5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Art. 273f Sr, waarop de tenlastelegging is toegesneden, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt (…) gestraft:
(…)
2º. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...)
5º. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (…) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(…)
8º. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling (…) terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.”
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel als bedoeld in artikel 273f lid 1 respectievelijk sub 2, sub 5 en sub 8 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank duidt de verschillende cumulatief tenlastegelegde onderdelen hieronder respectievelijk aan als het ten 1e, ten 2e en ten 3e tenlastegelegde.
Ten aanzien van het ten 1e ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 aanhef en sub 2 Sr):
Dit onderdeel ziet op de uitbuiting van minderjarigen, een specialis van mensenhandel zoals strafbaar gesteld in lid 1 onder 1º Sr. Er hoeft met betrekking tot dit sublid geen sprake te zijn van de in lid 1onder 1º Sr genoemde dwangmiddelen. De rechtbank ziet zich in het kader van het ten 1e ten laste gelegde daarom enkel gesteld voor de volgende vragen:
1. Heeft verdachte de in de tenlastelegging genoemde persoon geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen? (de zogenaamde handelingen);
2. Heeft verdachte gehandeld met het oogmerk van uitbuiting?
3. Heeft de in de tenlastelegging genoemde persoon de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt?
Ten aanzien van de onder 1 genoemde vraag overweegt de rechtbank als volgt.
huisvesten:
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte aangeefster [slachtoffer] heeft gehuisvest. Uit de bewijsmiddelen is namelijk gebleken dat verdachte op verzoek van zijn vriend [naam] aangeefster en medeverdachte [betrokkene 1] in de periode van 6 tot en met 12 mei 2014 en in de periode van 17 tot en met 20 mei 2014 in zijn woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] heeft laten verblijven.
Vervoeren:
Daarnaast is uit de bewijsmiddelen gebleken dat verdachte op 19 mei 2014 met zijn auto aangeefster en [betrokkene 2] heeft vervoerd naar een escortadres in [plaats] .
Voorts is gebleken dat aangeefster in de ten laste periode de 18-jarige leeftijd nog niet had bereikt.
Oogmerk van uitbuiting:
Ten aanzien van het ten 1e ten laste gelegde dient vervolgens te worden vastgesteld of ook vraag 2 in positieve zin kan worden beantwoord: heeft verdachte gehandeld met het oogmerk van uitbuiting? Hiervoor is vereist dat “het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de handelwijze van verdachte, te weten het huisvesten en vervoeren van aangeefster, niet dat hij noodzakelijkerwijs moet hebben beseft dat aangeefster door hem zou kunnen worden uitgebuit. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte wist dat aangeefster in de prostitutie zat en daarmee (zowel in zijn woning en op het adres in [plaats] ) geld verdiende.
De verklaring van aangeefster dat verdachte € 200,00 vroeg voor het gebruik van zijn woning wordt niet ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Verdachte ontkent dit en heeft verklaard dat hij voor het verblijf 15 á 20 gram wiet heeft ontvangen. Daargelaten het antwoord op de vraag of verdachte daadwerkelijk € 200,00 heeft gevraagd voor het gebruik van zijn woning, is niet gebleken dat verdachte wist dat dit geldbedrag uit prostitutiewerkzaamheden afkomstig was. Nu een dergelijk geldbedrag als reële vergoeding voor het gebruik van de woning kan worden aangemerkt, kan niet worden aangenomen dat sprake is van uitbuiting noch dat het oogmerk van verdachte op die uitbuiting was gericht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor het ten 1e tenlastegelegde niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Ten aanzien van het ten 2e ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 aanhef en sub 5 Sr):
Ook in lid 1 onder 5º van artikel 273f Sr ontbreekt de eis dat sprake moet zijn van dwangmiddelen, omdat dit onderdeel ziet op de bescherming van minderjarigen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat verdachte handelingen heeft verricht die aangeefster ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen (sub 5, eerste gedeelte).
Evenmin is gebleken dat verdachte ten aanzien van aangeefster enige handeling heeft ondernomen waarvan hij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat aangeefster zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen (sub 5, tweede gedeelte).
Aldus komt de rechtbank tot een vrijspraak van het ten 2e tenlastegelegde.
Ten aanzien van het ten 3e ten laste gelegde (artikel 273f lid 1 aanheft en sub 8 Sr):
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van aangeefster. Voor zover verdachte € 200,00 per week zou ontvangen voor het verblijf van aangeefster in zijn woning geldt, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat verdachte wist dat dit geldbedrag door middel van prostitutiewerkzaamheden werd verkregen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan het voor het ten 3e tenlastegelegde vereiste opzet niet is voldaan.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.