemaakt, dat er onjuiste conclusies zijn getrokken en dat verklaringen mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Dat laatste zou, aldus het Openbaar Ministerie, zeker niet gelden voor de verklaring van [getuige 2] , want die zou vóór het afleggen van zijn verklaring niet met de Duitse mannen hebben gesproken. De enkele mededeling van de officier van justitie daarover is echter onvoldoende, want die afstemming kan wel hebben plaatsgevonden.
De getuige [getuige 2] is bij de rechter-commissaris heel duidelijk en zegt dat hij de schutter niet in het gezicht heeft gezien. Hij denkt slechts dat het [naam 1] was, omdat hij met [naam 1] een afspraak had gemaakt. Het is dus een conclusie die [getuige 2] trekt en een conclusie hoef je niet te trekken als je iemand voor 100% hebt herkend. De verklaring van [getuige 2] dient dan ook buiten beschouwing te blijven. Dat geldt ook voor de verklaring van [getuige 3] . Hij heeft de schutter niet in het gezicht gezien, maar hij gaat er van uit dat het [naam 1] was, omdat [getuige 2] dat had gezegd. Ook dit is een conclusie en van een positieve herkenning is geen sprake.
De getuige [getuige 1] is bij de rechter-commissaris heel stellig, maar het was donker en hij stond op een afstand van zo’n tien meter van het gebeuren. Ook bij deze verklaring heeft de raadsman zijn vraagtekens, immers waarom zegt de getuige niet meteen wie hij heeft zien schieten, maar praat hij eerst over ‘de man’ die schoot. Ook het slachtoffer zelf is niet zeker van het gezicht van de schutter, terwijl alleen een gezicht als uniek kan worden aangemerkt. Het is dus allemaal niet zo duidelijk dat [verdachte] de schutter is geweest.
Door de verklaringen van de bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen is onvoldoende vast komen te staan dat verdachte daadwerkelijk degene is geweest die geschoten heeft.
Ook het aanvullend DNA-onderzoek tegen cliënt, met een waarschijnlijkheidsaanduiding, en aangetroffen op een mobiel voorwerp, maakt dat niet anders. De mobiele telefoon, waarvan het nummer eindigt op 2803, is - zo stelt cliënt - niet van hem en hij ontkent ook deze te hebben weggegooid. Die telefoon was niet in Enschede, maar in Rotterdam.
De getuige [getuige 4] plaatst dat nummer bij ene [naam 2] , zo blijkt uit pagina 1355 en niet bij ene [naam 1] . Alles met elkaar is het te weinig om cliënt op de plaats van het delict te plaatsen. Cliënt ontkent [naam 1] te zijn en dat hij het wel zou zijn, komt slechts uit de hoek van het slachtoffer en zijn omgeving. Ik concludeer tot vrijspraak.
Subsidiair ben ik van mening dat de poging tot moord niet bewezen verklaard kan worden, nu uit niets de voorbedachten rade blijkt. We weten niet wat er is gebeurd en het invullen van de mogelijkheden blijft speculatie. Als er een vooropgezet plan was, dan zou de opmerking van de medeverdachte [medeverdachte 1] “schiet hem in zijn knie” ook overbodig zijn. De getuigen spreken ook over een opgefokte situatie en kwade mensen. Het gebeuren dient in dat geval te worden gezien als een opwelling, een heftige gemoedsbeweging. De schutter had het wapen bij zich, maar dat hebben schutters altijd. In deze zaak blijkt niet van enig plan. Ook op die grond zou vrijspraak voor poging moord moeten volgen.
Meer subsidiair zou een aanzienlijk lagere straf dan geëist moeten worden opgelegd, aangezien cliënt geen geweldsantecedenten heeft. De civiele vordering is veel te hoog. Ik volg in dit opzicht de redenering van de officier van justitie en voor de kosten rechtsbijstand zou het liquidatietarief moeten worden gehanteerd.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte op 8 september 2015 op de plaats delict is geweest en dat hij de [naam 1] is die [slachtoffer] heeft neergeschoten.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen die zich in het strafdossier bevinden en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Verdachte ontkent op 8 september 2015 in Enschede te zijn geweest en hij ontkent dat hij [naam 1] wordt genoemd.
De getuige [getuige 2] heeft bij de politie (pag. 581 e.v.) en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in de middag van 8 september 2015 met [getuige 1] en [slachtoffer] naar het Deppenbroek is gereden, alwaar zij een afspraak hadden met [naam 1] . Ook [getuige 3] en [naam 3] kwamen daar ter plaatse. [naam 1] kwam echter niet opdagen.
Bij de politie heeft hij eveneens verklaard dat hij die avond bij het schietincident het gezicht zag van [naam 1] en hem herkende. Hij zegt daarbij dat hij [naam 1] ook herkende aan diens stem (pag. 592).
Hij herkent op een foto [verdachte] voor 100% als zijnde [naam 1] (pag. 581).
