ECLI:NL:RBOVE:2016:1558

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
C/08/174559 / FA RK 15-1764
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de behoefte en draagkracht in een alimentatiezaak met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 maart 2016 een beschikking gegeven in een alimentatiekwestie tussen een vrouw en een man, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man met ingang van 12 juni 2015 bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met een bedrag van € 298,- per kind per maand. De man verzocht de rechtbank om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. Daarnaast deed hij een zelfstandig verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag en een ouderschapsplan op te stellen.

De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 4 februari 2016 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende ingediende stukken en heeft de behoefte van de minderjarigen vastgesteld op € 407,- per kind per maand, rekening houdend met de inkomens van beide ouders. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de vrouw berekend en vastgesteld dat de man € 766,- per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen, wat neerkomt op € 255,- per kind per maand.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en verzocht om schriftelijke rapportage over de voortgang van het project ‘BRAM’, dat beide ouders zal helpen bij het opstellen van een zorgregeling. De beslissing over de hoofdverblijfplaats, het gezag en de zorgregeling is aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van dit project.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/174559 / FA RK 15-1764
beschikking van de enkelvoudige familiekamer voor burgerlijke zaken d.d. 30 maart 2016
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M.S. Flokstra,
en
[verweerder],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. M. Tijken.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de navolgende bescheiden:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 24 juli 2015;
- het verweer, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op
16 oktober 2015;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op 23 december 2015;
- een op 25 januari 2016 binnengekomen F9-formulier van mr. Flokstra met bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 4 februari 2016. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: partijen beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is de heer J.J. de Vries verschenen.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van de rechtbank binnengekomen:
- een op 15 februari 2016 binnengekomen F9-formulier van mr. Tijken met bijlagen;
- een op 2 maart 2016 binnengekomen F9-formulier van mr. Flokstra.

2.De feiten

2.1.
Uit de –inmiddels verbroken- relatie van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2009] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2012] ,
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [2014] .
De minderjarigen zijn erkend door de man. De vrouw is alleen belast met het gezag over de minderjarigen.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 12 juni 2015 zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met een bedrag van € 298,- per kind per maand, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanig moment als de rechtbank juist acht.

4.Het verweer tevens houdend zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank bij zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat partijen gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen;
partijen op te dragen een ouderschapsplan op te stellen;
in afwachting van het ouderschapsplan het hoofdverblijf van de kinderen voorlopig vast te stellen bij de vrouw en een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen als bedoeld onder punt 11 van het verweerschrift, althans een zodanige beslissing te nemen over het hoofdverblijf en de omgang als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

5.Het verweer op het zelfstandig verzoek

De vrouw verzoekt dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de kinderen in het kader van de zorgregeling iedere dinsdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijven en de man in zijn overige verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat de overige verzoeken van de man worden afgewezen, doch voor zover de rechtbank partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen belast, zal bepalen dat de kinderen van partijen de hoofdverblijfplaats van de vrouw zullen volgen, althans zodanige beslissingen te nemen en met ingang van die datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.

