5.1De overwegingen van de rechtbank
Op maandag 16 november 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van het plegen van ontucht door verdachte, die zijn begeleider en tevens directeur van [stichting] was. Verdachte beheerde het PGB van aangever en was volgens aangever zijn zorgverlener.
Aangever heeft verklaard dat hij een verstandelijke beperking heeft en in november 2014 in contact is gekomen met de [stichting] en vervolgens is gaan wonen in een woongroep van de stichting.
Vanwege problemen op de groep zou het beter voor hem zijn als hij bij verdachte kwam wonen. Begin februari 2015 is aangever vervolgens bij verdachte gaan wonen.
Aangever heeft verklaard dat hij op een avond - tijdens het zogeheten proefslapen - naar bed is gegaan, toen verdachte de slaapkamer binnenkwam, gekleed in een blauwe badjas en naar later bleek, geen kleding daaronder. Volgens aangever pakte verdachte aangever van achteren beet en gooide hem op bed. Vervolgens werd zijn kleding uitgetrokken en werd aangever door verdachte afgetrokken waarbij aangever verdachte af moest trekken. Beiden zijn volgens aangever klaargekomen. Aangever heeft verder verklaard dat hij onder andere een telefoon van verdachte heeft gekregen
Uit een schriftelijk stuk, te weten een rapport “capaciteiten onderzoek” door [stichting] , valt op te maken dat aangever een licht verstandelijke beperking heeft en daardoor grote moeite heeft om zich staande te houden in de maatschappij. Hij heeft moeite bij het vinden van een nuttige daginvulling en kan niet zelfstandig zijn huishouden en financiën op orde krijgen. Daarnaast kan hij de consequenties van zijn handelen niet overzien.
Getuige [getuige 1] , destijds werkzaam als assistent-coördinator van de [stichting] , heeft verklaard dat aangever haar heeft verteld dat verdachte hem op bed zou hebben gegooid en aan hem zou hebben gezeten. Aangever had volgens getuige daarbij tranen in zijn ogen en legde daarna zijn hoofd op tafel.
Getuige [getuige 2] , als dominee werkzaam in het [pastoraat] in [plaats] , heeft verklaard dat [getuige 1] hem had gebeld. Zij vertelde hem dat [slachtoffer] haar zojuist had verteld dat hij door verdachte was verkracht. Na het gesprek met [getuige 1] heeft getuige [slachtoffer] gesproken. [slachtoffer] vertelde hem dat hij op zijn slaapkamer was om naar bed te gaan en bezig was zich uit te kleden toen verdachte zijn kamer binnenkwam en hem op het bed gooide. Daarna had verdachte hem gedwongen tot seksuele handelingen. Aangever vertelde hem dat het ging om wederzijds aftrekken.
Getuige [getuige 3] , destijds ook werkzaam bij de [stichting] , heeft bij de politie verklaard dat verdachte de directeur is van de stichting maar gelijktijdig ook de hulpverlener was van aangever.
Op vrijdag 11 december 2015 zijn de telefoons van verdachte getapt.
Uit een getapt gesprek van verdachte met [getuige 4] is het volgende gerelateerd:
(..)
[verdachte] : Ja, gewoon omdat ik hem eh wat ik jou verteld heb gewoon wat gemasseerd heb. Over zijn kont gemasseerd heb tussen de benen goed en dan komt natuurlijk een beetje door die pik, maar toen keerde hij om, Ja?
(..)
[verdachte] : Nee, dat zal me heel erg gek zijn. Kijk, ik had het alleen niet moeten doen dat was beter geweest. Ja, maar beschuldiging voor verkrachting.. Nee, dat is in mijn ogen wel heel iets anders. Dit was gewoon een onschuldige massage en toen keerde die om, ik kan beter zeggen dat het voor mij een verkrachting was.
[getuige 4] : Ja.
[verdachte] : Dat ik verkrachting, want ik heb dat niet gewild. PATS, in één keer hij erboven op en ehh en ehh begon die aan mij effen te hijsen, nou, dan ben ik verkracht.
[getuige 4] : Ja, tuurlijk.
[verdachte] : Ja.
[getuige 4] : Heb je hem ook afgetrokken?
[verdachte] : Hem? Een beetje toen later toen begon die aan mij, andersom en toen probeerde ik zijn pik natuurlijk te krijgen, snap je? Ik denk, wacht eens even, ik krijg jou wel, gek. (..)
De politie heeft verdachte met bovengenoemd tapgesprek geconfronteerd. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het klopt wat er staat maar dat verdachte door aangever is gedwongen deze handeling te verrichten. Aangever zou manipulatief zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het incident een blauwe badjas droeg.
De rechtbank is van oordeel dat het namens verdachte bepleite standpunt dat hij het ten laste gelegde feit niet heeft gepleegd wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank hecht in het bijzonder betekenis aan de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , zoals zij die tegenover de politie hebben afgelegd, die de consistentie van de verklaringen van aangever nader ondersteunen. De authenticiteit van de aangifte wordt volgens de rechtbank verder ondersteund door de door getuige [getuige 1] omschreven gemoedstoestand van aangever toen hij het gebeurde bij haar meldde. Aangever was volgens
[getuige 1] boos, had tranen in zijn ogen en legde op een gegeven moment zijn hoofd op tafel. Daarnaast komen de verklaringen van verdachte op relevante punten, zoals plaats van handeling (de slaapkamer van aangever) en kleding (verdachte droeg een blauwe badjas) overeen met de verklaring van aangever.
Verdachte heeft na confrontatie met het tapgesprek tussen verdachte en getuige [getuige 4] waarin hij heeft gezegd dat hij aangever “een beetje heeft afgetrokken”, verklaard dat het zo was gegaan zoals hem werd voorgehouden maar dat hij door aangever werd gedwongen.
In het dossier zijn echter geen aanknopingspunten te vinden voor de stelling dat verdachte gedwongen zou zijn tot de betreffende handelingen. De rechtbank wijst in dit verband op het feit dat verdachte zelf in het tapgesprek op 11 december 2015 heeft verklaard dat ”er niets van dreiging bij zat” en dat het “op een ontspannen basis was”.
Het verweer dat aangever verdachte tot de ontuchtige handelingen zou hebben gedwongen, wordt daarom verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.