Ook heeft hij verklaard (pag. 593) dat hij er vanuit ging dat het [naam 1] was, omdat [medeverdachte 1] had gezegd dat [naam 1] er zo aan zou komen en dat, op het moment dat [naam 1] hem nadert, hij inderdaad ziet dat het [naam 1] is. De getuige wordt een foto van medeverdachte [medeverdachte 1] getoond. De getuige herkent hem als [medeverdachte 1] (pag. 600).
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard dat hij niet het gezicht heeft gezien, maar alleen de onderkant van het gezicht, de mond. Tevens heeft hij bij de rechter-commissaris verklaard dat het wel klopt dat de stem overeen kwam met die van [naam 1] .
Tijdens de behandeling ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een karakteristieke wijze van praten van verdachte, waarbij het slissen bij de letter ‘s’ opvallend is.
De getuige [getuige 3] heeft bij de politie verdachte herkend van een foto als de persoon die hij kent als [naam 1] . Bij de rechter-commissaris verklaart de getuige dat hij bij gesprekken tussen [naam 1] , [getuige 1] en [getuige 2] , heeft gestaan. Op 8 september 2015 zijn hij, [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 1] en [slachtoffer] naar [naam 1] gegaan, omdat er geldproblemen waren.
Bij de flat zagen ze een auto, een Renault Clio, aankomen met daarin Marokkaanse jongens. Eén van de jongens uit de Clio raakte geïrriteerd. Dit was de lange man. De lange man sloeg op zijn handen en zei dat er geen geld kwam en dat [getuige 2] en de groep voor niets waren gekomen. Opeens kwam een jongen van achteren die begon te dreigen en met een tas zwaaide. De jongen had een capuchon op. De lange man pakte toen de Duitse jongen vast en sleepte hem over de grond. De jongen met de capuchon schoot vanuit de tas. Vlak voordat hij tussen hen insprong zei [getuige 2] : “kijk, daar heb je [naam 1] , daar komt hij aan”. De stem van deze jongen kwam overeen met die van [naam 1] die gebrekkig Nederlands spreekt en iets aparts heeft aan zijn stem.
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij weet wie [verdachte] is en dat hij deze persoon kent als [naam 1] .
Hij heeft [naam 1] op 8 september 2015 twee keer gezien. Bij de eerste ontmoeting heeft hij [naam 1] en [medeverdachte 1] gesproken. Het gesprek ging over geld. Bij die eerste ontmoeting is een afspraak gemaakt elkaar die dag weer te ontmoeten. [naam 1] had [getuige 2] telefonisch doorgegeven waar hij heen moest rijden.
Zij hebben aangebeld. Zij hebben even gewacht en toen kwam een auto, een Clio, met vier personen aangereden. Die personen stapten uit en kwamen naar hen toe. Hij herkende [medeverdachte 1] , de lange man. [medeverdachte 1] voerde het gesprek. Toen kwam [naam 1] uit de richting van het huis waar zij hadden aangebeld. [naam 1] was agressief en schreeuwde en bij [slachtoffer] heeft hij het wapen af laten gaan. Hij kon [naam 1] wel goed zien ondanks dat het donker was. [naam 1] heeft een markant gezicht: “die herken je wel”. Hij herkende hem aan zijn gezicht en zijn stem. [naam 1] had een capuchon op, maar desondanks kon hij het gezicht goed genoeg zien om te herkennen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] werd aangeraakt en misschien werd vastgehouden, kort voor het schieten.
De getuige/aangever [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard (pag. 525) dat hij de door de politie getoonde foto van [verdachte] heel duidelijk herkent en dat hij die persoon kent als [naam 1] en dat [naam 1] degene is die hem heeft neergeschoten. Ook heeft hij verklaard dat hij kort voordat hij werd neergeschoten werd vastgepakt door een lange Marokkaan, die hij kent als [medeverdachte 1] . Die [medeverdachte 1] had hem om zijn nek gegrepen en naar achteren getrokken, waarbij hij op straat terecht kwam.
[naam 1] had hij herkend aan zijn postuur en silhouet en 100% aan zijn stem.
Uit het proces-verbaal van observatie van 11 september 2015 (pag. 87-89) blijkt dat twee verbalisanten hebben waargenomen dat verdachte [verdachte] in de Buizerdstraat in Enschede, voorwerpen, waaronder een telefoon, richting de bosschages gooit. Twee verbalisanten hebben de voorwerpen, waaronder de telefoon, opgepakt en veiliggesteld.
Uit het proces-verbaal van verdenking van 30 september 2015 (pag. 1518-1526) blijkt, als relaas van de verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven, het volgende.
Uit informatie die vanuit een ander politieonderzoek bekend was is gebleken dat “ [naam 1] ” de bijnaam is van [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats 1] .
Uit onderzoek van historische verkeersgegevens blijkt dat op 8 september 2015 te 22.01 uur het telefoonnummer dat in gebruik was bij [getuige 1] contact heeft gehad met een telefoonnummer dat in gebruik was bij de verdachte [verdachte] .
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2015 (pag. 1021-1024) blijkt, als relaas van de verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven, het volgende.