6.De beoordeling

Het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
6.1.
Ter zitting is gebleken dat beide ouders bereid zijn om ter oplossing van de problematiek met betrekking tot de zorgregeling zich rechtstreeks of met hulp van hun advocaten aan te melden bij het project ‘BRAM’ (een samenwerkingsverband tussen BOR-Humanitas Twente, Raad voor de Kinderbescherming, Algemeen Maatschappelijk Werk en MEE-Twente) en zich door medewerkers van dit project op vrijwillige basis te laten begeleiden. Gelet hierop zal de rechtbank de beslissingen ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aanhouden voor vier maanden.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
De behoefte van de minderjarigen
6.2.
Partijen zijn het niet eens over de behoefte van de minderjarigen. De vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarigen € 358,- per kind per maand bedraagt, gebaseerd op een netto besteedbaar inkomen van € 3.659,- per maand. De man stelt dat voor de berekening van de behoefte enkel het inkomen van de man meegenomen dient te worden, nu het persoonsgebonden budget voor de zorg van [X] -de dochter van de vrouw uit een eerdere relatie- is bedoeld en er dan een te hoge behoefte wordt vastgesteld. Het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 bedroeg € 2.358,- zodat de behoefte van de minderjarigen
€ 216,- per kind per maand bedraagt.
6.3.
De rechtbank zal de behoefte van de kinderen berekenen en hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige kinderen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de samenleving dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
6.4.
Blijkens de jaaropgaaf 2014 bedraagt het belastbare loon van de man in dat jaar € 40.096,-. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een eigenwoning forfait van € 1.295,- gebaseerd op een WOZ-waarde van € 185.000,- en de aftrekbare rente van € 6.003,- per jaar. Rekening houdend met de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen, komt dit neer op een netto besteedbaar inkomen van € 2.347,- per maand.
6.5.
De rechtbank zal bij de vrouw voor 2014 rekening houden met de ziektewetuitkering van € 5.039,-, een UWV-uitkering van € 7.903,- en haar inkomen van € 12.764,- uit het persoonsgebonden budget van haar dochter [X] . Naar het oordeel van de rechtbank krijgt de vrouw, gelet op de overgelegde specificaties, een salaris voor de door haar verleende zorg. Dat zij deze zorg voor haar eigen dochter verricht maakt dit niet anders. Dit deel van het inkomen van de vrouw is ten behoeve van het gezin gekomen zodat het meegeteld dient te worden voor de berekening van de behoefte van de minderjarigen. Rekening houdend met de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskortingen, komt dit neer op een besteedbaar inkomen van € 1.783,- netto per maand.
6.6.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 4.130,- per maand. Partijen hadden ten tijde van de samenleving geen recht op kindgebonden budget. Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarige kinderen aan een bijdrage van hun ouders op € 407,- per kind per maand. De rechtbank zal de behoefte niet verdelen over vier kinderen nu ter zitting door de vrouw onbetwist is gesteld dat de behoefte van [X] wordt voldaan. De rechtbank gaat daarom uit van een aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen van € 407,- per kind per maand.
6.7.
De rechtbank overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
6.8.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen uit van de jaaropgave 2015, gelet op de ingangsdatum van de bijdrage en het feit dat de man wisselende inkomsten heeft. Blijkens de jaaropgaaf 2015 bedraagt het belastbare loon van de man in dat jaar € 53.260,-. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een eigenwoning forfait van
€ 1.295,- gebaseerd op een WOZ-waarde van € 185.000,- en de aftrekbare rente van
€ 6.003,- per jaar. Rekening houdend met de inkomstenbelasting en de heffingskortingen, becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.957,- per maand.
6.9.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)] op € 836,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
6.10.
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van haar salaris van € 1.085,53 bruto per maand. Daarnaast heeft de vrouw in 2015 € 1.067,- aan rente-inkomsten uit vermogen ontvangen. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
6.11.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 1.576,- per maand.
6.12.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de vrouw op € 159,- per maand.
De zorgkorting
6.13.
Zoals hiervoor is overwogen zullen partijen zich wenden tot het project ‘BRAM’ om een zorgregeling weer op te starten. Gelet hierop zal de rechtbank uitgaan van een zorgkortingspercentage van 15%. Nu het aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarige kinderen € 1.221,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 183,- per maand.
6.14.
Nu de draagkracht van de ouders van in totaal € 995,- per maand onvoldoende is om volledig in het aandeel van de ouders in de kosten van minderjarige kinderen van € 1.221,- per maand te voorzien, wordt het tekort aan draagkracht van € 226,- per maand aan beide ouders voor de helft toegerekend. Voor de man betekent dit dat zijn aandeel in het tekort van € 113,- per maand in mindering komt op hiervoor berekende zorgkorting (€ 183 - € 113 = €70). De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de minderjarigen komt daarmee op € 766,- per maand voor alle kinderen (€ 836 - € 70) of € 255,- per kind per maand. Voormelde bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De ingangsdatum
6.15.
De man heeft de door de vrouw verzochte ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet weersproken, zodat de rechtbank overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal beslissen.

7.De beslissing

De rechtbank:
1. bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2009] ,
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2012] ,
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [2014]
met ingang van 12 juni 2015 op
€ 255,- (tweehonderd vijfenvijftig EURO)per kind per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3. verzoekt partijen zich
uiterlijk op 6 juni 2016schriftelijk uit te laten over de voortgang van het project ‘BRAM’ en over het verdere verloop van deze procedure;

4. verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, indien en zodra aan de Raad uit mededeling van het project BRAM of (één van) de advocaten blijkt dat, ondanks de aangeboden hulp en begeleiding, een zorgregeling in onderling overleg niet tot de mogelijkheden behoort, een nader onderzoek in te stellen en aan de kinderrechter te rapporteren en te adviseren over de zorgregeling en het gezag;

5. houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, het gezag en de zorgregeling aan;
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. W.M.B. Elferink en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2016 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.