ECLI:NL:RBOVE:2016:1564

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
08.952916-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met vuurwapen in Zwolle

Op 3 mei 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte schoot op 8 november 2015 met een vuurwapen in het been van een slachtoffer tijdens een uitgaansavond in Zwolle. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en het signalement van de verdachte, dat overeenkwam met de beschrijving van het slachtoffer. De verdachte ontkende het feit te hebben gepleegd, maar de rechtbank achtte de bewijsmiddelen overtuigend. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op en een schadevergoeding aan het slachtoffer, die psychische en fysieke schade had opgelopen door het schot. De rechtbank overwoog dat het geweld in het uitgaansleven de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952916-15
Datum vonnis: 3 mei 2016
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 maart 2016 en 19 april 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging aan de verdachte, luidt dat:
1.
hij op of omstreeks 8 november 2015 te gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- een vuurwapen (uit zijn kleding) heeft gepakt en/of (vervolgens)
- dat vuurwapen heeft gericht naar en/of in de richting van die [slachtoffer]
en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen een kogel in/door het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 08 november 2015 te gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een vuurwapen (uit zijn kleding) heeft gepakt en/of (vervolgens)
- dat vuurwapen heeft gericht naar en/of in de richting van die [slachtoffer]
en/of (vervolgens)
- met dat vuurwapen een kogelin/door het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 08 november 2015 te gemeente Zwolle een wapen van
categorie II, te weten een pistool/vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken en op de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de voetnoten zijn genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft daartoe - zakelijk weergegeven- onder meer aangevoerd:
Op grond van de stukken is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] op 8 november 2015 in zijn bovenbeen heeft geschoten. Het feit heeft zich in een hectische en stressvolle situatie afgespeeld, waarbij er tussen verdachte en aangever van duwen en trekken sprake is geweest. Onder deze omstandigheden moet er, mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van uit worden gegaan dat verdachte onvoldoende controle over de schietrichting heeft gehad. De kans dat aangever dodelijk zou worden verwond, is blijkens de geneeskundige verklaring van dr. W. Duijst, aanmerkelijk geweest. Dr. Duijst heeft onder meer op dit punt geconcludeerd - kort samengevat- dat indien de kogel een andere baan in het been had gevolgd er mogelijk levensgevaarlijk letsel had kunnen ontstaan. Verdachte heeft gelet op het voorgaande bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever dodelijk zou kunnen verwonden.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet de poging tot doodslag maar de poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
Op grond van de stukken en gezien de ontkenning van verdachte, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte degene is geweest die aangever [slachtoffer] in het been heeft geschoten. Het door de aangever [slachtoffer] en de getuigen opgegeven signalement van de schutter is te weinig specifiek en komt op sommige punten niet met het signalement van verdachte overeen. Daarbij is de herkenning van verdachte door aangever bij de fotobewijsconfrontatie van geen waarde omdat aangever heeft verklaard verdachte uit het uitgaanscircuit te kennen. Geconcludeerd moet worden dat -wat betreft de herkenning van verdachte als de schutter- van een persoonsverwisseling sprake is geweest.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte de schutter is geweest, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever heeft gehad. Blijkens de verklaringen van [vriend slachtoffer 1] en [vriend slachtoffer 2] heeft de schutter gericht op het onderlichaam dan wel de benen van aangever geschoten. De verklaring van aangever is op dit punt afwijkend en voor zijn verklaring is in het dossier geen enkel steunbewijs te vinden. Het proces-verbaal van bevindingen zoals opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] is onbegrijpelijk en is voor deze zaak niet van enige waarde. Gezien de letselrapportage van dr. Duijst moet worden vastgesteld dat de kans op overlijden bij een schotwond in het been vrijwel te verwaarlozen is. De conclusie is dan ook dat van een aanmerkelijke kans dat aangever door het schot in het been zou komen te overlijden geen sprake is.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
In de vroege ochtend van 8 november 2015 is [slachtoffer] op de Oude Vismarkt te Zwolle door een man met een vuurwapen eenmaal in zijn bovenbeen geschoten.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard - kort samengevat- dat hij die nacht tussen 3.15 en 3.30 uur bij [café 1] was aangekomen en dat hij toen door een man, door hem persoon 1 genoemd, werd aangesproken. Hij is daarna samen met zijn vrienden [vriend slachtoffer 2] en [vriend slachtoffer 1] in de richting van de Grote Markt gelopen. Aangever verklaart verder dat hij ter hoogte van een steegje werd aangestoten door deze persoon 1 en dat deze in het gezelschap van een andere man, aangeduid met persoon 2, verkeerde. Persoon 1 heeft aangever vervolgens geduwd en persoon 2 heeft geprobeerd hen uit elkaar te halen. Aangever verklaart vervolgens dat persoon 1 hem nog een duw heeft gegeven en dat persoon 1 daarna een wapen bij zijn broekriem vandaan heeft gehaald en vervolgens met het wapen in zijn richting heeft geschoten. Hierdoor is aangever -zo bleek later- in zijn bovenbeen geraakt. Persoon 1 is volgens aangever vervolgens weggerend de Rodeleeuwsteeg in. Persoon 2, die eerst door - onder meer- de vrienden van aangever was vastgehouden, heeft volgens aangever weten los te komen en is weggerend. Deze persoon 2 is later aangehouden en bleek [betrokkene] te zijn.
Aangever heeft nadat de politie vrij snel daarna ter plaatse was gekomen, het volgende signalement van de dader opgegeven: man, Antilliaanse afkomst en huidskleur, lang rasta haar tot de middel, ongeveer 21-22 jaar oud, zwart petje achterstevoren op het hoofd, een aantal gouden tanden in zijn mond, bijzonder grote lippen, zwarte winterjas tot op de riem en blauwe broek.