Op 11 september 2015 heeft het Team Criminele Inlichtingen informatie verstrekt met betrekking tot het telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte] . Dat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Vervolgens is dit telefoonnummer afgeluisterd om [verdachte] te kunnen lokaliseren. Op 11 september 2015 te 14.56 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (de rechtbank leest dit als [telefoonnummer 3] , zijnde hier sprake van een kennelijke misslag) zich bij zijn gesprekspartner bekend maakte als “ [naam 1] ”. Op 11 september 2015 te 14.59 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zich bij zijn gesprekspartner eveneens bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Uit de inhoud van de gesprekken valt op te maken dat het gesprek over een ontmoeting gaat in verband met de aan-/verkoop van harddrugs.
Kort voor zijn aanhouding op 11 september 2015 omstreeks 15.05 uur hebben leden van het observatieteam gezien dat [verdachte] zijn telefoon en de batterij van zijn telefoon weggooide en na zijn aanhouding hebben leden van het observatieteam deze weggegooide telefoon terug gevonden, in beslag genomen en overgedragen aan het onderzoeksteam.
Het bleek dat de telefoon voorzien was van 2 IMEI nummers, namelijk [nummer 1] en [nummer 3] . Uit de afgeluisterde telefoonnummers bleek dat het gebruikte IMEI nummer [nummer 2] is. Het IMEI nummer [nummer 2] en het IMEI nummer [nummer 1] verschillen alleen in het laatste cijfer, doch het betreft hetzelfde telefoontoestel. Leden van het observatieteam hebben dus gezien dat [verdachte] een telefoon weggooit waarmee kort daarvoor is gebeld en waarbij de gebruiker van dat toestel zich bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Uit de inhoud van de hiervoor vermelde verklaringen, afgelegd bij de politie en/of bij de rechter-commissaris, in onderling verband en samenhang beschouwd, en gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde processen-verbaal, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op 8 september 2015 in de Fazantstraat in Enschede aanwezig is geweest, dat hij “ [naam 1] ” wordt genoemd en dat hij degene is geweest die [slachtoffer] van dichtbij met een met hagels/kogels geladen jachtgeweer heeft neergeschoten.
De lezing van verdachte dat de politie weliswaar een telefoon kan hebben gevonden, maar dat hij een andere telefoon heeft weggegooid en dat de politie de door hem weggegooide mobiele telefoon niet heeft gevonden, is niet aannemelijk geworden.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Vast staat dat verdachte met een geladen jachtgeweer, verstopt in een tas, de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan, waarna hij het slachtoffer van korte afstand met dat geweer heeft neergeschoten. Het slachtoffer heeft daarbij, zo blijkt uit de overgelegde medische verklaring, meerdere ernstige en levensbedreigende verwondingen in lever en (rechter) nier opgelopen. Een levensreddende spoedoperatie was noodzakelijk. Het slachtoffer heeft acht dagen op de intensive care van het Medisch Spectrum Twente door moeten brengen.
Uit de verklaringen van de hierboven vermelde getuigen blijkt ook dat verdachte woorden heeft geroepen als “Wie wil er geld, wie wil hem helpen, ik betaal helemaal niets” of soortgelijke woorden, terwijl de getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 1] (medeverdachte [medeverdachte 1] ) heeft geroepen “schiet hem in de knieschijf”, waarna verdachte van korte afstand op het slachtoffer, dat geen kant op kon, heeft geschoten
De rechtbank is van oordeel dat naar hun uiterlijke verschijningsvorm verdachtes gedragingen kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het – bij gebrek aan contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Voorbedachte rade
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens over dient uit te laten is of er sprake is van poging tot moord dan wel poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring van poging tot moord te komen is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven000.(HR 19 juni 2012, BW8678) De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wist, ruim vóór de avondontmoeting op 8 september 2015, dat het slachtoffer met een ander, [getuige 1] , bij hem zou komen. Uit de middagontmoeting en de mededeling van de medeverdachte [medeverdachte 1] die avond “er wordt niets betaald” kan worden afgeleid dat er voorafgaand aan de avondontmoeting overleg heeft plaatsgevonden tussen in ieder geval verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte heeft zich, zo blijkt, op het bezoek voorbereid, want hij is met een in een tas verstopten geladen jachtgeweer met afgezaagde loop, de confrontatie met het slachtoffer aangegaan, terwijl hij daarbij direct agressief overkwam en schreeuwde. Hij is, al schreeuwend en zwaaiend met de tas waarin zich het jachtgeweer bevond, naar het slachtoffer toegelopen en heeft deze van korte afstand neergeschoten.
Hoewel uit deze gang van zaken enige planmatigheid met betrekking tot het verloop van het geschil blijkt, valt daaruit onvoldoende concreet af te leiden wat verdachtes bedoeling is geweest met betrekking tot eventueel toe te passen geweld. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het verloop van het geschil, maar de rechtbank kan – nog afgezien van het feit dat niet blijkt van een voldoende concrete invulling van dat eventuele beraad – niet uitsluiten dat de besluitvorming tot, en de uitvoering van, het geweld door verdachte in een plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden (HR 28 februari 2012, BR2342), mede gelet op de gemoedstoestand van verdachte op dat moment. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank acht derhalve niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en de medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op de tas waarin het jachtgeweer zat, is op meerdere plaatsen DNA, waarschijnlijk afkomstig van verdachte en van de medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. In de woning van die medeverdachte is tevens munitie aangetroffen, gelijk aan de munitie waarmee is geschoten.
