In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen met zijn biologische kind, [B]. De man heeft [B] niet erkend en de vrouw, die het ouderlijk gezag heeft, heeft tot nu toe geen toestemming gegeven voor erkenning. De man heeft echter wel een serieuze wens geuit om contact te hebben met [B]. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de man feitelijk geen nauwe persoonlijke betrekking heeft tot [B]. Echter, de rechtbank stelt vast dat het recht van de biologische vader tot toegang tot het kind een belangrijk onderdeel kan zijn van zijn 'private life'. De kinderrechter overweegt dat het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn verzoek tot omgang een inmenging zou zijn in zijn recht op 'private life'. De kinderrechter verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek en verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De beslissing op het verzoek wordt aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.