Verdachte is op 17 november 2015 aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij dit feit. Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft ter zitting ontkend het feit te hebben gepleegd. Verdachte heeft ter zitting wel bekend dat hij die nacht bij [café 1] is geweest en dat hij degene is die op de ‘stills’ van de camerabeelden bij [café 1] is te zien samen met [betrokkene] [2] . Verdachte heeft verder bekend dat hij samen met [betrokkene] van [café 1] is weggelopen en dat [betrokkene] toen op zijn telefoon twee filmpjes van hem heeft gemaakt. Op deze filmpjes is verdachte rappend met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in zijn handen te zien [3] . Verdachte heeft verklaard dat hij dit wapen ter plaatse tijdelijk van ene [naam 1] heeft gekregen en dat hij dacht dat het een nepwapen was. Verdachte is vervolgens samen met [betrokkene] naar [café 1] teruggelopen om zijn jas op te halen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij daarna, nadat hij van [café 1] was weggelopen, op de Oude Vismarkt een vechtpartij heeft gezien en dat hij, nadat hij een knal had gehoord, is weggerend. Volgens verdachte had [betrokkene] tot die tijd steeds achter hem gelopen, maar is hem na de knal gebleken dat [betrokkene] niet meer bij hem was.
Wat betreft de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die met een wapen op aangever [slachtoffer] heeft geschoten, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft ter zitting waargenomen dat het signalement dat door aangever [slachtoffer] van de schutter is gegeven grotendeels overeenkomt met het signalement van verdachte. Verdachte heeft ter zitting van 19 april 2016 zelf ook bevestigd, en door de rechtbank is ook waargenomen, dat hij drie gouden voortanden, dikke lippen en rasta haar tot op zijn middel heeft [4] . Daarnaast heeft ook [vriend slachtoffer 1] een signalement van de schutter gegeven dat op deze specifieke punten, gelijk is aan het door aangever opgegeven signalement. Naast de overeenkomsten tussen de opgegeven signalementen en het uiterlijk van verdachte, heeft aangever verdachte op 27 november 2015 bij een fotobewijsconfrontatie als dader herkend. De stelling van de raadsman dat deze herkenning enkel te verklaren is doordat aangever verdachte uit het uitgaanscircuit zou kennen, is zonder verdere onderbouwing niet aannemelijk.
Verder is van belang dat zowel aangever, [vriend slachtoffer 2] als [vriend slachtoffer 1] heeft verklaard dat de negroïde man met het rasta haar heeft geschoten terwijl hij in het gezelschap van een tweede persoon verkeerde. Volgens [vriend slachtoffer 1] , [vriend slachtoffer 2] en aangever was dit een man met kortgeschoren haar, lichtdonkere huidskleur en ongeveer 1.70 m lang. [vriend slachtoffer 1] heeft daarbij verklaard dat deze persoon een jas met wit en rode strepen droeg. [betrokkene] heeft bij de politie bekend dat hij degene is die op de camerabeelden bij [café 1] te zien is terwijl hij om 03.40 uur achter verdachte aan loopt. Op deze beelden is te zien dat [betrokkene] een licht donkere huidskleur en kortgeschoren haar heeft en een zwarte jas draagt, met boven een rood en daaronder een wit vlak [5] . Deze persoon is blijkens de verklaring van aangever en [vriend slachtoffer 1] en [vriend slachtoffer 2] door omstanders vastgehouden nadat aangever was beschoten, maar heeft zich weten te ontzetten. [betrokkene] heeft, anders dan wat verdachte op dit punt heeft verklaard, bij de politie bevestigd dat hij inderdaad door omstanders werd vastgehouden omdat ze dachten dat hij de vriend was van degene die had geschoten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, met name redengevend dat op grond van de verklaring van aangever en de getuigen [vriend slachtoffer 1] en [vriend slachtoffer 2] kan worden vastgesteld dat een persoon die qua signalement voldoet aan het signalement van verdachte en een persoon die qua signalement voldoet aan het signalement van [betrokkene] , in de combinatie van respectievelijk schutter en ‘vriend’ van de schutter bij het feit betrokken zijn geweest. De rechtbank acht het vrijwel uitgesloten dat op het moment dat werd geschoten nog een combinatie van twee personen met hetzelfde uiterlijk, zoals hiervoor genoemd, op de plaats delict aanwezig is geweest. Dit met name gezien de genoemde specifieke kenmerken van het lange rasta haar, de dikke lippen en de gouden tanden van de schutter en het kortgeschoren haar en de genoemde jas van degene die met de schutter ter plaatse was. Van belang daarbij is ook het feit dat er tussen het moment dat verdachte en [betrokkene] op de camerabeelden bij [café 1] te zien zijn en het moment dat aangever in zijn been is geschoten, nauwelijks tijd is verstreken. De rechtbank overweegt daarbij dat de verklaring van verdachte dat hij en [betrokkene] enkel toeschouwers zijn geweest en ongezien er vandoor zijn gegaan, door geen enkel bewijsmiddel wordt ondersteund en zelfs, zoals hiervoor al genoemd, ook door [betrokkene] op dit laatste punt wordt tegengesproken.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die met een wapen op aangever [slachtoffer] heeft geschoten.
De vraag die vervolgens aan de orde komt is of de poging tot doodslag dan wel de poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard.
Aangezien verdachte geen verklaring over het strafbare feit heeft afgelegd, kan niet worden vastgesteld of er van zuiver opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel sprake is geweest. De rechtbank zal derhalve beoordelen of van voorwaardelijk opzet sprake is.
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood of zwaar lichamelijk letsel - aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aangever heeft, zoals hiervoor reeds aangehaald, verklaard dat, nadat hij en verdachte elkaar over en weer hadden geduwd, verdachte hem een laatste duw heeft gegeven en vervolgens een wapen bij zijn broekriem tevoorschijn heeft gehaald. Volgens de verklaring van aangever heeft hij vervolgens een knal gehoord en is later gebleken dat hij in zijn been was geraakt. Tijdens zijn tweede verhoor heeft aangever verklaard dat verdachte hem overal had kunnen raken omdat hij van bovenaf, en dus niet gericht op zijn been, heeft geschoten.