De medeverdachte [medeverdachte 1] was aanwezig bij de tevoren gemaakte afspraak om elkaar te ontmoeten en voerde daarbij feitelijk het woord, terwijl hij ook, met anderen, diezelfde avond bij de afgesproken ontmoeting aanwezig was.
Het is aldus een van tevoren georganiseerde ontmoeting, waarbij een financieel conflict opgelost diende te worden. De nauwe en bewuste samenwerking bestaat uit de gemaakte afspraak, het gezamenlijk naar de plaats delict gaan waar verdachte zich reeds bevond, teneinde het conflict gezamenlijk “op te lossen”.
Ook staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft vastgegrepen en op de grond heeft doen terechtkomen en heeft geroepen dat hij, [verdachte] , het slachtoffer in de knieschijf moest schieten. Direct daarop heeft verdachte het slachtoffer neergeschoten.
De rechtbank constateert daarbij dat de getuige [getuige 2] al kort na het gebeuren een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dat anderen de opmerking over het in de knieschijf schieten niet gehoord hebben of zich niet kunnen herinneren dat dit gezegd is, doet niet af aan de betrouwbaarheid. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2] te twijfelen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die, wat betreft in ieder geval de medeverdachte [medeverdachte 1] , in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen met een of meer anderen bewezen.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het in de tweede plaats tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 september 2015, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, van dichtbij met een jachtgeweer met afgezaagde loop kogels/hagel op die [slachtoffer] heeft afgevuurd en daarbij die [slachtoffer] heeft geraakt of getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het in de tweede plaats bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft op uiterst brute wijze, op de openbare weg in een woonwijk, met een jachtgeweer van zeer dichtbij op een medemens geschoten. Slechts door snel operatief ingrijpen heeft het slachtoffer deze aanslag overleefd.
Dit feit houdt een ingrijpende aantasting in van de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat het feit ook veel impact heeft gehad (en nog steeds heeft) in het dagelijkse leven van het slachtoffer blijkt uit de namens hem ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Het is waarschijnlijk dat het slachtoffer de rest van zijn leven de geestelijke gevolgen van het op hem uitgeoefende geweld zal ondervinden, en lichamelijk fors beperkt zal blijven.
Over verdachte, die 21 jaar jong is, heeft mevr. K.M. Correia Castilho van de Jeugdbescherming en Reclassering van het Leger des Heils op 16 november 2015 gerapporteerd. Bij de vaststelling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur, als na te melden, passend en geboden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [adres 1] (Dld), heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 21.889,34. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • inkomensderving: € 889,34
  • kosten rechtsbijstand: € 1.000,--
  • smartengeld: € 20.000,--.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Uit de toelichting bij de vordering blijkt voldoende aannemelijk dat er nog geen sprake is van een medische eindtoestand bij de benadeelde partij. Aan inkomensderving wordt vooralsnog niet meer dan € 889,34 gevorderd en dit bedrag is voldoende onderbouwd en aannemelijk. Voor wat betreft de vordering tot betaling van smartengeld is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd om deze tot een bedrag van € 10.000 te kunnen toekennen. Verdachte is voor deze mede door hem veroorzaakte schade hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 10.889,34.
Ten aanzien van de gevorderde kosten rechtsbijstand hanteert de rechtbank het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Hierbij rekent de rechtbank een half punt voor de indiening van de vordering en 1 punt voor de behandeling ter zitting, waarbij de gemachtigde van benadeelde aanwezig was. Het totaal van 1½ punt wordt vermenigvuldigd met € 579,-- (tarief III voor zaken met een geldwaarde van € 20.000,-- tot € 40.000,--). In totaal wijst de rechtbank de rechtsbijstandskosten toe tot een bedrag van
€ 868,50.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stellingen tot het meer gevorderde alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van het meer gevorderde niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 45 en 47 Sr van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het in de eerste plaats tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het in de tweede plaats tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [adres 1] (Dld), van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het thans meer gevorderde deel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij tot betaling van de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
Mr. Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL06002015441252 (zes ordners, blz. 1 tot en met blz. 1756). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, waaronder:
Blz. 528-532: het proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
In de korte gesprekken in het ziekenhuis heb ik aangegeven dat ik het slachtoffer ben
van een schietpartij. Ik ben op dinsdagavond 8 september 2015, omstreeks 23.00 uur, neergeschoten door [naam 1] , een Marokkaanse knaap. Ik ken hem vanuit de drugshandel.
Daarom wil ik nu aangifte doen van poging tot moord of doodslag. Ik ben als gevolg
van de schietpartij zeer ernstig verwond. Ik heb een aantal dagen, tussen 8 en 18
september 2015, op de intensive care van het ziekenhuis gelegen en ik heb gevochten
voor mijn leven. Achteraf hoorde ik dat een groot deel van mijn lever moest worden
verwijderd. Mijn galblaas moest volledig verwijderd worden. Deze was als gevolg van
het schot en de kogelregen zodanig beschadigd dat dit nodig was.
