3.2De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeel uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Op 16 december 2013 is onder leiding van de rechter-commissaris door het onderzoeksteam Eik de woning van veroordeelde op het adres [adres 2] in Bergen op Zoom doorzocht. Tijdens die doorzoeking is een in werking zijnde hennepkwekerij met in totaal 315 planten verdeeld over twee kweekruimtes aangetroffen. Naar aanleiding van de vondst van deze hennepkwekerij is een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij opgemaakt.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte één keer heeft geoogst. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat in twee verschillende kweekruimtes in totaal 315 planten (135 in kweekruimte 1 en 180 in kweekruimte 2) zijn geteeld. Bij het vaststellen van het door de veroordeelde daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel hanteert de rechtbank als uitgangspunt de standaardberekening en normen, zoals vastgelegd in het door het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM) uitgebrachte rapport met daarin een standaard berekening en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht, zoals dat gold ten tijde van de oogst.
In kweekruimte 1 stonden 8 planten per vierkante meter. De daarbij behorende opbrengst is 31,4 gram per plant. In kweekruimte 2 stonden 11 planten per vierkante meter. De daarbij behorende opbrengst is 30,0 gram per plant. De opbrengst van de hennep bedraagt € 3.280,-- per kilo. De bruto opbrengst van de oogst bedraagt € 31.615,92. Voor de kosten worden de volgende uitgangspunten op grond van het BOOM-rapport gehanteerd:
- afschrijvingskosten bij 300-399 planten bedragen € 250,00;
- de inkoopprijs van de stekken bedraagt € 2,85 per stek;
- de overige variabele kosten bedragen € 3,33 per plant.
Uit het onderhavige dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de door de energieleverancier Enexis B.V. berekende kosten (uitgaande van één eerdere oogst) daadwerkelijk door de veroordeelde zijn voldaan, zodat, anders dan in de berekening van de raadsman, deze kosten niet in mindering op de opbrengst worden gebracht.
Ten slotte is bij veroordeelde een hoeveelheid van 4.530 gram hennep met een waarde van
€ 14.858,40 aangetroffen en in beslag genomen. Dit bedrag wordt op de opbrengst in mindering gebracht.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank de volgende berekening vast:
- bruto opbrengst € 31.615,92
- afschrijvingskosten - € 250,--
- inkoopprijs stekken € 2,85 x 315 - € 897,75
- variabele kosten € 3,33 x 315 - € 1.048,95
- inbeslaggenomen hennep 4,53 kilo x € 3.280,-- - € 14.858,40.
Met betrekking tot het gevoerde verweer aangaande de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad in het arrest van 17 juni 2008heeft vastgesteld wat in het algemeen als aanvangsdatum voor de redelijke termijn in ontnemingszaken aangenomen kan worden, te weten:
a. het in art. 311, eerste lid, Sv bedoelde moment waarop de officier van justitie uiterlijk bij gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar maakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, of
b. het moment waarop de betrokkene ervan op de hoogte geraakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in art. 126 Sv is ingesteld, of
c. het moment waarop de in art. 511b Sv bedoelde vordering aan de betrokkene is betekend.
De vordering tot ontneming in onderhavige zaak van 29 oktober 2015 is op 2 november 2015 aan de veroordeelde betekend. Gelet op voornoemd arrest van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat 2 november 2015 de aanvangsdatum voor de redelijke termijn in onderhavige ontnemingszaak is, zodat geen sprake is van overschrijding van die redelijke termijn. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 14.560,82. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.