De verklaring van aangever wordt op dit laatste punt tegengesproken door de verklaringen van de getuige [vriend slachtoffer 2] en [vriend slachtoffer 1] . [vriend slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op een afstand van 50 centimeter van aangever stond, terwijl verdachte een wapen in zijn hand hield. Volgens [vriend slachtoffer 2] is verdachte toen een meter achteruit gelopen, heeft hij zijn wapen op de benen van aangever gericht en heeft hij één keer geschoten. Ook [vriend slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte met het wapen achteruit is gelopen, 1 of 2 meter, dat hij het pistool heeft doorgeladen, daarbij het wapen heeft gericht op het bovenlichaam van aangever, maar dat verdachte, toen hij schoot, het pistool lager heeft gericht. Volgens [vriend slachtoffer 1] was verdachte, op het moment dat hij schoot, rustig. Nu de verklaringen van deze getuigen tot in detail met elkaar overeenkomen, en steun vinden in het feit dat aangever daadwerkelijk in zijn bovenbeen is geraakt, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op korte afstand bewust op de benen van aangever heeft geschoten. Dat er sprake is geweest van een stressvolle situatie waarbij verdachte geen controle heeft gehad over zijn schietrichting, en ook mogelijk aangever hoger in het lichaam, in de meer vitale delen, had kunnen raken, is in het licht van de verklaringen van [vriend slachtoffer 1] en [vriend slachtoffer 2] niet vast komen te staan. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten, met name nu dit proces-verbaal op dit punt onnavolgbaar is.
Daarbij is, gelet op het rapport van dr. W. Duijst, niet vast komen te staan dat het schieten op een been de aanmerkelijke kans in het leven roept dat dit de dood tot gevolg heeft.
Zij heeft in haar rapport op de vraag “hoe gevaarlijk het schieten op een been is” immers het volgende geconcludeerd:
(..)
Op basis van het bovenstaande kan samenvattend worden gesteld dat de mortaliteitskans bij schieten in het been bij een persoon jonger dan 50 jaar 0% bedraagt, zolang geen groot bloedvat wordt geperforeerd. Doet een dergelijke perforatie zich echter wel voor dan is de mortaliteit 5-10%. De kans op het treffen van een groot vat is relatief gering gezien de relatief kleine doorsnede van bloedvaten ten opzichte van de totale omvang van een (onder)been. De overall kans op overlijden ten gevolge van schieten op een been ligt tussen 0 en 0,5%.
Uitgaande van het bewust schieten op korte afstand op het been van aangever is de rechtbank van oordeel dat dit gedrag naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, te weten de dood van aangever, dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop, welke kans evenmin vast is komen te staan, bewust heeft aanvaard. Verdachte moet aldus van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte door het schieten met een wapen op het been van aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Gezien het feit dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte in de vroege ochtend van 8 november 2015 met een wapen op aangever heeft geschoten, kan logischerwijs het onder 2 ten laste gelegde - het voorhanden hebben van een wapen- wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte 1 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 8 november 2015 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een vuurwapen uit zijn kleding heeft gepakt en vervolgens
- dat vuurwapen heeft gericht in de richting van die [slachtoffer] en vervolgens
- met dat vuurwapen een kogel in/door het been van die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2015 te Zwolle een wapen van categorie II, te weten een pistool/vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 302 juncto 45 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 juncto 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1 subsidiair
Het misdrijf: poging tot zware mishandeling
2
Het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij [slachtoffer] wat betreft de schadepost “studievertraging” niet ontvankelijk wordt verklaard, omdat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting in het strafproces oplevert, en dat de vordering wat betreft het overige wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat het inbeslaggenomen telefoontoestel, merk Alcatel, wordt teruggeven aan verdachte.
De raadsman heeft, gelet op het standpunt van de verdediging dat verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken, verzocht verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman zich vanwege de bepleite vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De raadsman heeft subsidiair, bij een bewezenverklaring, -kort samengevat- aangevoerd:
  • dat is gebleken dat de benadeelde partij reeds vóór het feit (psychische) problemen had en dat gelet daarop nader onderzocht moet worden in hoeverre de gevorderde immateriële schade, de schade door studievertraging en de arbeidskosten rechtstreeks verband houden met het onderhavige feit. Een dergelijk onderzoek is niet verricht en derhalve is de beoordeling van de vordering op deze punten een zodanige belasting binnen deze strafrechtelijke procedure dat de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard;
  • dat de verdediging de beantwoording van de vraag of de benadeelde partij de medische kosten op verdachte kan verhalen nu hij niet verzekerd was, aan de rechtbank overlaat;
  • dat de schade aan de fiets geen rechtstreekse schade betreft en dat de benadeelde partij wat betreft deze schade niet ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard;
  • dat de gevorderde schade aan de broek en de kosten voor het opvragen van medische gegevens toewijsbaar zijn.
7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door opzettelijk met een vuurwapen in het been van het slachtoffer te schieten. Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar niet en het lijkt erop dat verdachte bewust de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht. Het incident heeft zich bovendien afgespeeld in het uitgaansleven waarbij toevallige passanten met het gewelddadig gedrag van verdachte zijn geconfronteerd. Door feiten als het onderhavige worden algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. Het zeer gewelddadige karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat daarbij zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om –naar het zich laat aanzien vanuit het niets- zwaar geweld tegen een ander mens te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet om de gevolgen voor het slachtoffer bekommerd. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer nog dagelijks aan het gebeurde denkt en dat het feit zodanige (psychische) gevolgen voor hem heeft gehad en heeft dat hij niet in staat is zijn opleiding voort te zetten en zijn werkzaamheden uit te voeren. Verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd en heeft daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn daad genomen.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Verdachte is in 2013 voor het laatste voor een aantal vermogensdelicten tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Verdachte heeft niet aan de opmaak van een reclasseringsrapport willen meewerken. Ter zitting heeft verdachte verklaard een kind te hebben, dat hij voornemens is met de moeder van zijn kind te gaan samenwonen en dat hij op dit moment een uitkering ontvangt omdat hij geen werk heeft.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank in beginsel de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Dit oriëntatiepunt dient als vertrekpunt bij het bepalen van de straf, waarbij het feit dat verdachte een vuurwapen heeft gebruikt als zeer strafverhogend dient te werken. De rechtbank heeft verder voor de straftoemeting gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke strafzaken. Gelet op het voorgaande, hetgeen verder is overwogen ten aanzien van de ernst van het feit en de gevolgen die het voor het slachtoffer heeft gehad, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend. Het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt, mede gezien de omstandigheid dat verdachte het feit heeft ontkend en hij niet aan reclasseringstoezicht mee wil werken, door de rechtbank niet opportuun geacht.