Vraag: je verklaarde eerder in het ziekenhuis dat je, dat je voordat je werd neergeschoten door [naam 1] , ongeveer 5 tot 10 minuten met [medeverdachte 1] hebt gesproken op straat, vlak bij de woning van [naam 4] aan de [adres 2] in Enschede. Waar ging dit gesprek over?
Antwoord: vooral [getuige 2] en [medeverdachte 1] hebben samen gesproken. Ik hoorde dat [getuige 2] tegen [medeverdachte 1] zei dat hij het raar vond dat hij met [medeverdachte 1] sprak en niet met [naam 1] . Ik vond het vreemd dat [medeverdachte 1] wel de hele tijd met zijn mobiel in de hand stond. Mogelijk had hij [naam 1] aan de telefoon en kon die meeluisteren met het gesprek van ons op straat. Het rare is dat toen was gezegd dat [getuige 2] het raar vond dat [naam 1] er niet was, hij ineens er aan kwam rennen. Ik zag plotseling [naam 1] aan komen rennen in onze richting. Op hetzelfde moment dat ik zag dat [naam 1] er aan kwam rennen zag ik dat [medeverdachte 1] twee of drie stappen maakte en achter mij ging staan. Het ging heel snel ik voelde dat [medeverdachte 1] mij van achteren om mijn nek greep en mij naar achteren trok.
Vraag: je verklaarde dat je heel zeker wist dat het [naam 1] was die je neerschoot. Je hebt
daarover al eerder verklaard. Je herkende [naam 1] op een foto. Kun je herhalen waarom
je dit zeker weet?
Antwoord: zijn silhouet, zijn stem, zijn postuur, hij was het gewoon. Ik ben daar zeker
van. Ik ken hem. Ik twijfel niet. Hij was het gewoon. Hij heeft een heel specifieke manier van spreken. Dat is zo specifiek voor [naam 1] . Hij lispelt een klein beetje. Dat doet hij al jaren.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
blz. 34-37 het relaas van de verbalisant [verbalisant] d.d. 5 november 2015:
op 8 september 2015 omstreeks 23.10 uur is op de kruising van de Beekstraat/Hopstraat/Fazantstraat te Enschede een man met een vuurwapen neergeschoten. Ten gevolge hiervan is deze man levensgevaarlijk gewond geraakt.
Vlakbij de plaats delict is een vuurwapen in beslag genomen. De getuigen [getuige 1] en [getuige 3] hebben verklaard dat " [naam 1] " nog geld verschuldigd was aan [getuige 1] , dat er een ontmoeting is geweest tussen [getuige 1] en [slachtoffer] met " [naam 1] " en dat zij gezien hebben dat [slachtoffer] neer werd geschoten door een man die zijn kennen als " [naam 1] ".
Uit informatie die bij de politie beschikbaar was (onder meer zijn bijnaam, signalement en
verblijfplaats) kon herleid worden dat " [naam 1] " de bijnaam is van [verdachte] geboren
op [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats 1] . Uit telefoonverkeer tussen [getuige 1] en een telefoonnummer dat zeer waarschijnlijk in gebruik is bij " [naam 1] " is gebleken dat er gesproken wordt over het geven van 4g en dat [getuige 1] naar [slachtoffer] moet gaan en er wordt een nieuwe afspraak gemaakt om te praten.
Uit een eerder uitgevoerd politieonderzoek is bekend geworden dat [verdachte]
veelvuldig in een woning aan de [adres 2] te Enschede verblijft. De bewoonster van deze woning betreft [naam 4] .
Op 11 september 2015 zag de hoofdagent [verbalisant] de verdachte [verdachte] op het Stationsplein te Enschede lopen. Het was [verbalisant] bekend dat [verdachte] aangehouden moest worden.
Leden van het observatieteam zagen de verdachte in het centrum van Enschede. Op de Buizerdstraat werd waargenomen dat de verdachte de batterij van zijn telefoon en zijn telefoon weggooide en verder fietste. Er werd waargenomen dat hij in de Fazantstraat te voet verder ging en dat hij daar kledingstukken weggooide. Ook werd waargenomen dat hij van een man een fiets afpakte en hij deze man een duw gaf, waarna hij verder fietste. Hierna werd de verdachte aangehouden.
Blz. 1021-1024: het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 september 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant] :
Op 11 september 2015 heeft het Team Criminele Inlichtingen informatie verstrekt met betrekking tot het telefoonnummer dat in gebruik is bij [verdachte] . Dat betreft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Vervolgens is dit telefoonnummer afgeluisterd om [verdachte] te kunnen lokaliseren. Op 11 september 2015 te 14.56 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (de rechtbank leest dit als [telefoonnummer 3] , zijnde hier sprake van een kennelijke misslag) zich bij zijn gesprekspartner bekend maakte als “ [naam 1] ”. Op 11 september 2015 te 14.59 uur werd een gesprek afgeluisterd waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zich bij zijn gesprekspartner bekend maakte als “ [naam 1] ”.