7.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het bij verdachte in beslag genomen telefoontoestel, merk Alcatel, wordt aan verdachte teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 27.724,05, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • immateriële schade ten bedrage van € 6.000,-;
  • schade door studievertraging ten bedrage van € 16.300,-
  • schade door verlies aan arbeidsvermogen ten bedrage van € 3.943,68;
  • schade aan medische kosten ten bedrage van € 1.283,02;
  • schade aan een broek ten bedrage van € 60,-
  • schade met betrekking tot een fiets ten bedrage van € 100,-;
  • schade door opvragen medische gegevens huisarts ten bedrage van € 37,35.
De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van een deel van de geleden dan wel (eventueel) nog te lijden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade dan wel de (eventueel) nog te lijden schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is vast komen te staan dat de verdachte door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Door de verdediging is aangevoerd dat bij de benadeelde partij reeds vóór het feit sprake van (psychische) problemen was waardoor het de vraag is in hoeverre tussen een aantal van de schadeposten en het bewezenverklaarde feit van rechtstreekse schade c.q. een causaal verband sprake is. De rechtbank stelt voorop dat bij een strafbaar feit dat leidt tot letsel, de aansprakelijke de benadeelde heeft te nemen zoals hij is, inclusief zijn persoonlijke predispositie die (mogelijk) aan herstel in de weg staat. Daarbij is niet gebleken dat de benadeelde partij heeft nagelaten zich in te spannen voor herstel.
Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat de schadeposten “immateriële schade” en “verlies arbeidsvermogen” onvoldoende gemotiveerd door de verdediging zijn betwist. De rechtbank zal deze schade, die haar niet onredelijk of ongegrond voorkomt, daarom toewijzen.
De opgevoerde schadepost studievertraging betreft (deels) toekomstige schade waarvoor geldt dat de vaststelling van de omvang daarvan (thans) een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Wat betreft de schadepost “medische kosten” overweegt de rechtbank het volgende.
De plicht tot het afsluiten van een zorgverzekering strekt niet tot bescherming van aansprakelijke derden tegen schadeclaims. Daar komt bij dat de benadeelde partij, ook indien hij wel een verzekering had afgesloten, ervoor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de schade. Dat het dan voor de hand zou hebben gelegen dat de benadeelde partij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken doet hieraan niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering, dat niet is betwist, dan ook toewijzen, nu het haar niet onredelijk of ongegrond voorkomt.
De opgevoerde schadeposten “broek” en “kosten opvragen medische gegevens” zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. De rechtbank zal deze posten daarom toewijzen. Wat betreft de schadepost “fiets”, die wordt betwist, is niet vast komen te staan dat dit rechtstreekse schade betreft als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal wat betreft deze schade niet ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Resumerend wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 11.324,05 vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De benadeelde partij wordt wat betreft het overige tot een bedrag van € 16.400,00 niet ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1 subsidiair
Het misdrijf: poging tot zware mishandeling
2
Het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feit;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • bepaalt dat de benadeelde partij:
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen telefoontoestel (Alcatel, 1016D) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.
Mrs. Bordenga en Leentjes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland District IJsselland, met nummer PL0600-2015544821. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.1
Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] , pagina 32 e.v., onder meer inhoudende:
Op zondag 8 november 2015 (..) Ik stapte op de fiets en ben naar [vriend slachtoffer 2] toe gefietst. Ik kwam daar omstreeks 01.00 uur aan. Tussen 02.15 uur en 02.30 uur wilde [vriend slachtoffer 2] graag een stukje lopen buiten. (..) Daarna zijn we naar de [café 2] gelopen. (..) Wij kwamen daar nog twee vrienden tegen. Zij heten [naam 2] en [naam 3] . (..) Daarna wilden ze bij de [café 1] gaan kijken aan de Oude Vismarkt. (..) Ergens tussen 03.15 uur en 03.30 uur kwamen we daar aan. (..) Ik zag vlak bij de [café 1] een jongen staan (hierna te noemen persoon 1). Hij is ongeveer 21 of 22 jaar oud denk ik. Ik keek hem aan en ik zag dat hij mij ook aankeek. Ik vroeg hem: ‘Alles goed?’. Hij zei: ‘Ja, met jou?’ Ik antwoordde daarop en zei: ‘Ja sowieso.
Daarna liepen wij, [vriend slachtoffer 2] , [naam 2] en [naam 3] door in de richting van de Grote Markt.
Ter hoogte van een steegje voelde ik dat iemand mij aanstootte. Ik zag dat het dezelfde jongen was als die ik zojuist had begroet. Hij gaf mij een stoot met zijn schouder tegen mijn schouder. Ik hoorde dat hij mij vroeg: ‘Waarom kijk je me zo aan, weet je wel wie ik ben?’ Ik antwoordde en zei dat ik dat niet wist. Ik heb hem wel vaker in de binnenstad gezien maar ik weet niet wie hij is of hoe hij
heet. Ik zag en voelde hoe hij me een duw gaf. Ik pakte hem daarop bij zijn t-shirt. Hij
had zijn jas namelijk open aan. Een andere jongen (hierna te noemen persoon 2) die ik
al eerder in de nabijheid van persoon 1 had gezien bemoeide zich ermee. Persoon 2 duwde me bij persoon 1 vandaan en zei: ‘Niet vechten.’ Ik reageerde op het duwen, van persoon 2, door hem ook weer een duw te geven. Ik zei daarbij dat ik verder geen problemen maakte en wilde. Persoon 1 duwde me daarna weer en ik zag dat hij daarna direct een wapen tevoorschijn haalde. Die haalde hij bij zijn broeksriem aan de voorzijde vandaan. (..)
Het zag er uit
als een echt wapen. Ik hoorde daarna één knal. Persoon 1 rende daarna weg de steeg door waar we bij stonden. Dat is de Rodeleeuwsteeg . Ik wilde achter hem aan rennen maar voelde iets warms aan mijn been. Persoon 2 wilde achter hem aan ook weg rennen. Hem kon ik nog vast pakken. Ik gaf hem een klap en daarna hield [naam 2] hem vast samen met [vriend slachtoffer 2] . Zij brachten persoon 2 ter hoogte van de [café 1] . Ik ging daarna zitten want ik voelde me niet helemaal goed. Daarna zag ik dat er een groepje van ongeveer 3 mannen vanuit de richting van de [café 1] kwam. Zij liepen naar [vriend slachtoffer 2] en [naam 2] . Zij hadden nog steeds persoon twee vast en weerhielden hem ervan weg te rennen. Het groepje van 3 mannen begon met [vriend slachtoffer 2] en [naam 2] te vechten. Blijkbaar in een poging persoon 2 te ontzetten. (..) Het lukte blijkbaar om persoon 2 te ontzetten waarna hij wegrende.
Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
Persoon 1 (met wapen)
- Man
- Antilliaanse afkomst en huidskleur
- Lang rasta haar tot op de middel
- Ongeveer 21-22 jaar oud
- Zwart petje op met een platte cap achterstevoren op zijn hoofd.
- Een aantal gouden tanden in zijn mond
- Bijzonder grote lippen wat er voor zorgde dat ik tijdens zijn spreken continue zijn tanden kon zien.
-Zwarte winterjas tot op de riem
- Blauwe broek
Persoon 2
- Man
- 1.60-1.65 meter lang
- Negroïde
- Kortgeschoren haar
- Zwart shirt met lange mouwen
- Ik ken hem van het uitgaan. Ik zou hem zo weer herkennen.
1.2
een letselrapport van GGD IJsselland, opgemaakt op 8 november 2015 door C. de Leeuw, forensisch arts, met fotobijlagen, pagina 41 e.v., onder meer inhoudende:
betreft:
naam: [slachtoffer]
voornamen: [slachtoffer]
geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer] 1997
geboorteplaats: Afganistan
(..)
Letselbeschrijving:
(..)
Rechterbeen + voet:
Rechter bovenbeen buitenzijde boven knie een rond bloedend gat met doorsnee van circa 0,7 cm (qua plaats en vorm waarschijnlijk INschotopening). Binnenzijde rechter bovenbeen ovaal gat:0,7 x 0,1 cm (qua plaats en vorm waarschijnlijk UITschotopening).
(..)
Ontstaan: schotwond
(..)
1.3
een proces-verbaal van bevindingen, pagina 46 e.v., onder meer inhoudende:
Op zondag 8 november 2015, omstreeks 03.40 uur, bevonden wij verbalisanten [verbalisant 2]
en [verbalisant 3] , ons gekleed in het uniform van de politie, in een opvallende politieauto. Wij bevonden ons op dat moment voor [café 1] , gevestigd aan de Oude Vismarkt te
Zwolle. Vervolgens hoorden wij (..) dat er een vechtpartij gaande was om de hoek bij
de [café 1] , waarbij mogelijk geschoten. Naar aanleiding hiervan zijn wij verbalisanten met meerdere politie eenheden ter plaatse gegaan. Op de aangegeven plaats zagen wij verbalisanten dat er zich zeer veel uitgaanspubliek op de Oude Vismarkt Zwolle, tussen de percelen [nummer 1] en [nummer 2] bevond. Wij verbalisanten zagen dat de vechtpartij die daar had plaatsgevonden inmiddels was afgelopen en een voor ons onbekende man op de grond lag(..). Tevens werd er door uitgaanspubliek aangegeven dat de vermoedelijke dader van dit incident was weggelopen in de richting van het Koningsplein Zwolle. (..) Collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] konden vervolgens op de Broerenstraat te Zwolle, verdachte [betrokkene] aanhouden. (..) Collega [verbalisant 3] heeft zich om het slachtoffer ontfermd die gewond op de grond lag ter hoogte van perceel [nummer 2] met een schotwond in zijn rechter bovenbeen en heeft eerste hulp verleend. Dit slachtoffer bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] . (..) Tijdens het onderzoek naar eventueel vuurwapens, huizen, patronen of andere onderdelen van munitie, trof ik verbalisant [verbalisant 2] met collega [verbalisant 6] , een lege huis aan punt 7.65 mm merk GFL, mogelijk afkomstig uit het vuurwapen gebruikt bij dit schietincident ter hoogte van perceel 19 aan de Oude Vismarkt te Zwolle. Deze huls heb ik verbalisant [verbalisant 2] veiliggesteld (..). Tevens werd tijdens de zoekaktie door de collega’s van de technische recherche een kogelpunt aangetroffen mogelijk afkomstig uit het vuurwapen gebruikt tijdens het schietincident. Er werd geen vuurwapen aangetroffen. (..) Wij verbalisanten zagen kort voordat het incident plaatsvond op de Oude Vismarkt te Zwolle, de ons ambtshalve bekende [verdachte]
,lopen uit de richting van [café 1] , gevestigd aan de Oude Vismarkt [nummer 3] te Zwolle. Het signalement van genoemde [verdachte] :
-getinte jongeman
-leeftijd 20 jaar
-lang donker kroes haar (raste haar)
-lengte ongeveer 1.80 cm.
-gekleed in een zwarte jas, donkere broek en donkere muts of capuchon op.
1.4
een proces-verbaal van bevindingen, pagina 54, onder meer inhoudende:
Ik, verbalisant, [verbalisant 3] (1JS04171), hoofdagent van politie Eenheid
Oost-Nederland, verklaar het volgende:
Op zondag 8 november 2015 omstreeks 03.48 uur heb ik verbalisant [verbalisant 3] gesproken
met het slachtoffer van de schietpartij, [slachtoffer] . Ik zag dat het [slachtoffer] op de stoep
van de Oude Vismarkt lag. Ik zag dat [slachtoffer] ter hoogte van de Rode Leeuwsteeg lag. Ik
heb [slachtoffer] gevraagd wat er gebeurd was. Ik hoorde dat hij zei dat hij een
woordenwisseling had gehad met een groepje mannen. Hij zou de heren van het groepje
hebben aangekeken. Hij wist niet wie ze waren maar hij kende ze wel van gezicht. Hij
had ze wel vaker in Zwolle gezien.