Kort voor zijn aanhouding hebben leden van het observatieteam gezien dat [verdachte] zijn telefoon en de batterij van zijn telefoon weggooide en na zijn aanhouding hebben leden van het observatieteam deze weggegooide telefoon terug gevonden, in beslag genomen en overgedragen aan het onderzoeksteam. Het bleek dat de telefoon voorzien was van 2 IMEI nummers, namelijk [nummer 1] en [nummer 3] .
Blz. 1063-1074: het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2015, zakelijk weergegeven, inhoudende het relaas van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 8 september 2015 te 23.11 uur ontving de politiemeldkamer van politie een melding van een schietpartij aan de Fazantstraat te Enschede. Op de kruising van de Beekstraat/Hopstraat/ Fazantstraat te Enschede werd door de politie een gewonde man aangetroffen. Het bleek dat deze man ernstig gewond was. Hij werd met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis werd hij direct geopereerd. Het bleek dat zijn lever en nieren erg beschadigd waren. In zijn lichaam zijn honderden kleine kogeltjes aangetroffen.
In dit onderzoek werd op 11 september 2015 als verdachte aangehouden:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1995.
Uit onderzoek is gebleken dat de eerder genoemde verdachte [verdachte] gebruik heeft gemaakt van diverse telefoonnummers en telefoontoestellen. Hij heeft onder andere gebruik gemaakt van het telefoonnummer: [telefoonnummer 1] , IMEI nummers [nummer 1] en [nummer 3] .
Op 8 september 2015 staan diverse contacten geregistreerd op genoemde opgevraagde historische verkeersgegevens.
Rond het tijdstip van het delict staan (onder meer) onderstaande contacten, vanaf 22.22 uur, geregistreerd:
Richting: dienst: datum: tijdstip: duur: telefoonnummer: contact met:
uitgaand gesprek 8-9-2015 23:00:56 0 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 4]
uitgaand SMS 8-9-2015 23:01:48 0 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 5]
uitgaand SMS 8-9-2015 23:01:49 0 [telefoonnummer 1] [telefoonnummer 6] .
Tijdens contacten straalde de telefoon met de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] aan op de zendmast KPN-333048357 staande te Enschede, Jekerstraat [nummer 4] .
De contacten van 23.01.48 en 23.01.49 horen bij elkaar. Het plaats delict valt binnen het dekkingsgebied van genoemde zendmast.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt
van diverse telefoonnummers en telefoontoestellen. Onderstaand staan er een aantal vermeld, te weten [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 4] .
Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] staat volgens het CIOT op naam van [medeverdachte 1] , [adres 3] . Dit is een oud woon/verblijfadres van [medeverdachte 1] voornoemd.
De telefoonnummers [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 1] betreffen volgens het CIOT prepaids.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] ook wel "Lange" wordt genoemd. In het politiesysteem BVH, nr. PL600-2015462957 wordt door twee personen vermeld dat [medeverdachte 1] als bijnaam die Lange en [naam 2] heeft.
In de telefoon, aangetroffen in de grijze Clio, staat de naam [naam 2] vermeld met daarbij het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . In de aangetroffen telefoon zat de simkaart met het
telefoonnummer [telefoonnummer 7] . De gebruiker van de telefoon en telefoonnummer is [getuige 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1974 te [geboorteplaats 2] . Hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon achter had gelaten bij [naam 1] .
Tijdens het contact om 23.00 uur straalde de telefoon met de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] aan op de zendmast T Mobile 43353, staande te Enschede, Jekerstraat [nummer 4] . Het plaats delict valt binnen het dekkingsgebied van genoemde zendmast.
Het proces-verbaal verhoor van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van:
[getuige 1], geboren op [geboortedatum 3] 1993 in [geboorteplaats 3] (Duitsland):
Ik weet wie [verdachte] is. Ik ken hem als [naam 1] . Ik heb hem 5 tot 10 keer
gezien of gesproken. Ik heb iets met [naam 1] geprobeerd, maar dat is niet gelukt. Later heb ik
hem gevraagd wat er met het geld gebeurd was. Dat was drugshandel wat wij hebben
geprobeerd. Ik kreeg nog € 4.000,- van [naam 1] . Ik heb [naam 1] gezien op 8 september 2015.
Ik heb hem eerst eerder die dag gezien en 's avonds tijdens het incident. Ik zag hem eerder op de dag bij een moslimsupermarkt. Ze kwamen uit de supermarkt en gingen toen naar de auto. Met `ze' bedoel ik een man of vijf. Ik heb toen kort met [naam 1] gesproken. Ik was toen met [getuige 2] . Het gesprek ging over dat hij het geld terug zou geven. U vraagt mij of ik alleen met [naam 1] sprak. Iedereen sprak door elkaar heen. Er was ook een lange man, [medeverdachte 1] . Hij heeft ook veel gezegd. [getuige 2] heeft [naam 1] later gebeld en kort daarna hebben wij elkaar ontmoet. Ik was met [getuige 2] , [slachtoffer] , [naam 3] en [getuige 3] . [naam 1] had door de telefoon tegen [getuige 2] gezegd waar we heen moesten. Ik wist waar dat was, dus ik wist waar ik heen moest rijden.