Ik vroeg aan [slachtoffer] of bij de schutter kon omschrijven. Ik hoorde dat hij de volgende
omschrijving kon geven.
Lang haar
Opvallende gouden tanden, zeker twee a drie voor in de mond
Donkere neger
Zwarte jas
Zwarte broek
Zwarte pet
1.75
a 1.80 cm lang
(..)
Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat de man die richting de Diezerstraat, de latere aangehouden verdachte
[betrokkene] , was gerend, wel bij de schutter hoorde.
1.5
een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] , pagina 63 e.v, onder meer inhoudende:
V= Je bent vannacht aangehouden omdat je verdacht wordt van betrokkenheid bij een
schietpartij te Zwolle. Wat kun je daarop zeggen?
V= Wat heb je vannacht gedaan?
A= Ik ben vannacht naar [café 1] geweest. (..) Net
om de hoek liep ik in de richting van de McDonalds. (..) Ik
zag dat er ruzie was op straat tussen een aantal personen. Terwijl ik naar de groep
keek kwamen ze opeens naar mij toe lopen en pakten drie mannen hij mijn armen vast en
zeiden dat mijn vriend net had geschoten.
(..) Ze zeiden dat ik er wel bij hoorde en dat ik moest wachten tot de politie kwam. (..) Ik rukte me los en rende gelijk een steegje in. Ik ben toen hard rennend de stad in gerend. Ik liep bij de C&A toen er een politiebusje aan kwam. De politie hield mij toen met getrokken pistool aan.
(..)
V= Hoe weet jij dat er geschoten was?
A= Ik zag wel een jongen staan met zijn broek naar beneden. Ik heb wel bloed op zijn
been gezien meer niet.
V= We hebben de bewakingsbeelden uit de binnenstad bekeken. Daarop is te zien dat jij
een aantal minuten voor de schietpartij buiten bij [café 1] loopt. Je was toen samen
met een andere donkere jongen. Wie was dat?
A= (..). Ik herken mijzelf wel van die printjes.
0= We toonden de verdachte een aantal printjes van de bewakingsbeelden.
(..)
1.6
een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] , pagina 70 e.v., onder meer inhoudende:
(..)
V= We hebben gisteren jouw telefoon bekeken. We hebben daar een tweetal filmpjes op
gevonden die we je willen laten zien jee die gezien hebt wat kun je daarop zeggen?
A= Ik herken die twee filmpjes wel. Het is mijn telefoon. Ik heb deze beide filmpjes
ook gemaakt.
0= We toonden de verdachte een tweetal filmpjes die op zijn telefoon stonden.
V= Waar zijn die filmpjes gemaakt?
A= In de binnenstad van Zwolle. Ik weet niet meer waar ze gemaakt zijn.
V= Wanneer zijn die gemaakt?
A= Die zijn die nacht van zaterdag op zondag gemaakt.
V= Wie is de man die je gefilmd hebt?
A= Dat weten jullie toch. Ik ga zijn naam niet noemen.
V= De filmpjes zijn om 03.30 en 03.31 uur gemaakt. Klopt dat?
A= Dat zou kunnen. (..)
1.7
een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden, pagina 75 e.v, onder meer inhoudende:
In verband met het schietincident op zondag 8 november 2015 rond het tijdstip 03.40 uur hebben wij verbalisanten camerabeelden bekeken gericht op [café 1] , gelegen aan de Oude Vismarkt [nummer 3] te Zwolle. Wij hebben het volgende waargenomen:
3.25
uur: Wij zien twee mannen uit [café 1] komen en weglopen in de richting van de Oude Vismarkt. Beide mannen zijn zonder jas. (opm. verbalisanten: Aan ons verbalisanten is een foto getoond van verdachte [betrokkene] . Persoon 1 wordt herkend als zijnde verdachte [betrokkene] )
3.36
uur: Wij zien Persoon 1 en Persoon 2 teruglopen naar [café 1] .
3.4
uur: Wij zien Persoon 2 buiten staan wachten tegen een muur buiten [café 1] . Wij zien vanuit [café 1] twee manspersonen (Persoon 3 en Persoon 4) naast elkaar [café 1] uitkomen.
Wij zien dat één van beide mannen voortdurend naar Persoon 2 kijkt. Het lijkt erop dat ze
iets tegen elkaar zeggen.
3.41
uur: We zien, terwijl persoon 3 en 4 uit beeld lopen in de richting van de Oude Vismarkt, dat Persoon 2 voortdurend hun kant opkijkt. Op het moment dat verdachte [betrokkene] in de richting
van Persoon 2 loopt vertrekken ze samen ook in de richting van de Oude Vismarkt.
Verdachte [betrokkene] draagt nu een donkere korte jas met een witte en rode bles aan de
bovenzijde van de jas.
Persoon 2 draagt een donkere korte jas. Beschrijving persoon 2: Man, klein, getint uiterlijk lang rastahaar, donker shirt met drie witte cijfers en letters op voorzijde shirt, donkere gewatteerde jas.
1.8
proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 115 e.v, onder meer inhoudende:
Wij, verbalisanten, [verbalisant 7] , brigadier van politie
Eenheid Oost-Nederland en [verbalisant 8] ,
brigadier van politie Eenheid Oost—Nederland, verklaren het volgende:
Op maandag 9 november 2015 te 07:00 uur, werd door ons verbalisanten als forensische
onderzoekers op verzoek van de politie, Eenheid Oost-Nederland een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot
doodslag/moord, gepleegd tussen zondag 8 november 2015 te 03:40 uur en zondag 8
november 2015 te 04:00 uur.
(..)
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht aan een openbare weg, de Oude Vismarkt, Zwolle.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en
waargenomen. Naar aanleiding van een schietincident, waarbij een man door zijn been was geschoten, dat had plaatsgevonden op de Oude Vismarkt te Zwolle zijn wij verbalisanten ter
plaatse gegaan. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat de Oude Vismarkt door personeel
van de basispolitiezorg in zijn geheel was afgezet. Door collega [verbalisant 2] werd ons de plaats van een aangetroffen huls aangewezen. De plaats en huls zijn door ons fotografisch vastgelegd, waarna ik, verbalisant [verbalisant 7] , de huis heb veiliggesteld. Het betrof een huis van het merk G, koperkleurig, kaliber 7,65. Vervolgens zijn wij gaan zoeken in de omgeving, en werd door collega [verbalisant 9] , op de Oude Vismarkt, ter hoogte van [winkel] een kogelpunt aangetroffen. Deze kogelpunt is door mij, verbalisant [verbalisant 7] , veiliggesteld.
(..)
1.9
een proces-verbaal fotobewijsconfrontatie, pagina 118 e.v., onder meer inhoudende:
Hierbij verklaar ik, verbalisant, [verbalisant 10] , werkzaam bij de politie Eenheid Oost als
recherche-assistent, door de korpsbeheerder aangewezen als confrontatieleider van
fotobewijsconfrontaties, het volgende:
Op 27 november 2015, tussen 13:40 uur en 13:55 uur heb ik verbalisant, naar
aanleiding van een schietincident dat plaatsvond te Zwolle op 8 november 2015, een
simultane fotobewijsconfrontatie gehouden, waarbij de aangever [slachtoffer] geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 1997 te [geboorteplaats 2] (Afganistan) middels een fototoonbord werd geconfronteerd met
8 foto’s van personen, waaronder een foto van het confrontatiesubject [verdachte] .
(..)
Voordat tot de feitelijke confrontatie werd overgegaan, verrichtte ik het volgende:
Foto:
Ik beschikte over een tweeluikkleurenfoto van het confrontatiesubject [verdachte] .
Deze foto met nr. en is afkomstig uit het landelijke fotobestand dat wordt
beheerd door het Korps Landelijke Politie Diensten.
X Deze foto met nr. PL0480:12:00174is vervaardigd in Zwolle op 3 oktober 2012
en is afkomstig uit het fotobestand van de politie.
(..)
Herziening samenstelling fotoselectie
(..)
X Ik wijzigde de volgorde van de foto’s naar willekeur. De foto van de verdachte
kwam op plaats 2.
(..)
1.1
een proces-verbaal tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie, pagina 124 e.v., onder meer inhoudende:
Op vrijdag 27 november 2015, omstreeks 13:45 uur, confronteerde ik als
getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [verbalisant 10] , in het bureau van
politie te Zwolle, de aangever,
Voornamen : [slachtoffer]
Voorvoegsel
Achternaam ; [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer]
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2]
Geboorteland Afganistan
(..)
met een fotoselectie van 8 personen.
(..)
In de confrontatieruimte bevonden zich geen andere personen dan
X de aangever en ik, verbalisant.
(..)
Ik toonde aan de aangever de foto’s van de personen simultaan middels een
fototoonbord. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 8. Ik liet de
fotoselectie ongeveer 32 seconden aan de aangever zien. Terwijl de aangever naar de
selectie keek, hoorde ik dat hij
X uit eigen beweging zei: “dat is hem, nummer twee”.
(..)
Vervolgens vroeg ik aan de aangever:
“Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?”
De aangever antwoordde:
X “Kwamen er in de selectie personen voor, die u kent van een andere situatie?”
De aangever antwoordde: Nee.
Ik observeerde de aangever terwijl deze naar de selectie keek. Ik nam daarbij het
volgende waar:
Ik zag dat aangever opstond en naar het fototoon bord toe liep en gelijk na ongeveer
twee seconden fotonummer twee aanwees en daarbij zei: dat is hem, nummer twee”.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mede, dat de foto van de
verdachte in de selectie plaats 2 had ingenomen.
(..)
1.11
een proces-verbaal van verhoor van [vriend slachtoffer 2] , pagina 135 e.v., onder meer inhoudende:
Op zondag 8 november 2015 was ik in de binnenstad van Zwolle. Mijn vriend genaamd [slachtoffer] had mij om 1.00 uur opgehaald van zijn huisadres (..) Om omstreeks 3.00 uur kwamen drie vrienden van [slachtoffer] naar ons toelopen. (..) De drie vrienden wilden terug naar [café 1] om hun jassen op te halen. [slachtoffer] wilde ook mee. Hierna zijn we met ons allen (5 personen) naar [café 1] gelopen.(..) . We zijn vervolgens vanaf [café 1] in de richting van de Melkmarkt gelopen om naar huis te gaan. (..)
Op ongeveer 40 à 50 meter vanaf [café 1] in de richting van de Mediamarkt zag ik dat
er twee negroïde jongens achter ons liepen. Ik zag en hoorde dat een van de jongens met lang haar riep tegen [slachtoffer] : “Waarom keek je zo raar?”. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “Dat mag toch”. Ik hoorde dat de jongen die zojuist [slachtoffer] aansprak zei:” Je moet je grote bek
houden”. Ik hoorde dat er een woordenwisseling ontstond tussen [slachtoffer] en de beide
negroïde jongens. Ik zag dat de negroïde jongen met het lange haar [slachtoffer] duwde.
Ik zag dat [slachtoffer] hem bij de keel pakte. Ik zag dat de negroïde jongen met het lange haar [slachtoffer] bij de keel pakte. Ik probeerde samen met de andere vrienden [slachtoffer] weg te halen bij de jongen die hem vasthield. Ik zag dat beide negroïde jongens op [slachtoffer] insloegen. Ik zag dat ze dit deden met gebalde vuisten. De negroïde jongen die bij de jongen was met het lange haar duwde mij omver waardoor ik op de grond viel tegen fietsen aan.
Ik stond op en zag dat de negroïde jongen met het lange haar met zijn rechterhand uit
zijn broekzak een wapen pakte. Ik dacht dat het een nep wapen was. Het wapen was zwart van kleur en had ongeveer de afmeting van uw dienstwapen of iets kleiner. Ik zag dat [slachtoffer] op ongeveer 50 cm afstand stond, tegenover de jongen met het lange haar die in zijn rechterhand een wapen vasthield. Ik zag dat de jongen met het lange haar ongeveer een meter achteruit liep. Ik zag dat hij met dit wapen op de benen van [slachtoffer] richtte. Ik hoorde een schot en zag dat de jongen met het lange haar wegrende de Rodeleeuwsteeg in.”