Toen wij aankwamen op de plek hebben wij bij een huis aangebeld. Wij hebben even
gewacht en daarna kwam er een auto met vier personen. Dat was een Clio. De mannen zijn uit hun Clio gestapt en wij hebben met elkaar gepraat. U vraagt mij waarom ik met de mannen uit de Clio sprak terwij1 ik met [naam 1] had afgesproken. Die mannen stopten vlak bij de plek waar wij hadden aangebeld. Die mannen kwamen naar ons toe. Ik herkende [medeverdachte 1] , de lange man. Ik heb niet met die mannen gepraat. Ik stond met [naam 3] en [getuige 3] iets verderop. [getuige 2] en [slachtoffer] hebben met de Marokkanen gepraat. Ik weet dat [medeverdachte 1] en [naam 1] Marokkaans zijn. Ik ging er vanuit dat die andere mannen dan ook Marokkaans waren omdat ze op elkaar leken. Ik stond ongeveer 10 meter van het groepje vandaan. Het gesprek was heel luid. [medeverdachte 1] voerde het gesprek en hij was ook behoorlijk agressief. [medeverdachte 1] kwam op een gegeven
moment ook naar ons, [naam 3] , [getuige 3] en mijzelf, toe. Hij zei dat [getuige 3] en [naam 3] er niets
mee te maken hadden. Toen kwam [naam 1] . Hij kwam uit de richting van het huis waar we
hadden aangebeld. Hij was agressief en heeft geschreeuwd, iets in de trant van: "Wie wil
wat!". Hij had een capuchon op en een rugzak waar het wapen in zat en hij ging voor
iedereen staan. Hij heeft ook even voor mij gestaan. Ik kon het wapen niet zien. Maar uit de
manier waarop [naam 1] de rugzak vasthield en voor zich hield begreep ik dat er een wapen in
zat. Hij ging voor iedereen staan en zei tegen iedereen iets als: "Wat wil je! Wat moet je!".
[slachtoffer] stond iets verderop en bij [slachtoffer] heeft hij het wapen laten afgaan. [slachtoffer] stond met de
Marokkanen. U vraagt mij of hij werd vastgehouden. Volgens mij wel. Volgens mij zag ik
dat hij door [medeverdachte 1] werd vastgehouden. U vraagt mij of ik [naam 1] goed kon zien nu het donker was. Ja, [naam 1] heeft een markant gezicht. Die herken je wel. Ik herkende hem aan zijn gezicht en zijn stem. Hij had een capuchon op. Ik ben er zeker van dat het [naam 1] was.
Pv-politie blz. 563-564: de verklaring van [getuige 1] d.d. 19 oktober 2015 (in vraag-antwoordvorm):
Vraag: we willen jou een foto tonen. Wie is de persoon op deze foto?
Antwoord: de persoon op de foto herken ik als [medeverdachte 1] . Dit is de [medeverdachte 1] waarover ik verklaard heb en die bij [naam 1] was en die ook bij de schietpartij betrokken was.
Als bijlage gaat dit bij proces-verbaal de aan de getuige getoonde foto van [medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 1990.
Het proces-verbaal verhoor van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van:
[getuige 3], geboren op [geboortedatum 5] 1982 in [geboorteplaats 5] :
Op 8 september 2015 zat ik met [naam 3] in de auto. Wij zaten met z'n tweeën in de auto.
In de andere auto zaten [getuige 2] , [getuige 1] en de Duitse jongen die gewond is geraakt. We gingen naar die plek toe omdat er een geldprobleem was tussen de Duitse jongens en [getuige 2] en [naam 1] . De drie jongens kregen geld van [naam 1] . Wij, [getuige 3] en ik, waren meegegaan om te bemiddelen. De jongens hadden al eerder gesprekken gehad met [naam 1] .
[naam 1] wilde niet betalen. Toen kregen wij te horen dat [naam 1] wel zou betalen. Het was zo
dat wij, [getuige 3] en ik, geld kregen van [getuige 2] en de twee Duitsers. Omdat wij hoorden dat [naam 1]
zou gaan betalen waren wij meegegaan zodat wij ook ons geld zouden krijgen. [getuige 2] kwam er aan. Hij vertelde dat hij een afspraak met [naam 1] had in de Beekstraat. Wij zijn toen achter hem aangereden. Wij parkeerden tegenover de flat en toen zagen wij een auto aan komen, een grijze Clio. In die auto zaten drie à vier à vijf Marokkaanse jongens. Op het moment dat die Clio aankwam zijn [getuige 2] en de twee Duitsers naar de Clio toegelopen. De jongens stonden een tijdje te praten. Ik zei tegen [getuige 3] : "Kom we lopen er naar toe. Ze moeten opschieten. Ik heb hier geen zin meer in". Eén van de mannen uit de Clio raakte daardoor geïrriteerd. Het was een lange man. De lange man sloeg op zijn handen en zei dat er geen geld kwam. Hij zei dat [getuige 2] en de groep voor niets was gekomen. Er kwam ineens een jongen van achter ons vandaan uit de richting van de flat. De jongen had een capuchon op. Wij stonden op dat moment met onze rug naar de flat toe. Hij sprong tussen ons in. Hij begon te dreigen en te schelden en hij zwaaide met een tas. Hij had die tas met beide handen vast. De lange jongen, die eerder geïrriteerd had gereageerd, pakte toen de Duitse jongen vast. Hij pakte hem bij zijn keel. Daarna liep de jongen met de capuchon er op af. Hij schoot vanuit de tas, door de tas heen. Ik had de indruk dat de man met capuchon [naam 1] was. Maar ik kon zijn gezicht niet zien. Vlak voordat hij tussen ons insprong zei [getuige 2] namelijk: "Kijk, daar heb je [naam 1] , daar komt hij aan".
U houdt mij mijn verklaring bij de politie voor op pagina 568 van het dossier, het verhoor
van 9 september 2015 om 00:39, pagina 3. Het klopt dat één van de Marokkaanse jongens
zei dat [naam 1] niet zou gaan betalen.
U houdt mij mijn verklaring bij de politie voor op pagina 576 van het dossier, het verhoor
van 10 september 2015, onderaan pagina 4 en bovenaan pagina 5. U vraagt mij of ik toen
[naam 1] 's gezicht heb gezien. Nee, als ik daar nu aan terug denk zag ik alleen de onderkant van
zijn gezicht, zijn mond. De capuchon hing over het bovenste deel van zijn gezicht. Het klopt
wel dat zijn stem overeen kwam met die van [naam 1] . Hij sprak gebrekkig Nederlands. [naam 1]
heeft iets aparts aan zijn stem. Daardoor herkende ik zijn stem.
Het proces-verbaal verhoor van getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van:
[getuige 2], geboren op [geboortedatum 6] 1986 in [geboorteplaats 6] :
Ik was op 8 september 2015 in Deppenbroek in Enschede. Ik ben er naar toe gegaan in de
auto. Ik zat met [naam 3] in de auto. [getuige 1] zat in een andere auto en reed voor mij. [getuige 1] zat
met [slachtoffer] en [getuige 3] in de auto. [getuige 1] had een zilvergrijze Audi en ik zat in een witte Audi
station. We zijn naar de woning gelopen. Ik heb aangebeld, of [getuige 1] .
Nadat wij gebeld hadden kwam er een auto aan. Dat was een Renault Clio. Daar zaten een paar jongens in, volgens mij vier. De mannen riepen ons. Ze wilden met ons praten. We zijn een beetje hun kant opgelopen. Tijdens het gesprek werd er geruzied tussen [slachtoffer] en een lange jongen. Voordat we het wisten kwam er iemand uit de flat met een wapen. Ik zag niet dat het een wapen was omdat het wapen in de tas zat. Toen ik die man aan zag komen ben ik
weggelopen. Het gevoel was niet goed. Toen werd op [slachtoffer] geschoten door de man die uit
de flat kwam. Hij schoot door de tas heen. Hij stond een halve meter van [slachtoffer] af. Ik heb
niet gezien wie die man was. Ik heb zijn gezicht niet gezien. Hij had een capuchon op. De man was een stuk kleiner dan ik. Ik ben 1.90 meter. Ik had de lange jongen uit de Clio eerder gezien. Ik had hem die middag eerder gezien bij een supermarkt. Hij was toen met [verdachte] . Ik heb de lange man toen buiten de supermarkt gesproken. Hij had een bijnaam: [medeverdachte 1] . U houdt mij mijn verklaring van 16 september 2015 om 11:00 uur voor, pagina 593, zesde alinea. Het klopt dat [medeverdachte 1] heeft gezegd: " [naam 1] komt zo". U houdt mij voor dat ik heb gezegd dat ik hem herkende aan zijn loopje. Ja, ik dacht dat. Ik heb hem maar een paar keer eerder gezien. Het kan zijn dat ik heb gezegd dat ik hem aan zijn loopje of zijn stem herkende. Het klopt dat [medeverdachte 1] heeft geroepen: "Schiet hem in de knieschijf'. Dat heb ik wel gehoord. U toont mij pagina 602 van het dossier. Het klopt dat ik die man heb herkend als [medeverdachte 1] .
Blz. 688: het bescheid, te weten het verslag van het Medisch Spectrum Twente, Algemene Intensive Care (AIC), waarop onder meer is weergegeven:
Betreft: dhr. [slachtoffer] , wonende te [adres 1] (Dld). Bovengenoemde patiënt was van 09-09-2015 tot en met 16-09-2015 opgenomen op de afdeling algemene Intensive Care. Patiënt werd opgenomen in verband met: schotwond. Patiënt is, waarschijnlijk van dichtbij, met een vuurwapen in de rechterflank geschoten. Bovengenoemde 24-jarige patiënt werd opgenomen in verband met ernstig lever- en nierletsel na een schotwond in de rechter flank.
Conclusie: Schotwond rechterflank met daarbij ernstig leverletsel, ernstig nierletsel rechts, diafragmaruptuur rechter long, 4. wederom pleuravocht waarop 16-9 drainage.