1.12
een proces-verbaal van verhoor van [vriend slachtoffer 1] , pagina 146 e.v., onder meer inhoudende:
A: Ik ging zaterdag alleen naar [café 1] (..) Ik heb in [café 1] ook een groep jongens gezien
waaronder de schutter. (..) Op een gegeven moment liep ik richting [café 2] . Ik
liep richting de Mac Donalds en daar kwam ik [slachtoffer] tegen. (..) Het was toen een uur of 2 of half 3 ‘s nachts.
V: Wat hebben jullie daarna gedaan?
A: We liepen met z’n drieën richting [café 1] . Daar gingen we naar binnen. (..)
ik ben daar ongeveer een half uur of drie kwartier binnen geweest. Ik heb daar ook de jongen gezien die later de schutter bleek van de schietpartij. Daarna ging ik naar buiten omdat ze [café 1] gingen sluiten. Ik hoorde van iemand dat ze gingen afsluiten. Dus toen dacht ik we gaan richting Mac Donalds of nog naar [café 2] . Toen ben ik naar buiten gegaan met [naam 2] en stonden [slachtoffer] en zijn vriend buiten bij [café 1] . We zouden dus naar [café 1] of naar de Mac Donalds. Ik hoorde achteraf dat toen wij buiten waren dat er contact geweest is tussen [slachtoffer] en de jongen die later de schutter bleek te zijn. Zij zouden met de schouders tegen elkaar aangekomen zijn en toen ontstond er een gesprek en hoorde ik ‘alles goed’ en ik merkte dat er wat spanning ontstond en merkte dat [slachtoffer] boos
werd. Toen heb ik tegen [slachtoffer] gezegd ‘kom op we gaan naar de Mac Donalds’.
V: En hoe gaat het dan verder?
A: Een paar meter verder kwamen die schutter en zijn vriend weer. Opeens stonden ze heel dicht bij [slachtoffer] , echt heel dicht bij zijn schouder. Toen vroeg [slachtoffer] was er was. Die jongen die hem later heeft neergeschoten vroeg of hij problemen zocht. Het werd toen druk, ik zag dat de beide jongens [slachtoffer] vastpakten. Ik probeerde de vriend van de schutter te pakken en hem ergens anders neer te zetten. (..)
Daarna heeft die schutter [slachtoffer] weer gepakt. [slachtoffer] werd vastgehouden
door de schutter.(..) Ik zei dat het blijkbaar een probleem tussen [slachtoffer] en de schutter was.
Maar toen pakte de vriend van de schutter [slachtoffer] toch weer beet.
Tijdens het duwen en trekken aan [slachtoffer] zag ik dat de schutter met zijn hand naar zijn broekband ging en een pistool pakte. Ik zag dat het pistool niet heel groot was en volgens mij zwart of grijs van kleur, het kan ook wel tweekleurig zijn met grijs en zwart. Ik hoorde de schutter toen zeggen ‘Ik ga je schieten’. Ik zag dat de schutter het pistool in volgens mij zijn rechterhand hield en naar voren wees. [slachtoffer] stond op dat moment voor hem en ik stond er naast samen met [naam 2] en zijn vriend, deze stonden iets achter ons, [slachtoffer] wilde de schutter toen nog een keer pakken. Ik zag toen dat die schutter een beetje achteruit liep, 1 of 2 meter. Ik zag en hoorde dat hij het pistool doorlaadde, daarbij was het pistool gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer] , toen schoot de schutter en was het pistool lager gericht. Ik zag dat de schutter direct wegrende nadat hij geschoten had richting een steeg. (..)
V: Hoe zag de vriend van de schutter er uit?
A: Hij was iets kleiner dan ik, ik ben 1.80 meter. Hij had een donkere huidskleur, als een neger. Niet echt heel donker, maar iets lichter. Hij droeg een zwarte jas met wit en rode strepen. Die strepen liepen vanaf zijn borst omhoog en waren horizontaal. Wit onder en rood boven. Die jongen had kort zwart haar. Ik denk dat hij 20 of 22 jaar oud was.
(..)
V: Hoe zag de schutter er uit?
A: Ik heb al eens eerder problemen met hem gehad dus ik ken hem wel. Hij had lang rasta haar, hij had het haar vast in een staart en voor op zijn hoofd is hij wat kaal, niet helemaal geschoren, maar zijn staart begint aan de achterkant. Hij is iets kleiner dan ik, ik denk dat hij rond de 1.70 meter lang is. Hij is Antilliaans, donker en heeft twee gouden tanden bovenin. Hij had een jas aan, een donkere jas, ik denk zwart, kort. Volgens mij droeg hij jeans en sportieve schoenen. (..)
Hij is ongeveer 20 jaar oud.
1.13
De door verdachte ter terechtzitting van 19 april 2016 afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Het klopt dat ik in de vroege ochtend van 8 april 2015 in [café 1] aan de Oude Vismarkt te Zwolle aanwezig ben geweest. Het klopt dat ik degene ben die op de camerabeelden, weergegeven op pagina, 77 tot en met 85, ben te zien. Het klopt dat op deze beelden is te zien dat [betrokkene] achter mij loopt. Ik ben die nacht samen met [betrokkene] van [café 1] weggelopen om ergens anders met de telefoon van [betrokkene] filmpjes op te nemen. Op deze filmpjes ben ik rappend te zien terwijl ik een op een wapen gelijkend voorwerp in mijn hand vast heb. Nadat we deze filmpjes hadden opgenomen zijn we weer teruggelopen naar [café 1] om onze jassen op te halen. Vlak daarna ben ik samen met [betrokkene] van [café 1] weggelopen en zijn we op de plaats terechtgekomen waar later een persoon is neergeschoten. Het klopt dat ik drie gouden voortanden, dikke lippen en rasta haar tot op mijn middel heb.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van Politie Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, onder dossiernummer PL0600-2015544821, opgemaakt op (d.d.) 25 januari 2016.
2.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden met bijlagen, pagina 75 t/m 85.
3.Proces-verbaal onderzoek videobestanden met bijlagen, pagina 107 t/m 112.
4.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 19 april 2016.
5.Snapshot of ZWO-18-Oude Vismarkt, pagina 83.